Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Prof. Groenewegen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prof. Groenewegen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Groenewegen had de vriendelijkheid in De Hervorm, ing ons van uitvoerig antwoord te dienen op onze critiek. Vooreerst klaagt hij er over, dat onze redactie met gesloten vizier strijdt: Aan De Herani de eer dat het blad met de belangrijkste argumenten tegen mijn woord van protest is opgetreden. Waarom komt ook hier de strijder met gesloten vizier tegen mij in het krijt ? Iemand die een streven naar waardeering toont, gelijk hij doet, behoeft zich niet te verbergen.

Waar De Hervorming zelf uitvoerige stukken opneemt van een deskundigen onderzoeker, die weigert zijn naam te noemen, schijnt dit verwijt aan onze redactie minder op zijn plaats. Prof. Groenewegen vergeet bovendien, dat een vaste redactie niet gewoon is haar naam onder de leaders te plaatsen. Ook in dit geval bestond er geen aanleiding om van deze gewoonte af te wijken.

Ernstiger is zijn tweede grief, dat ons oordeel over den toestand in Noord-Holland „een vroom, waarheidlievend man onwaardig is." Al was het juist, dat de bevolking van Noord-Holland religieus en ethisch op laag peil stond, dan kon hiervan evenmin aan de moderne theologie een verwijt worden gemaakt, als de orthodoxe godgeleerdheid aansprakelijk kan worden gesteld voor de huichelarij der „vrome beschuiten'' en de Roomsche theologie voor kloosterschandalen.

Deze opmerking snijdt geen hout. Anders zou het woord van Christus, dat de boom aan de vruchten gekend wordt, onwaar zijn. Dat een doode orthodoxie gevaar oplevert voor huichelarij en pharizeïsme, evenals het gedwongen coeiibaat der priesters en kloosterlingen aanleiding kan geven tot schandalen, bewijst niet, dat de orthodoxie zelf de huichelarij in de hand werkt, of de Roomsche ethiek zulke excessen goed keurt. Integendeel, de rechtzinnige prediker zal tegen het pharizeïsme zijn scherpste wapenen richten, en de Roomsche kerk in onze dagen straft elk vergrijp tegen de zedelijkheid met niets ontziende hand. Maar dit was onze grief, dat de moderne theologie, door de „vrije vroomheid" op den voorgrond te schuiven, door het volk los te maken van de kerk, het sacrament, de prediking, de objectieve wet van God, zooals die in Gods Woord ons is gegeven, daarmede de teugels heeft doorgesneden, waardoor de lagere hartstochten werden bedwongen. En wie met onze bevolking boven het IJ in aanraking is gekomen, weet, hoe juist door de moderne prediking de groote menigte onkerkelijk is geworden, van de „vrije vroomheid" alleen de „vrijheid" overhield, om naar eigen zin en lust te leven, en in stee van de hoogere idealen, die een volk alleen verheffen kunnen, na te jagen, tot een materialistische levensopvatting verviel, waarbij de „aardsche goederen" alleen waarde hebben. Dat bedoelden we met het religieus en ethisch verval, dat juist in deze door het modernisme beheerschte streken, met name in Noord-Holland, openbaar werd. De mo-

derne theologen klagen hierover op elk hunner congressen, en zoeken vruchteloos naar middelen om het volk weer godsdienstig te maken. Gaat het dan aan, als een booze verdachtmaking" van De Herani te qualificeeren, wat elk ernstig modern theoloog met zorg voor de toekomst vervult? Van meer belang is het derde punt, waarover feitelijk het debat loopt, of de erkenning, dat de rechtsnormen door God gesteld zijn en daarom Goddelijk gezag hebben, voor heel de opvatting der rechtswetenschap beteekenis heeft of niet.

Prof. Groenewegen ontk-ent dit. Zijn uitvoerig betoog geheel hierover te nemen, zou te veel plaats vergen. Hij tracht eerst aan te toonen, dat ons rechtsbesef, geheel onafhankelijk van de vraag, of het door God in ons gewerkt is of autonoom is, ons leert, wat goed en kwaad, wat recht en onrecht is. De rechtsnormen zijn dus voor allen, geloovigen en ongeloovigen, gelijk; iedere rechtsgeleerde ontleent ze aan zijn zedelijk bewustzijn. De inhoud der rechtsorde staat daarmede vast, en het is een bloot speculatieve en raetaphysische quaestie, of men achter deze rechtsnormen nog een hoogeren Wil stelt of niet. Letterlijk zegt hij:

Maar deze godsdienstige interpretatie, deze vrome opvatting van het wezen van ons zedelijken ons rechtsbewustzijn verandert aan den inhond van ons oordeel over goed en kwaad, recht en onrecht niets ter wereld. Wie in ons zieleleven louter product van eindige factoren ziet, behoeft geen enkele zonde, geen enkel onrecht minder af te keuren en te bekampen. De vraag is wèl of zijn gemoed niet armer aan kracht, troost, vertrouwen en volharding zal blijken in den zwaren kamp tegen een van zonde en onrecht vervulde wereld; en voorts, of het verlies van het bewustzijn van als mensch met heel de raadselvolle wereld onder een Goddelijken wil veilig te staan, niet de praktische strekking heeft het zedelijk leven vlakker en zwakker te maken en de zedelijke instincten allengs te dooven. Ik voor mij twijfel daaraan geen oogenblik. Verval van religie zal op den duur altijd voeren tot zedelijke verwording. Maar dat neemt niet weg, dat geweten, plichtsbesef en rechtsbewustzijn noch minder juist noch minder krachtig behoeven te getuigen, waar bij een ernstig denker over de zedelijke verschijnselen, het hooger licht des godsdienstigen geloofs niet meer of nog niet schijnt. Zwaaien met „geloovige" banier bewijst nog niets omtrent den mensch.

Nu heeft de rechtswetenschap (methodisch in vele opzichten parallel aan de studie van zede lijk en godsdienstig leven) dat rechtsbewustzijn te begrijpen, dat is het zielkundig te verklaren en metafysisch te verstaan, kortom: als onder deel der geestelijke verschijnselen in het redelijk begrip van het wereldgeheel te plaatsen; behalve natuurlijk haar andere taak, om de bestaande rechtsorde te kennen en naar de rechtsnorm te verbeteren. Of nu de rechtswijsgeer tot een dus danige bespiegeling opklimt, dat hij ten laatste in heel ons zedelijk en rechtsbesef een open baring van een wereldwil erkent, of zich binnen de perken der eindige verschijnselen houdt, verandert aan den inhoud zijner zielkundige, normatieve en het praktische leven rakende wetenschap niet met al. Er is uit de wijsgeerige bespiegeling zoomin] als uit religieus-dogmatische interpretatie een enkele rechtsnorm te putten. Zij zijn niets dan beschouwing van de normen die wij reeds hebben erkend. De rechtsleer van den geloovige is als wetenschap noch beter noch vaster noch rijker. Alleen de geloovige als mensch is een ander, omdat hij bij zijn kennis in zijn geloofsvertrouwen de kracht en den vrede vond die alle verstand te boven gaat. Opplakken van „geloovig" etiket bewijst mets omtrent een werk van wetenschap.

En daaruit leidt hij ten slotte af, dat een staatkundig program van beginselen nooit op den voorgrond mag stellen, dat het recht een uitvloeisel is van Gods wil, gelijk dit door de antirevolutionaire partij geschiedt.

Ook hier nu springt de fout der redeneering terstond in het oog, zoodra men uit dit hoog idealistische betoog afdaalt naar de werkelijkheid. Want dan blijkt, hoe over deze „rechtsnormen" juist onder de rechtsgeleerden het grootste verschil van inzicht bestaat, en de voorstelling, alsof de „inhoud" gelijk zou blijven onverschillig of men er een geloovig of ongeloovig etiquet opplakt, met de realiteit in flagranten strijd is.

Slechts op twee punten wijzen wij.

Vooreerst op de vraag van het gezag. .

Wie het gezag uit de volkssouvereiniteit laat opklimmen of als inhaerent attribuut denkt van den Staat, staat daarmede principieel tegenover hem, die het gezag laat voortvloeien uit de souvereiniteit Gods. En juist dat principieel verschil maakt voor heel de opvatting van het staatkundige leven een klove, die door geen in ons zedelijk bewustzijn inklevende rechtsnorm te overbruggen valt. Wie op het standpunt der volkssouvereiniteit staat, eerbiedigt de Overheid zoolang ze Dienaresse is van den volkswil, maar schuift haar opzij, zoodra de wil van het volk en de wil der Overheid in botsing komen. Terwijl wie belijdt, dat de Overheid door God gesteld is, zulk een daad als revolutie veroordeelt.

En ten tweede op de vraag naar de schuld.

Ook hier staat op het gebied der rechtswetenschap overtuiging tegen beroep op de rechtsnormen van het zedelijk bewustzijn niets baat, zoodra ge tegenover een tegenstander staat, die een geheel ander zedelijk bewustzijn heeft en daarom aan uw rechtsnorm geen kracht toekent. Prof. Groenewegen ging van een fictie, uit. Een algemeen zedelijk bewustzijn met voor allen geldende rechtsnormen bestaat niet. De voorstander van de vrije liefde beroept zich evenzeer op zijn zedelijk besef als de verdediger van het huwelijk. De socialist acht privaat bezit onzedelijk. De anarchist van de daad vindt het eisch zijner conscientie, om met dynamietaanslagen het kapitaal te bestrijden herstellen.

We zwijgen thans bestaat niet. De voorstander van de vrije liefde beroept zich evenzeer op zijn zedelijk besef als de verdediger van het huwelijk. De socialist acht privaat bezit onzedelijk. De anarchist van de daad vindt het eisch zijner conscientie, om met het beroep op tegen beroep op de rechtsnormen van het zedelijk bewustzijn niets baat, zoodra ge tegenover een tegenstander staat, die een geheel ander zedelijk bewustzijn heeft en daarom aan uw rechtsnorm geen kracht toekent. Prof. Groenewegen ging van een bestrijden.

Prof. Groenewegen zal met ons dit alles als een caricatuur van het zedelijk bewustzijn beschouwen.

Wij zijn dit met hem eens.

Maar op zijn subjectief ethisch standpunt mist hij een vasten bodem om tegen deze valsche rechtsnormen op te komen. Als de rechtsnormen alleen daarom kracht hebben, omdat ons zedelijk besef ze ons voorhoudt, dan heeft de socialist en anarchist evenveel recht, die zijn zedelijk besef tegenover het onze plaatst.

Vastheid heeft men alleen, wanneer men gelooft, dat deze rechtsnormen door God gesteld zijn en daarom ook ons zedelijk leven zich te buigen heeft voor hetgeen God heeft geopenbaard.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 februari 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Prof. Groenewegen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 februari 1904

De Heraut | 4 Pagina's