Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op de Zuid-Hollandsche leden-vergadering der Confessioneele vereeniging heeft Dr. H. Schokking - fan Vlaanderen een referaat gehouden over het „Beeld Gods", waarvan wij het volgend verslag aan de „Gereformeerde Kerk" ontkenen:

De Referent begon met te zeggen, dat zijn onderwerp niet nieuw was, het leidt onze aandacht naar de eerste bladzijde »an de geschiedenis des menschen, die een onwraakbaar getuigenis geeft van den adel der menschelijke natuur. Toch voelde hij zich aangetrokken tot dit onderwerp. Reeds Protagoras zeide: De mensch is de maat van alle dingen. Ja kennis van ons zelf in betrekking tot den Heere God is van groote beteekenis God en mijzelf te kennen niet anders begeer ik, is een be kend woord van Augustinus. Het verschil van op vatting van 's menschen wezen, beheerscht feitelijk alles. Dit onderwerp brengt on§ in aanraking met veel hedendaagsche vraagstukken. Hier ligt ook een der hoofdverschillen tusschen Prof. Böhl en de Gereformeerden en de Ethischen; de oplossing zou echter vierkant zich stellen tegenover de mo derne evolutieleer. Referent wil dit onderwerp slechts inleiden; er is te veel stof, eenige grepen zal hij doen. Eerst zou hij de gegevens uit de Heilige Schrift omtrent dit punt verzamelen, zij zijn betrekkelijk weinige, n.l. Gen. i vs. 26 en 27. Gen. 5 vs. i. Gen. 9 vs. 6, i Cor. 11 vs. 7, Jac, 3 vs. 9.

Na korte bespreking van deze niet onbelangrijke gegevens, waarbij o. a. werd opgemerkt dat beeld en gelijkenis door elkander werden gebruikt, de Staten vertaling blijk geeft van zuiver taalgevoel met haar vertaling iinaar Zijn beeld, meende Referent de volgende punten te kunnen vaststellen: I. «naar Gods beeld" is karakteristiek van 's menschen oorpronkelijke schepping: de mensch niet geschapen «naar zijn aard'.

II. dit karakteristieke duidt op een overeenkomst tusschen God en mensch. Maar niet te vergeten hierbij, dat Go J schiep den mensch naar zijn beeld, de mensch dus niet valt buiten de grenzen van het geschapene, en ook niet uitgevloeid is uit Gods wezen.

III. De uitdrukkmg naar Gods beeld wordt in de Heilige Schrift alleen van menschen gebezigd, nergens van engelen.

Daarop ging spreker over tot het aanstippen der meest bekende gevoelens. Sommigen hebben het beeld Gods in het lichaam gezocht maar God is een geest, hier is weerlegging onnoodig. Van meer beteekenis is de opvatting van Socinianen en Remonstranten, het beeld Gods bestond in het heerschappij voeren ; toch is dit meer dan opper v akkig, de heerschappij zou dan alleen tot de deren beperkt zijn. Gen. I, goed gelezen, doet reeds inzien de dwaling hierin. De heerschappij is het gevolg van het als heerscher opgetreden zijn. Volgens de Roomsche opvatting is het beeld Gods de redelijke ziel, welke niet zelfstandig goed is, voor wie de oorspronkelijke gerechtheid was als een gouden teugel. Op deze laatste lijn is ook prof. Böhl, voor wien de mensch in het beeld als in een sfeer is gesccapen, het beeld is nu weg, daar hij door de zonde daaruit is gevallen ; in deze opvatting is een element van waarheid. Op dezelfden lijn ligt ook de ethische opvatting • het beeld Gods feitelijk een bloote aanleg met niets positief goeds, maar dit leidt, zegt de Referent tot de evolutieleer. De gereformeerde opvatting denkt aan een redelijk-zedelijke natuur met positieve eigenschap pen.

Na deze gevoelens vermeld te hebben, zegt referent : Het is een moeilijk vraagstuk, ten slotte zijn alle definities van het beeld Gods gebrekkig. In de eerste plaats moeien wij de positieve eigen schappen vasthouden, ondanks de tegenspraak van Prot. Daubanton; de mensch is goed, rechtvaardig en heilig, omdat hij is het beeld Gods; volgens Daubanton niet anders dan de bloote persoonlij Icheid zonder eigenschappen, dat schijnt zegt, de referent een monstrum en dan zouden wij in Ef. 4 aan een tweede beeld Gods moeten denken. Inleen, wij mogen den mensch, geschapen naar Gods beeld, niet denken als een graankorrel op een mandje ; wij mogen niet de voortdurende verbin ding met den Schepper vergeten; als wij dat laat ste doen, dan is de band met den Schepper doorgesneden. Bee'd Gods is, dat de mensch !Zijn beeld is, altijd is. Deze waarheid is door Prof. Böhl ge oeld met zijn leer van »in een sfeer geschapen.''

De mensch was met zijn eigenschappen voortdu rend in verbinding met God. God deed niet als een beeldhouwer, die ten slotte het beeld' laat staan indien men dit zco voorstelt dan denkt men deistisch.

Met ))Beeld Gods" is een relatie tot God aangeduid : Over het beeld Gods te spreken, zonder daarbij aan God te denken, is niet mogelijk. Maar nu moeten ook andere vragen onder de oogen gezien.

I. beeft de mensch het b eld nog ?

II. welken invloed had de zo.ide op het beeld Gods ?

prof. Daubanton beperkt het beeld 200, (bloote persoonlijkheid) dat de mensch zondaar kan worden en toch nog Gods beeld hebben. Rome leert ook, dat dat de mensch door de zonde niet is ver anderd. Böhl zit ook in dien trein, toch heeft Kuyper in »Vleeschwording des Woords" onrecht aan Bohl gedaan: volgens Böhl is de mensch toch wel veranderd, hij spreekt zichzelf in zijn werken tegen Bij Calvijn vindt spreker wel wat hij gelooft. »Het beeld Gods is de ongeschonden volmaaktheid van 'smenschen natuur. Bedorven blijft zij ons over'. Dus Calvijn leert, het beeld Gods is zoowel weg, als dat het er nog is, paradox schijnbaar.

Ook latere Gereformee de theologen gingen hierin mee, als Brakel, die dan onderscheidden, beeld Gods in ergeren en ruimeren zin : het eerste is weg, het tweede is er nog. Dit moeten wij ook vasthouden, toch mogen wij er geen twee beelden van maken; ten slotte gaat he^ toch om de ver houding tot om de gemeenschap met God. De verhouding tot God is door de zonde verstoord, de mensch hield op te zijn, wat hij is, omdat hij bleef wat hij was. Dit helderde spreker aldus op: De dood is geen vernietiging, maar een bestaansvorm. Paulus beschrijft den mensch als geestelijk dood, en toch wandelt hij in de zonde, geestelijk dood is de mensch, omdat hij leeft in de zonde. (Wij moeten echter de juridische en ethische opvatting niet scheidenj. En dos, hij stond in de rechte verhouding tot Gods positief goed ; toen het beeld Gods bedorven werd, werd hij geestedood, maar hij blijft in zijn dood werkzaam, zijn natuur blijft in verkeerde richting aldoor werken.

Vervolgens gaat spreker er nu 'op wijzen, van hoe groote beteekenis de leer van Gods beeld is voor de psychologie. Om de religie gaat het, en niet hierom, dat de mensch nu nog religieus kan worden; tegenover het Darwinisme handhaaft hij aldus den van den beginne af religieuzen mensch. De evolutieleer moest beslist op materialisme uit loopen. Dan ging hij wijzen op de opvatting van het beeld Gods in de litteratuur. Bij de ouden vond men nog sporen van de juiste opvatting; in den nieuwen tijd heeft het humanisme zich gesteld tegen over God. Denken wij aan het boek v. n Felix Dahn, sKampf um Rom.'

Menschelijke kracht wordt verheerlijkt en Kloos «gevoelt zich een God in het diepst van zijn ge dachten' en haat den bleeken Jezus. Voor de moraal is deze leer van beteekenis om de waarde van he zedelijke leven te handhaven. Van groote beteekenis ook voor de prediking om ook de prediking der wet weer op te richten. In onzen Catechismus wordt gevraagd: Doet dan God den mensch geen onrecht, dat hij in zijn wet van hem eischt, wat hij niet doen kan ? en geantwoord; God heeft den mensch geschapen, da hij het doen kon. Zoo is het: de eisch Gods ligt vast in de Schepping; de prediking der wet moet tot den mensch als mensch gebracht ofschoon hij in den doodstaat ligt. De mensch is nooit los van Gods gebod te denken.

Men moet laten zien, dat bij dood is, in welk een dood hij ligt ZOD wordt naar waarheid het|in de Heilige Oorlog van Bunyan voorgesteld, dat het beeld van den duivel in Menschenziel is opgericht. Ten tweede, de doodstaat des menschen is niet een slaap, maar een actief leven, waarin men zich zelf steeds Imeer verderft. Ten derde: er is niets geestelijk goeds meer in den mensch overgebleven. Ten vier.ie: De heiligmaking is niet een feit van een oogenblik, maar een "voortgaand proces; de ver nieuwing naar het beeld van God is dus een ont plooien van wat er is. Voorts is de roeping van den geloovige beeld Gods te zijn, waarbij des Hee ren kracht in onze zwakheid wordt volbracht. Dat zullen de verlosten volkomen zijn, als met Jezus Christus zullen heerschen over de werken Gods. Psalm 8 is hiervan de profetie. O Heere, hoe heerlijk is uw naam op de gansche aatde. Spreker ein dig f met te zeggen, Jdat de Geref. Theologie iets van Prof. Böhl kan leeren

Dit rijk gestcfFeerde referaat heeft terecht de aandacht gevestigd op een der belangrijkste punten, die thans aan de orde zijn. Heel de evolutieleer keert zich juist tegen de schepping van den mensch naar Gods beeld. Daarom kan er niet genoeg op aangedrongen worden, dat vooral dit stuk onzer belijdenis in zijn rijke b, teekenis voor heel het geestelijk leven weer helder in het licht worde gesteld.

Ook heeft de referent aanspraak op dank, waar hij openlijk uitsprak, dat de Gereformeerde dogmatiek op dit punt nader zal moeten worden uitgewerkt. Het beeld Gods wordt nog veelte veel opgevat in den engen zin van een zekere mate van kennis, gerechtigheid en heiligheid, die aan den eersten mensch is meegedeeld. Alleen vreezen we, dat Dr. Schokking, door Prof. Böhl hierbij als leiilsman aan te bevelen, onze Confessioneelen niet op het juis'e pad heeft gestuurd. In de stelling van Prof. Böhl, dat het beeld Gods niet in den mensch is ingeschapen, maar als een lichtsfeer hem omgeeft, schuilt een zeer gevaarlijke ketterij, die èn voor de leer der erfzonde èn voor de leer der hei ligmaking gevaarlijke consequentiën meebrengt. Het goede element in deze voorstelling, waarop Dr. Schokking wijst, dat het beeld Gods altoos afhankelijk van God moet worden gedacht, als van Hem uitstralende, behoeft Prof. Böhl ons niet te leeren. Reeds onze oude Gereformeerde dogmatici spraken van een santhitas inftisa, een heiligheid die uit God in den mensch invloeit en dus nooit los van God mag worden gedacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's