Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„U tot vasten en bidden verledigen.“

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„U tot vasten en bidden verledigen.“

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onttrekt u malkanderen niet, tenzij dan met beider toestemming voor eenen tijd, opdat gij u tot vasten en bidden moogt verledigen; en komt wederom bijeen, opdat u de satan niet verzoeke, omdat gij u niet kunt onthouden. I Cor. 7 : 5.

Er ligt tegenspraak in, dat in Gereformeerde kringen hier te lande nooit gevast wordt, terwijl toch diezelfde kringen betuigen niet anders te willen leven dan naar de Schrift.

Immers dat in de Schrift het vasten gegrond ligt, staat vast; en dat niet alleen in het Oude, maar evenzoo in het Nieuwe Testament. Christus zelf vastte veertig dagen en veertig nachten. De apostel Paulus vermaant, dat de kinderen Gods zich niet alleen tot bidden, maar ook tot vasten zullen verledigen. En wat zoo mogelijk nog sterker spreekt, Christus heeft betuigd, dat er een geslacht van booze geesten is, dat niet uitvaart dan „door vasten en bidden."

(Matth. 17 : 21).

Wel staat hiertegenover, dat in de dagen van Jezus omwandele» met zijn jongeren de vraag rees: „Waarom vasten de Pharizeën, en uw jongeren vasten niet." Doch al mag op dien grond ondersteld, dat de discipelen in die dagen het Joodsche vasten niet volgden, er staat tegenover dat Jezus er dit bescheid op gaf: „Wanneer de bruidegom van hen zal zijn weggenomen, dan zullen ze vasten."

De historie leert dan ook, dat van den beginne af in Christus' kerk gevast werd. Te Antiochie zijn die Jezus aanhingen het eerst Christenen genoemd, en juist van de kerk te Antiochie meldt Hand. 13 : 2, dat de Christenen aldaar vastten en baden, en dat onder dat vasten en bidden de Heilige Geest openbaring gaf. Dat in de Roomsche, Grieksche en Nestoriaansche kerken gevast wordt, is bekend; maar bekend ook, dat in de dagen der Reformatie de bededagen ook onder ons met vasten gepaard gingen.

Is het dan met de beteekenis, door de Schrift en de Historie aan het vasten toegekend, niet in strijd, dat onder ons het vasten zoo goed als ganschelijk in onbruik is gekomen, en dat noch zij die den Heere kennen, in het particulier, noch de kerken als lichaam onder ons het vasten meer in practijk brengen? Nog altoos is het onder ons gelijk in Hosea's dagen onder Israël in zwang, te zeggen: Mijn God, wij Israël kennen u" (Hos. VIII:2), maar hapert hier niet iets, als de Schrift ons toont dat de kennisse Gods zoo machtig door het gebed, en het gebed door het vasten bevorderd wordt, indien wij, die zeggen God te kennen, nochtans het vasten verwaarloozen ?

Het antwoord op die vraag ligt in Jesaja 58 : 6 v. v.

Er werd in Jesaja's dagen in Juda veel gevast, en toch betuigde Jehovah toen door zijn gezant, dat Hij zulk vasten niet aanzag, en dan volgt er „Is het zulk een vasten dat Ik verkiezen zou, dat de mensch zijn ziel een dag kwelt, zijn hoofd kromt als een bieze en een zak en assche onder zich spreide ? " — waarop dan verder volgt: „Is dit niet het vasten, dat ik verkies, dat gij losmaakt de knoopen der ongerechtigheid, dat gij den hongerige uw brood mededeelt, als gij een naakte zie. dat gij hem dekt, en dat gij voor uw vleesch u niet verbergt ? Dan zal uw licht voortbreken als de dageraad en uw genezing zal snellijk uitspruiten."

Dit aangrijpend protest tegen het doode foralisme ook in het vasten heeft onder ons, en eer .terecht, weerzin tegen het vormelijke vasten pgewekt. Vasten als voor den vorm, vasten als loot uitwendige oefening, vasten als vertoon voor de wereld, heiligt niet, maar kan zelfs ontheiligen. Vandaar Jezus' vermaan in de bergrede: „Gijlieden, als gij vast, toont geen droevig gezicht gelijk de geveinsden, maar zalft uw hoofd en wascht uw aangezicht, opdat het door de menschen niet gezien wordt als gij vast, maar door uwen Vader die in het verborgen is"; Edoch, een vermaan waaraan toch even beslist werd toegevoegd : „En uw Vader, die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden".

Even scherp als Jezus zich tegen het vormelijke, uitwendige vasten keert, even beslist hecht Jezus aan het godvruchtig vasten zijn zegel, en zegt dat het uit genade loon bij God heeft.

Vrij gaan we derhalve dan eerst uit, als we eenerzijds het doode formalisme in het vasten bestrijden, maar ook anderzijds het echte vasten, het van God gewilde vasten, in practijk brengen. En als ge nu in uw eigen verleden terugkeert, en in onze kerken om u heen ziet, kunt gij dan wel tot een andere slotsom komen, dan deze, dat we het doode, vormelijke vasten met angstvallige zorg hebben uitgebannen, maar dat het echte, het godsdienstige, het van God gewilde vasten schier geheel uitstierf?

Dit nu loopt op geestelijke schade uit. We begeeren eeuwig leven. Welnu, „dit is het eeuwige leven dat ze u kennen, den eenigen waarachtigen God." Dat kennen van den eenigen waarachtigen God wordt door niets zoozeer als door het gebed gevoed. En het gebed komt vo jral door vasten tot meerdere innigheid en ver dieping. Is er dan ontkomen aan de ons veroordeelende conclusie, dat we, door aan alle vasten ons te ontwennen, ons gebed aan innigheid doen verliezen, en alzoo schade lijden aan die steeds meer rijpende kennisse Gods, die het eeuwige leven is?

Geldt dit van u als persoon en in uw gezin, moet het dan niet evenzoo van de kerken gelden ? En als men telkens ontwaart, dat er ook in onze kerken een geslacht van booze geesten rondwaart, dat niet anders dan door vasten en bidden kan worden uitgedreven, gaat men dan te ver door te zeggen, dat het in onbruik komen van alle vasten mede één der oorzaken is, dat zulke geesten het kerkelijk leven blijven verontrusten ?

Of het dan zaak is, het vasten weer als regel op een bepaalden dag der week in te voeren ? Op zichzelf zou er niets tegen zijn; maar hef staat te vreezen dat dit binnenkort, of men wilde of niet, toch weer in formalisme verloopen zou.

Het vasten heeft, geestelijk genomen, zooals uit Jesaja 58 en i Cor. 5 : 7 blijkt, een veel breederen basis dan het een tijdlang zich onthouden van spijs. Het bedoelt aan het lichaam zijn heerschappij over de ziel te ontnemen, en aan de ziel haar heerschappij over het lichaam te hergeven.

Ge weet zelf, hoe al wat het lichaam sterkt en streelt, de neiging heeft om de helderheid en de veerkracht van het zieleleven terug te dringen. De kant van ons leven die naar de wereld gekeerd is, werkt maar zelden in harmonie met de zijde van ons leven die naar God is gekeerd.

In de eenzaamheid gevoelt ge u meestal nader aan uw God, dan in gezelschap met de maatschappij om u heen. In de feestzaal zijt ge verder van uw God dan in uw slaapvertrek. Te midden van uw beslommeringen om uw kas te stijven, geniet ge minder van Gods nabijheid, dan in oogenblikken dat ge uw geld aan de armen uitreikt. Ge zijt dichter bij uw God als ge den hongerige voedt, dan dat ge met uw familie of met feestgenooten u te goed doet aan keur van drank en spijzen. Kortom, ieders ervaring bevestigt het telkens weer-, dat de gedachte aan uw God u nader komt, hoe minder ge u aan de wereld te goed doet, en dat omgekeerd de herdenking van uw God u des te gemeenzamer is, hoe meer ge van de wereld en haar drukte en haar genieting op een afstand raakt.

Trek daaruit nu niet gevolg, dat ge u dus, om God te kennen, uit de wereld ganschelijk hebt terug te trekken. Zoo dachten de zuilenheiligen, de bekluisden en de contemplatieve kloosterlingen. En dit nu is daarom verkeerd, omdat het „vasten en bidden" wel één der middelen is, om God te vinden, maar naast dit ééne middel tal van andere middelen staan, die juist alleen te midden van het drukke leven zich aan ons voordoen.

Van die andere middelen handelden vorige meditatiën. We komen daarop niet terug. Maar regel moet voor ons blijven, dat we niet één enkel middel ongebruikt laten, om onze kennis van den eenigen waarachtigen God te verinnigen en te verdiepen, en dat we dus zoowel te midden der wereld onzen God hebben te dienen en hebben te genieten wat onze God ons in gezin en omgeving te genieten geeft, als dat we onzerzijds het „vasten en bidden" in practijk brengen.

En dan valt het niet tegen te spreken, dat het ons een machtige hulpe is, zoo we af en toe, opzettelijk, onze ziel tijdelijk van de overheerschende macht van lichaam en wereld losbreken, en daardoor meer ontvankelijk maken voor de invloeden van boven. De een zal daarbij meer behoefte gevoelen aan een vasten ea zich vereenzamen op gezette tijden, de ander zal er alleen toe komen in oogenblikken van be nauwdheid en klimmenden ernst. Hierin zij een ieder voor zijn eigen consciëntie verzekerd. Dat kan afhangen van temperament en afhangen van levensomstandigheden. Niemand oordeele hierin zijn broeder.

Maar de zaak zelve heeft er recht op, dat ze in onze levensgewoonte worde inge/oerd. Het moet u te doen zijn om het eeuwige leven. Dat eeuwige leven kunt ge alleen genieten in steeds inniger kennisse van uw God. Die inniger kennisse van uw God vindt ge niet het minst in uw verborgen gebedsleven. En dat verborgen gebedsleven heeft er behoefte aan, dat de macht van de ziel tegenover de zoo hinderlijke overmacht van het lichaam en van uw omgeving, door goed opgevat vasten gesterkt worde.

Dat nu soberheid van spijs en drank hiertoe meewerkt, blijkt uit den hinder voor uw gebed, dien ge zelt wel uit de feestzaal en van de feesttafel huiswaarts meebracht. Doch dat is slechts het begin van het echte vasten. Volstrekt niet alleen te rijke spijs en drank, maar evenzoo sieraad en kleedij, allerlei genieting en bevrediging van uw zinnen, en zeer sterk zelfs uw geldelijke bemoeienis hebben, gewild of niet gewild, de schadelijke uitwerking, dat ze de nevelen tusschen uw God en uw hart dichter en dikker doen worden.

Vasten, dat het gebed heiligen en verinnigen zal, is daarom volstrekt niet enkel het lichaam op rantsoen van spijs en drank stellen, maar even beslist zich door mildheid aan de heerschappij van zijn geld onttrekken, door eenvoud en soberheid aan de overmacht van het zelfbehagen, en stellig ook door afzondering zich vrijmaken van de heerschappij van uw omgeving.

Dat is het wat de Heere door Jesaia betuigde, • toen Hij het vasten uitbreidde - tot het losbinden van de knoopen der ongerechtigheid en het voeden van den hongerige. De ziel moet zich af en toe geheel vrij maken, alle banden afwerpen, geheel zichzelve worden. Dan verhoogen de poorten hun boog, dan ontsluit zich de deur der eeuwigheid, dan nadert God ons en onze ziel nadert God, en de kennisse van onzen God, die het eeuwige leven is, bloeit in het heiligdom onzes harten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's

„U tot vasten en bidden verledigen.“

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's