Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OOST EN WEST.

XVI.

UIT DEN NOOD.

Op zekeren namiddag, terwijl de graaf tehuis zat, overleggende of het ook goed zou zijn te trachten in den dienst der Oost Indische Compagnie te treden, trad onverwachts een zijner dochters de kamer binnen en overhandigde hem een zwaren brief, die op bijzondere wijze met een groot zegel, waarop een wapen, gesloten was.

Nieuwsgierig opende hij het geschrift en las het. 't Was een brief, door een groot, hem onbekend heer, blijkbaar van het prinselijk hof geschreven. Hij werd uitgenoodigd over twee dagen in den Haag te komen en zich daar te vervoegen aan het paleis, door den koning-stadhouder bewoond. De kosten der reis zouden door Z.Hoogheid worden betaald.

Dat de graaf verbaasd stond toen hij dezen brief ontving is te begrijpen. Hij kende in den Haag niemand en wel allerminst Z.Hoogheid, prins Willen III, koning van Engeland. Er was echter niet veel tijd te verliezen, wilde hij op zijn tijd in de hofstad zijn en daar behoorlijk verschijnen. Want de reis naar den Haag die nu wel in een uur uit Amsterdam is te doen, vorderde toen een halven dag ongeveer, met inbegrip van het onvermijdelijk oponthoud te Haarlem en te Leiden. Daarbij kon men maar niet thans als elk oogenblik vertrekken; men moest gaan met den postwagen, die een paar malen daags afreed. Wel was er ook een schuit, die zelis veel gebruikt werd, maar dit was een vervoermiddel, waarmee de reis naar den Haag wel wat heel lang duurde voor iemand wiens tijd beperkt was. Bovendien ging het niet aan de schuit te gebruiken, als men bij een zoo groot heer was genoodigd als de Prins Koning.

Zonder ongeval bereikte onze graaf Den Haag. Toen hij uitstapte, naderde hem een man in de kleedij van een offlciei, die hem ieer beleefd vroeg of hij graaf De Raye was. Op zijn be-

vestigend antwoord geleidde de officier hem naar een karos of rijtuig dat stond te wachten.

Beiden stapten in, en weldra hield het voertuig stil voor de prinselijke woning en werd de graaf daar binnengeleid Men bracht hem in kamer waar twee heeren zaten, die hem zeer beleefd ontvingen. Zij verzochten hem toen, namens Zijn Hoogheid, op enkele vragen te antwoorden, die zijn afkomst, zijn lotgevallen, enz. betroffen. Alle antwoorden werden opgeteekend en daarna verlieten ze het vertrek en verzochten den graaf slechts eenige oogenblikken te willen wachten, tot zij terugkeerden.

Inmiddels vroeg de naar Den Haag ontbodene zich telkens af, hoe Zijn Hoogheid de Prins van Oranje er toe gekomen was hem bij zich te ontbieden en waartoe, 't Is noodig dat we we dit even duidelijk maken, ook met het oog op hetgeen volgen zalj kan 't goed zijn.

Zooals ik u vroeger heb verteld was graaf De Raye goed bevriend met den Deenschen gezant te Parijs, en eveneens met een der Fran sche predikanten te Amsterdam, ook wist deze laatste gelijk we al gezien hebben, hoe de graaf en aijn gezin er toe gekomen waren Frankrijk te verlaten, hoe ze de reis gedaan hadden, ja ook wat hun later was overkomen, in Denemarken. Dit laatste was, gelijk de lezer reeds zal hebben bespeurd, slechts aan enkelen bekend.

Nu had onze predikant, al behoorden de Réfugiés, zooals we zagen, niet rechtstreeks tot zijne gemeente (ze hadden althans een afzonderlijken leeraar) toch zich niet geheel aan het grafelijke gezin onttro'.ken. Hij bezocht het meermalen en sprak veel soms met de gravin, die zeer moedeloos was, en zich weinig onder de menschen begaf. Daar zij wist, dat de dominee vrij wel op de hoogte was en wist wat er was voorgevallen, sprak zij met hem zeer openhartig en kon hij haar troosten en opbeuren. Hij wees er haar op, hoeveel voorrechten zij nog genoot, in vergelijking met zoovele verdrukte geloofsgenooten in Frankrijk. Hier in Nederland kon men den Heere God naar Zijn woord in volle vrijheid dienen, ja genoot hulp en bescherming, terwijl in Frankrijk het Pausdom als een felle vijand tegenover de Gemeente des Heeren stond. Ook wees de predikant er op, hoe, al was ook uit onvoorzichtigheid veel onheil voortgekomen, de Heere toch weer na het zuur het zoet kon geven, na het donker het licht scheppen.

Zoo waren zijn woorden recht tot bemoediging, en beurden de neergedrukte vrouw weer op. Zelfs vond zij goed, dat haar dochters gehoor gaven aan de vele uitnoodigingen die zij allengs van de leden der gemeente ontvingen, en zich bezighielden met het nutte werk ter ondersteuning van arme geloofsgenooten, of liever van die werk zochten. Gelukkig was er voor dezulken hier bijna altijd een plaats te vinden. Want ieder wilde gaarne iets doen voor verdrukten om den geloofswille, gelijk onze vaderen altijd ruim gaven voor de medebroeders, die „onder den paus vervolging leden, " zooals zij het uitdrukten, gelijk de vrienden achter in hun psalmboek lezen kunnen, in 't gebed voor allen nood der Christenheid.

Toen het den predikant onmogelijk bleek zelf zooveel voor den graaf te doen als hij wel wenschte kwam bij hem een gedachte op, die hij zich haastte uit te voeren. Hij besloot namelijk in 't geheim den Deenschen gezant aan het Fransche hof, die nog altijd daar zijn post bekleedde, van alles op de hoogte te stellenen zijn raad te vragen. Zoo gezegd zoo gedaan. Weldra kwam er ook antwoord.

De gezant had, zoo schreef hij, met groote verbazing en droefheid gehoord wat er geschied was. Hij had wel vernomen, dat de graaf in ongenade was gevallen maar te vergeefs getracht de reden te vernemen, 't zij dat niemand die had willen zeggen of dat de meesten die zelf niet wisten. De gezant deelde verder meê, hoe hem nu eerst een licht was opgegaan over een zekeren brief dien hij had ontvangen, en zoo voegde Kij er bij, 't meest spijt mij, dat ik, schoon onwetend en onschuldig, heb bijgedragen om mijn lieven vriend in 't ongeluk te helpen. Ook daarom, zoo besloot hij, al was 't niet om andere redenen, wil ik nu alles doen wat ik kan om hem weder te herstellen in zijn vorigen staat, schoon dat in Denemarken wel niet meer gaan zal. Kan ik dus iets doen, dan moet gij, zoo verklaarde hij, het maar vrijuit zeggen. Gij zult er mij genoegen mee doen.

De Fransche predikant verblijdde zich hartelijk toen hij dit schrijven ontving. Wel was niet alles in den briefhem duidelijk, maar hij begreep dat de gezant, om verklaarbare redenen niet alles met naam en toenaam had kunnen noemen. Wat echter nu te doen ? Om die vraag te beantwoorden, achtte de leeraar het beter zich niet rechtstreeks tot den graaf of de gravin te wenden, maar liever bun zoon Karel te raadplegen, dien hij natuurlijk vaak ontmoet had. Hij liet dezen vragen eens bij hem te komen, deelde hem in vertrouwen mee wat al zoo in de laatste dagen was geschied en vroeg toen zijn raad.

Nu volgde een lang gesprek, dat gelukkig tot een zeer bevredigend einde leidde. Welk dit was zullen we zien.

CORRESPONDENTIE.

N. de B. te B. — H. W. B. te S. Zoodra mogelijk, krijgt het gevraagde een beurt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1904

De Heraut | 4 Pagina's