Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„En die voorbijgingen lasterden hem”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En die voorbijgingen lasterden hem”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En die voorbijgingen lasterden hem, schuddende hunne hoofden. Matth. 27 39-

Niet het wild bloeddorstig roofdier, niet de tijger, niet de. jakhals, alleen de mensch heeft het satanisch privilegie, dat hij zijn medemensch gevoelige pijn kan doen, niet enkel aan zijn l'chaam, maar ook aan zijn ziel.

De giftige dolksteek die hier wondt, is het woord. Soms door minachtend en hoonend gebaar ondersteund, blijft toch het in gif gedoopte woord het snijdend machtsmiddel, waarmee de ééne mensch de ziel des anderen schrijnt, kwetst en wondt. £n zelfs moet geklaagd, dat hoe hooger de beschaving gaat, des te meer de vindingrijkheid om door het woord zeer te doen, toeneemt.

Onder ruwe volken gaat men in toorn of drift elkaar terstond te lijf en koelt zijn woede aan het lichaam, in kwelling wellust zoekend; maar als hoogere beschaving het plegen van handtastelijkheden in strijd met 't fatsoen keurt, zint men op een giftig woord, wordt schimp en smaad en hoon het geliefkoosd wapen, en brengt men de wonde, die men aan het lichaam spaart, toe aan de ziel; aan iemands gevoelig hart, aan zijn teederen geest. En even als bij een ruwe vechtj)artij omstanders ophitsen, en als er een slag valt, wreedheid toejuichen, zoo mist ge ook bij den spotter, den smader, bij den man die in schimp en hoon groeit, nooit den laflfen kring die in vinnigheid geniet en aan het demonische lust heeft.

Dit is de giftige kant van het woord. Jacobus wees er reeds op, hoe de ééne tong èn God looft èn den medemensch vloekt. De tong, het woord is de rijkste macht, die God den mensch toebedeelde. Een macht in de schepping naar Gods beeld aan den mensch toebedeeld.

Een macht, verwant aan de werking van het scheppende Eeuwige Woord dat bij God God was.

Maar ook dat rijkste zet de zonde om in 't vreeslijkste. Optimi corruptio pessima, zeiden de Romeinen reeds, d. w. z. het beste wordt als 't bederft 't slechtste.

En zoo is er niets rijker dan de mensch die bidt en God looft in zijn psalmen. Maar ook niets giftiger, satanischer dan een mensch, die geniet in de zielepijn welke hij door zijn giftig woord teweeg brengt.

Satan is enkel geest. Satan heeft hand noch dolk. Al zijn wonden zijn geestelijke kwellingen, innerlijke kwetsuren.

En daarom, als een mensch spot, beschimpt, smaadt, scheldt, hoont en lastert, dan is hij kind van satan, trawant in satans dienst.

Hoe kon het dan anders of die giftige macht der hel moest zich ook tegen Jezus keeren. Keeren de drie jaren lang, dat hij onder menschen optrad, maar keeren vooral toen hij toe was aan zijn uitgang te Jerusalem.

Het is zoo diep smartelijk te zien, hoe de wereld, toen Jezus aan het drinken van den drinkbeker toe kwam, zich tegenover Jezus aanstelde.

Ontsteld en verbijsterd week alle liefde terug. De discipelen zijn gevlucht. Petrus heeft hem driemaal onder eedzwering verloochend. Machteloos en sprakeloos zijn de vrouwen van verre blijven staan. Alleen enkele vrouwen, die op straat waren uitgeloopen, kregen uit vluchtige compassie een traan in het oog. Maar voor liet overige is alles in en om Jerusalem in diep zondige stemming. Gekwetste hoogheid maakt het Sanhedrin wreed. De laffe Pilatus mist de kracht om het recht te doen eerbiedigen. De Romeinsche soldaten koelen aan Jezus hun brooddronken spotzucht. Het volk, in passie opgevlogen, roept om zijn bloed. Nergens merkt ge bij die woelende massa ook maar iets van eerbied en ontzag voor de zielegrootheid van hem die ter slachtbank wordt geleid. Het maakt al den indruk of men zich opmaakt om een monster te gaan uitroeien.

En zoo stelt de wereld zich aan, niet onder ruwe negers, niet onder wilde heidenen, maar onder het edelste dat de natiën hadden aan te wijzen, onder Israël, het verkoren volk van God.

En zoo stelt de wereld zich aan tegen den Christus, tegen den Zone Gods, tegen de rijkste gave die de wereld ooit ontving of ontvangen zal.

En zoo stormt de wereld in woede en zelf verblinding tegen Jezus los op het eigen oogenblik, dat hij sterft en zijn bloed vergiet, om door dat vergoten bloed een verloren wereld te redden.

Jezus heeft het volk nooit anders dan goed gedaan en zegen toegebracht. Hij heeft de kranken genezen, de bezetenen gered, de hongerigen gespij zigd, de bedroefden getroost, en keer op keer de schare verrukt door zijn hemeisch woord en door zijn hemelsch machts betoon.

En zie hier nu de vergelding.

Eerst wordt de woede gekoeld aan het lichaam des Heeren. Hij wordt gegeeseld, geduwd, bespogen, en dan wordt hem de wreedste dood aangedaan door hem te hangen aan een kruis.

Maar dit is niet genoeg. Na de wreedheid aan het lichaam komt nu de wreedheid die de ziel zoekt.

Met rauwe kreet, met spotlach en met het hoonend woord zoekt men hem nu, terwijl hij daar zwoegend hangt te sterven, nog innerlijk te v^onden, te kwetsen, zeer te doen. Wie er het giftigst in slaagt, wordt toegejuicht en nagevolgd. De priesters gaan voorop en de schare doet meê. Hoongelach en spottaal breken los. Nog eer hij sterft en het niet meer gevoelen zou, moet hij aangetast en aangerand in zijn heiligste beseffen. En onderwijl ziet men op naar het kruis, om te ontwaren, of een pijnlijke trek op het gelaat ook aantoont dat de hoon en laster doel trof.

Een helsch tafereel. Zoo als geen tijgers of hyena's het te aanschouwen konden geven. Een tafereel, zoo als alleen menschen het konden vertoonen.

En toch een tafereel, waardoor ze niets hebben bereikt, dan dat Jezus grootheid der ziel er een laatsten triomf door won.

Terwijl zij hoonen en lasteren, bidt hij: Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen!

Wat nu sprak anders in die spottende woede dan de onrust der conscientie?

Het hing er aan.

Was Jezus waarlijk de Messias, dan vergrepen ze zich aan de schrikkelijkste zonde. Maar ook, was hij het niet, dan wreekte zich hun hooger zin slechts op zondige verwatenheid.

Dat merkt ge dan ook aan hun lastertaal. Daarom gaat het. Was hij de Zone Gods of was hij het niet? Aan die vraag klemt zich hun spot vast. „Indien gij de Zone Gods zijt, kom af van het kruis en wij zullen u aanbidden." „Als hij Gods Zoon is, laat God hem dan nu van het kruis afhelpen." Altoos dat ééne, dat alles beslissende. Messias en de Zone Gods, of volksmisleider en bedrieger. Daarom worstelt het in hun conscientie. En in die onrust ver menigvuldigen ze hun bittere taal, om als hij toch wegsterft en niet van het kruis komt, de zekerheid te verhoogen, dat hun daad dan ook rechtvaardig, en Jezus' pretentie van Messias te zijn, louter bedrog was.

Het was als in de woestijn met satan, de eisch om een uitwendig machtsteeken. Laat die steenen brood worden, werp u af van de tinne van den tempel, en het zal blijken dat gij wel waarlijk de Messias zijt.

Zoo ook hier: Verlos u zelf nu, dat God u bevrijde, kom af van het kruis, en heel Israël zal aan uw voeten liggen.

En als er dan niets gebeurt, en Jezus aan het kruis geklonken blijft, en zieltoogt in zijn doodsworsteling, al giftiger taal, al brutaler overmoed.

Men zag het nu immers, hij was niet de Messias, de Zone Gods niet. Het Sanhedrin had gelijk gehad.

Jezus was de bedrieger.

En nu durft men alles tegen hem. En het volk geniet en drinkt wellust in, hoe feller en giftiger ze den stervenden Messias sarren en tergen.

Als Zone Gods wordt Jezus alleen geestelijk gekend, en om hem geestelijk te kennen, moet het zielsoog voor zijn Goddelijke grootheid innerlijk geopend zijn.

Israël daarentegen was geestelijk blind. Het zag Jezus' Goddelijke grootheid niet. Het had er geen oog voor. Er bestond geen rapport tusschen dien Eenige en het in vormendienst verstorven volk.

En zoo als altijd, zoo ging het ook hier: als het geestelijk oog dicht gaat, vraagt men om een tastbaar, uitwendig teeken. En komt dat teeken niet, dan werkt de booze natuur tegen het heiligste op.

Zoo was het toen, en is het niet nog zoo?

De afval neemt hand over hand toe. De geestelijke voelhorens werken bijna niet meer. Geestelijk rapport met Jezus wordt ook nu nauwlijks meer gevonden. Jezus wil men nog, den Christus niet meer. Het gaat weer op verwerping en reeds vormen zich de kringen, waarin de spot en hoon herleeft.

Blijft alleen de vraag, hoe het in de kringen van Jezus' belijders gesteld is. Drijft het in die kringen op enkel traditie ? Hangt 't al in vormendienst? Of wel is het geestelijk rapport met Jezus levendig?

Dat is, als ge die priesters en die schare lasteren hoort, de hoofdvraag die voor de toekomst beslist. Beslist voor Jezus kerk, beslist ook voor u.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 maart 1904

De Heraut | 4 Pagina's

„En die voorbijgingen lasterden hem”

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 maart 1904

De Heraut | 4 Pagina's