Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nationale Kerken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nationale Kerken.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Op de Zendingsconferentie verleden zomer te Buitenzorg en Depok gehouden, heeft de zendeling Tiemersma een referaat gehouden over Nationale Kerken, dat een der belangrijkste vragen van de zendingS' methode aan de orde stelt.

Het is de vraag, of de kerken in Indië door de zending gesticht naar Europeesch model moeten worden ingericht dan wel naar den eigen aard van het nationale leven zich moeten ontwikkelen. De heer Tiemersma heeft deze vraag principieel opgevat en naar het ons voorkomt in hoofdzaak volkomen juist beantwoord.

Aan de orde is „nationale kerken, " niet te verwarren met „volkskerken." Eene „volkskerk" is eene kerk, die heel het volk omvat, zoodat de grenzen van volk en kerk samenvallen. Buiten het volk staat dan feitelijk ieder, die niet tot de volkskerk behoort. Conflict met de kerk scheidt hem dan ook van zijn volk. Zelfs in Rusland heeft men de idee der volkskerk niet meer kunnen vasthouden. £n ofschoon men nog overal spreekt van volkskerken, feitelijk in geen enkel land der oude Christenheid bestaan ze meer. De Nederlandsche Hervormde kerk bijv. volkskerk te noemen, terwijl nauwelijks de helft der bevolking tot haar behoort, is in strijd met het begrip volkskerk.

De tijd voor volkskerken is voorbij. Men moge dtt hetreuren of niet, het feit moet worden geconstateerd. En zoo men het feit aanvaardt, zal het' onzen blik verruimen en kerk naast kerk leeren erkennen. Wie vast houdt aan de idee der volkskerk is bekrompen in zijne opvatting, onderscheidt niet voldoende de zichtbare van de onzichtbare kerk, vervalt er zoo licht toe zijne kerk als de alleen zaligmakende te beschouwen, en zal verketteren, wie niet tot de volkskerk behoort. Laat ik de idee der volkskerk daarentegen los, geloof ik, dat de algemeene christelijke kerk; die onzichtbaar is en ongedeeld, zich zeer verschillend kan openbaren, zelfs onder éénzelfde volk, dan wordt er veel onaangenaams uit den kerkdijken strijd weggenomen en kan men bij verschil van inzicht en behoorende tot onderscheidene kerken elkander leeren waardeeren.

Hebben de volkskerken in de oude christen heid hun tijd gehad, dan is wel niet te verwachten, dat zij op zendingsterrein zullen ontstaan. Onder een volk slechts ééne kerk, en tot die kerk behoorende heel het volk, wie zou zoo iets niet heerlijk vinden? Maar moet zij tot stand komen, door in haar op te nemen personen, die mijlen ver van het christelijk erf zijn verwijderd, wie zou haar dan willen helpen stichten?

Volkskerken kunnen pas ontstaan, wanneer geheel het volk is gekerstend. Mochten zij nog erns ontstaan op zendingsterrein — wat niet waarschijnlijk is — dan liggen zij in eene nog zeer verre toekomst. Eene volkskerk hangt aan het aantal.

Eene nationale kerk daarentegen kan er reeds wezen, terwijl nog slechts enkelen van het volk zijn toegebracht. Is in eene volkskerk de nationale gedachte van het volk tot uitdrukking gekomen, dan is zij tevens nationale kerk. De mogelijkheid bestaat ook, dat in eene volkskerk de nationale gedachte van het volk zich niet vertoont, en dan is zij volkskerk zonder nationale kerk te zijn.

Onze roeping is nationale kerken te stichten. Eerst wil ik aantoonen, dat het stichten van nationale kerken is overeenkomstig het wezen van het christendom. En ten tweede welke eischen het stichten van zulke kerken ons stelt.

I.

Het christendom beoogt geene nieuwe schepping, maar herschepping. Dit te erkennen is van het hoogste belang. Het bepaalt de wijze onzer predeking, is van invloed op de opname in de gemeente, op de toediening van den doop, op het stichten van kerken, op de wijze, waarop deze kerken zullen bestuurd en ingericht. Het geeft aan de zendingschool en medische zending recht vau" bestaan.-Het bepaalt het karakter der kerkelijke tucht. Het geeft aan de verhouding, waarin de te stichten kerken moeten staan tot den staat, het burgelijke en maatschappelijke leven. In één woord: het beheerscht geheel onzen arbeid.

Bij eene nieuwe Echepping zou het bovennatuurlijke het natuurlijke verdringen, of los en onafhankelijk naast het natuurlijke blijven staan. In het nieuwe zou van het oude leven niets zijn terug te vinden. Wat was, zou zijn vernietigd, en wat is ontstaan, zou uit het niet te voorschijn zijn gekomen.

Bij eene herschepping daarentegen wordt het bovennatuurlijke op het natuurlijke geënt, vindt de nieuwe orde van dingen in de bestaande orde van zaken baren bodem, leven al de gaven en krachten uit de eerste schepping in de tweede schepping herboren, gereinigd, hooger ontplooid voort.

Deze wedergeboorte, die herschepping toegepast op den afzonderlijken persoon, op de volken in het algemeen, op Gods schepping in haar geheel, wat krijgt ge dan?

Ten aanzien van den afzonderlijken persoon komt ge ('an tot de slotsom, dat bij zijne bekeering zijne individualiteit, zijne persoonlijkheid, die hij krachten-; de schepping bezit, niet wordt vernietigd, maar vernieuwd, herboren.

Was de bekeering geene herschepping, maar eene nieuwe schepping, zoo zou niets in den zondaar bij de bekeering komen en alle zondaren zouden op gelijke wijze ten leven kunnen ontwaken. Maar nu zij is herschepping, neemt de bekeering bij iederen zondaar een eigen karakter aan. Bij zijne bekeering is van invloed de omgeving, waarin hij is geboren en opgevoed, het volk, waaruit hij is gesproten, het verleden, dat hij achter zich heeft, het sanguinisch, phlegmatisch of melancholisch temperament dat hij bezit, het meer intelectueele, mystieke of practi sche van zijn bestaan.

Het Methodisme verloor ter kwader ure uit het oog den samenhang tusschen natuur en genade, tusschen de gemeene gratie en de particuliere genade, en moest toen in de fout vervallen het opwaken uit den dood tot het leven te binden aan eene vaste methode. Bij het heilsleger, deze uiterste consequentie van het methodisme, is het dan ook geworden eene geestelijke exercitie en geestelijke africhting; voor allen éénzelfde metbode.

Juist, wijl er samenhang bestaat tusschen na tuur en genade, het bovennatuurlijke op het natuurlijke wordt geënt, en het ten leven ontwaken van den zondaar in eene herschepping; daarom zal één zelfde lichtstraal der genade brehen in zeer onderscheidene tinten en kleuren, al naar gelang hij in het prisma van ons natuurlijk leven valt.

Dit geldt van den afzonderlijken persoon, en is ook van toepassing op ieder volk. Een volk heeft ook zijne induvidualiteit. Een volk spreekt zijne eigen taal, bezit zijne overoude gewoonten, heeft een eigen verleden, vertoont in een woord een eigen type. Nu heeft het Evangelie de roe ping niet, dat eigendommelijke uit te wisschen, maar veeleer de roeping, om het tot hoogere ontplooiing te brengen.

De gaven en krachten, die er schuilen in den menscb, zijn zoo rijk en veelvuldig, dat een enkel persoon het niet alles kon uitdrukken. Ja, één is er geweest, waarin zich al het waarachtig menschelijke concentreerde, reden waarom Hij zoon des menschen werd geheeten, maar Hij is niet begrepen. Alles wat God als kiem in den mensch heeft gelegd, kan in een enkel persoon niet te voorschijn komen, ook in man en vrouw niet, in meerdere personen niet, zelfs niet in een geheel volk, maar pas in al de volken saam, die er dan ook toe zijn bestemd het rijk der heerlijkheid binnen te gaan, opdat de verloste menschheid daar schittere in hare alzijdige ontplooiing.

Het werk der herschepping vindt in het werk der schepping zijn bodem. De kerk drijft daarom niet als een oliedrop op het water van hèt natuurlijke leven, maar is geworteld in en gegroeid uit dat natuurlijke leven. De christen onttrekt zich daarom niet aan de samenleving.

Met christen te worden, blijft hij burger van den staat, vervult zijne roeping en laat zijne rechten als burger van den staat gelden. Hij neemt, zoo God hem er toe roept en hem er de gaven voor geeft, mede het roer van den staat in handen. Hij spreekt niet van clerisis en leeken, sluit den Evangeliedienaar niet op in eene kaste, wier leden niet zonder ontrouw te worden aan hunne roeping als Evangeliedienaar eenestaatsbetrekking kunnen bekleeden. Hij is niet doopersch, heeft geen bezwaar tegen den krijgsdienst of aflegging van den eed.

Juist, omdat hij weet, dat hij bestaat uit lichaam en ziel, en beider waarde en samenhang kent; weet den samenhang tusschen natuur en genade; weet dat het geestelijke op het natuurlijke is genet; weet dat ook de zichtbare schepping bestemd is het rijk der heerlijkheid mede binnen te gaan; — daarom weet hij al het natuurlijke te waardeeren, oc k al die uit het natuurlijke leven voortgesproten volkseigenaardigheden, die als vruchten schitteren aan al die stammen en takken der menschheid, iedere stam en tak zijn eigen vruchten dragende en wil hij die vruchten laten groeien en bloeien, ja, zoo mogelijk veredelen. En daarom is zijn streven kerken te stichten, waarin de nationale gedachte van het volk, waaronder die kerk ontstaat, tot hoogere ontwikkeling komt; kerken, waarin het specifiek christelijke zich heeft gehuwd met het specifiek nationale, zoodat de openbare eeredienst, de inrichting der kerk, verzorging van armen en kranken enz., enz., het karakter van het volk vertoone, en heel de kerk in geheel hare verschijning en werkzaamheden past bij dat bepaalde volk, en dat volk past bij eene zoodanig geïnstitueerde kerk.

Het kenmerk der nieuwe bedeeling is, dat de kerk is losgewikkeld uit de windselen van het Joodsche volksbestaan, en het christendom bewijst hierin zijn volstrekt universalisme, dat het zich kan aanpassen aan ieder volk, aan elke nationaliteit, aan elke cultuur, aan ieder klimaat, aan heel het volle rijke leven van den mensch en de menschheid. Maar wie nu de wijze van openbariug der kerk van een bepaalden tijd onder een bepaald volk tot norm maakt voor alle tijden, voor heel de kerk op aarde onder welk volk ook, wat doet hij dan anders dan de kerk weer vast te wikkelen in de windselen van het volksbestaan van een bepaald volk, en alzoo het christendom zijn universalisme ontrooven. En het gevolg zal zijn, dat hij aan uiterlijkheden zal gaan hechten, voor den vorm het wezen verliest, van nietigheden, sabbattisme bijv. zijn stokpaardje maakt, of van de onderdompeling eene kwestie maakt, waaraan hij de zaligheid hangt.

Omdat het christendom ontstond onder een Oostersch volk, bracht èn het klimaat èn het gebruik van het volk mede, dat de doop door onderdompeling plaats had. Toen het christendom naar koudere gewesten zich uitbreidde, deed klimaat en volksgebruik de onderdompe • ling in besprenging met water veranderen. Het wezen van den doop veranderde daardoor niet, alleen de vorm van toediening wijzigde zich naar de geaardheid van het klimaat en de behoefte van het volk. En waar wij thans werken onder Oostersche vo'ken, verdient de doop door onderdompeling overweging, vooral ook omdat door onderdompeling het wezen van den doop beter uitkomt.

Het wezen der kerk is in alle tijden onder alle volken eender, maar de vorm, de wijze van openbaring is vrucht der tijden en vrucht ook van het nationale leven van het volk, waaronder de kerk tot openbaring komt.

Het christendom stelt zich nooit tegenover de natuur, alleen tegenover de zonde; stelt zich dus ook niet tegenover het nationale karakter van een volk, maar alleen tegenover het zondige in het nationale. De christelijke kerk is aan geen bepaalden vorm of toestand gebonden. De ingeschapen natuur en levenswet der dingen, moet bij aanneming van het christendom blijven gehandhaafd. Daarom moeten wij bij onzen arbeid de uiting van het nationale leven van het volk nemen, zooals het zich geeft, en niet willen dringen in eene bepaalde richting, strijdig met den aard van het volk. Het echt nationale zal zich door het christendom ontwikkelen. Doch ontwikkeling is niet een te voorschijn roepen van nieuwe levensfunctiën, maar een tot openbaring komen van wat in kiem aanwezig is.

Zal de openbaring der kerk in deze gewesten zijn conform de H. Schrift, dan brengt dit volstrekt niet mede, dat zij ook zij conform de uiting van het kerkelijke leven in Europa.

Een ontwikkeld Japannees heeft gezegd: „De Westersche Christenheid is gefondeerd op het Romeinsche recht en op de Grieksche philosophie; de Oostersche Christenheid moet worden gefondeerd op het recht dat in Azië geldt en op de philosophie van Confucius." Er ligt in deze woorden eene waarheid, waarvoor ik wil, dat men een open oog zal hebben; er ligt ook een gevaar in, waarvoor ik wensch dat men niet blind zal zijn.

Hoe de heer Tiemersma over de toe passing dezer beginselen denkt deelen wij een volgende maal mede.

Het citaat zou anders te lang worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 mei 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Nationale Kerken.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 mei 1904

De Heraut | 4 Pagina's