Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OOST EN WEST.

IV.

NAAR HET NOORDEN.

„Hier moet het zijn, " sprak de graaf, „evenwel, wat ik zie, geen toren."

„Ik ook niet, " antwoordde zijn vrouw, „maar die kan wel aan, de andere zij wezen."

Die andere zij bleek echter moeilijk te bereiken, wijl de kerk tusschen rijen huizen stond. En juist wilden onze vreemdelingen maar verder gaan, toen de deur van een nabijzijnd huis werd open gedaan en er een man uitkwam, die zeer beleefd en in goed Fransch hun vroeg wat zij zochtten. Toeu zij het hem gezegd hadden, antwoordde hij hun glimlachend, dat zij zeker een andere kerk bedoelden, want dat deze geen toren had. Al pratende bespeurde de graaf, dat hij een landgenoot voor zich had, die reeds vóór jaren Frankrijk had verlaten en nu dienst deed als koster bij de Walen of Fransche kerk, die destijds vele nieuwe leden ontving, welke de vervolging waren ontvlucht. Te Amsterdam kwamen zelfs duizenden dier réfugiés (d. i. toevlucht zoekenden) aan, die er vriendelijk werden ontvangen.

De koster was, toen hij hoorde wie de vreemdelingen waren, zoo in zijn schik, dat hij hen uitnoodigde, even met hem naar binnen te gaan. Dan zou hij den predikant roepen, die vlak bij woonde. Zoo geschiedde, en weldra verscheen de leeraar, dien het groot genoegen deed, met deze vervolgden om des geloofs wille, kennis te maken. Hij hoorde met belangstelling het verhaal van hun reis en deed vele vragen over den toestand in Frankrijk, die ook hem zoozeer bedroefde.

Wel waren de leeraar en de graaf elkander vreemd, maar zij gevoelden, hoe zij vereend waren, door eenzelfde allerheiligst geloof. En wie dat zijn, gevoelen zich vrienden en broeders en zusters, omdat zij één Vader hebben en eenzelfde vaderland, het hemelsche.

Op het oogenblik, dat het gezelschap, alvorens te vertrekken, zich gereed maakte de kerk te bezichtigen, en oud, mooi gebouw, wenkte de predikant den graaf, dat hij hem afzonderlijk iets had te vragen. De leeraar had namelijk in Frankrijk vele bekenden en vrienden, en 't werd in dezen tijd al moeillijker, om van hen eenig bericht te krijgen. De graaf echter was bevriend, gelijk we zagen, met den Deenschen gezant en wellicht zou door dezen iets zijn te hooren, omtrent de personen, die de dominee kende. Dat hij dit vroeg buiten gehoor der anderen was, wijl 't een gezant betrof en deze allicht, zoo iemand zich verpraatte, in ongelegenheid kon komen. De graaf beloofde, zoodra mogelijk, er over te zullen spreken en voegde zich toen bij de anderen. Zeer hartelijk nam mep van elkaar afscheid met belofte, dat de graaf schrij ven zou, zoodra hij zijn beslemming had bereikt.

Naar een toren behoefde men nu niet ver te zoeken. Want toen het elf uur was, begon op eens het spel van drie, vier torenklokken te gelijk, zoodat de gravin thans alle gelegenheid had, haar nieuwsgierigheid te voldoen. En nu het hare nachtrust niet stoorde moest zij erken» ni n, dat het toch ver van leelijk klonk, 't Meest verbaasden allen zich over de menigte grachten of vaarten en bruggen, die trouwens in het

buitenland zelden of nooit zoo te zien zijn, en toen ook ie Amsterdam nog talrijker waren naar verhouding dan nu. De dochters van den graaf vroegen, of hier niet eiken dag menschen te water raakten, waarop haar vader echter geen antwoord wist. Evenmin was hun duidelijk, waartoe de groote schuiten dienden, die tot aan den rand in het water lagen, en waarop men bijna niets zag dan eenige groote pompen, 't Waren namelijk de schepen die, als er gebrek was aan drinkwater, dat gingen halen uit de Vecht bij Weesp, en die boordevol terugkeerden. Wie wilde kon dan water koopen, dat in droge zomers wel eens een paar stuivers en meer de emmer kostte.

Toen het gezelschap eindelijk, braaf moe, naar het logement in de Warmoesstraat was teruggekeerd, lag er voor den graaf een brief. Die was van den heer Axel, welke liet weten, dat zijn meester, de gezant, naar Denemarken had geschreven en nu antwoord wachtte. Zoodra dit kwam zou de graaf het vernemen.

Niet lang daarna verscheen met de boodschap, ook de boodschapper zelf, te weten de heer Axel. Hij bracht goede tijdingen mee.

Op de aanbeveling van den gezant te Parijs, had die in Den Haag, door wiens goede zorg de graaf hier een wijkplaats had gevonden, naar Denemarken geschreven. Koning Christiaan betoonde zich een vriend der vervolgden; hij liet weten dat het hem aangenaam zou zijn, den graaf en zijn gezin te Kopenhagen te zien. Ze moesten maar overkomen.

Zoo zeiden dan de vreemdelingen spoedig daarop Amsterdam vaarwel, waar ze goede da gen gesleten en althans één vriend gewonnen hadden, zoo niet meerdere. Na een reis waarop ze in het Kattegat nog al wat storm hadden door te staan, bereikten ze de hoofdstad van Denemarken.

Wel hadden ze er erg tegen op gezien, zoo ver naar het noorden te gaan, waar het des winters geducht koud kan zijn, maar er bleef hun geen keus over. Nu de Heere God den weg zoo effende, mochten zij veeleer verblijd zijn en zich bevoorrecht achten boven velen. Daarbij bood in het heerlijk zomerweder de stad een zoo schoonen aanblik, en was ook het omringende land, voor zoo ver men zion kon, zoo welig groen, dat op het oogenblik alle gedachte aan het barre, gure jaargetij wegbleef, 't Was zelfs drukkend heet op het schip, dat lag te blakeren in de stralen der heldere zomerzon.

't Werd den vreemdelingen al spoedig duidelijk, dat ze te Kopenhagen niet zoo met hun Fransch terecht konden als in Amsterdam. Trouwens Kopenhagen, schoon de hoofdstad van een machtig rijk, telde toen niet meer inwoners dan thans b.v. de stad Leiden en zeker vijf maal minder dan het toenmalig Am sterdam. Gelukkig was de graaf van het noodige geld voorzien, en dat spreekt een taal, die in alle beschaafde landen vrij goed verstaan wordt. Hij nam zijn intrek in een herberg dicht bij de groote ïrukirke, de hoofdkerk.

Niet lang had de graaf daar vertoefd, toen hij aan het hof Tan koning Christiaan werd ontboden. Deze ontving graaf De Raye zeer vriendelijk, en hoorde aandachtig toe, terwijl de vreemdeling verhaalde van den toestand in Frankrijk, van zijn wedervaren, zijn reis en zooveel meer. Eindelijk sprak de koning;

„Het is bedroevend en dwaas, dat koning Lodewijk aldus handelt jegens menschen, die alleen vragen God naar hun geweten te mtgen dienen. Hij doet een gevaarlijk werk, dat ver keerd zal uitloopen."

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 december 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 december 1903

De Heraut | 4 Pagina's