Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nationale Kerken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nationale Kerken.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De uitwerking der beginselen denkt de heer Tiemersma zich aldus:

Welke eischen — en hiermede begint het tweede deel van ons referaat — stelt ons het stichten van nationale kerken?

In de eerste plaats stelt het ons den eisch het Evangelie te prediken in de taal van het volk zelf. In de taal vooral ligt het nationale.

Wie voor alle kerken over heel de aarde slechts één taal wil, gelijk de Roomsche kerk die het Latijn tot kerktaal heeft gemaakt, kan geen nationale kerken stichten. De Roomsche kerk kan niet tot ontplooiing brengen, maar doodt veeleer het nationale leven. In Limburg en Brabant, de beide Roomsche provinciën, is de Nederlandsche gedachte het slechtst tot uitdrukking gekomen. Rome kan geeue nationale kerken stichten. Zij wil het ook niet. Zij erkent geen kerk naast kerk. Omdat bij Rome is het imperialisme op kerkelijk gebied, kan Rome het universalisme van het Christendom niet tot uitdrukking brengen. Want het universalisme bestaat niet in het uitwisschen der nationale grenzen, niet in het gelijkvloersch maken, maar in het zich aanpassen aan het echt nationale, om dat nationale tot hoogere ontwikkeling te brengen.

Wie in Ned.Indië nationale kerken wil, zal de kerk of kerken, die hij sticht, niet gebracht willen zien onder het Indisch kerkbestuur, dat ook een soort van imperialisme najaagt, eveneens tot schade van het universalisme van het Christendom en niet minder leidende tot uitwissching der nationale eigenaardigheden.

Is de taal de uitdrukking der gedachte en eischt het stichten van nationale kerken de volkstaal tot kerktaal, zoo heeft dit de verst strekkende gevolgen. Het heeft niet alleen ten gevolge, dat de Bijbel in die taal moet worden vertolkt, het Evangelie in die taal gepredikt, die taal voertuig van eene Christelijke wereldbeschouwing moet worden, de woorden uit die taal dragers moeten worden van Christelijke denkbeelden, de taal het Christendom, en het Christendom de taal in zich op moet nemen; maar het heeft ook ten gevolge, dat, zoo dat volk een eigen dichtmaat heeft, zijne klachten slaakt en lof uit op eigen wijze, en zoo het zijne eigen melodieën en muziekinstrumenten bezit, ook deze zal gebruiken om de gewaardingen uit te drukken, die het Christendom in zijn hart heeft gewekt. Zoo krijgen wij eene kerk met eene eigen taal, met eigen kerkliederen, gezet op eigen melodieën, begeleid door eigen nationale muziekinstrumenten. Niets van de veelvuldige wijzen, om zijne gedachten te uiten, mag op den index geplaatst, maar aanvaard moet worden wat bruikbaar is, en wat niet bruikbaar is, moet bruikbaar worden gemaakt.

Wie zoo'n kerk onder een volk wil doen opkomen, geeft zoo'n kerk ook een nationalen naam. Wijl de Roomsche missie kerk en kerkvorm overbrengt, kan zij geene nationale schepping in het leven roepen, noch den nationalen naam zonder meer aan de te stichten keik verkenen.

Maar dat kan de Protestantsche zending wel. Jammer dat zij het niet altijd heeft gedaan, üen kerk te noemen naar een persoon anders dan naar Christus, zal niemand kunnen verdedigen, maar nu ook al op zendingsterrein te gaan spreken van Luthersche kerken, is nog minder te verdedigen, wijl Luther niet behoort tot het volk, waaronder de nieuw te stichten kerk moet ontstaan.

Eene kerk op zendingsterrein Gereformeerd te noemen is even dwaas als dat men iemand, die nog nimmer krank is geweest, ja nog geboren moet worden, een herstelde kranke noemt. Hoe is men er toch toe gekomen eene kerk, die nog gereformeerd moet worden en waarvan men hoopt, dat zij, eenmaal geformeerd, nimmer gedeformeerd zal worden, en alzoo geene reformatie behoeven, eene Gereformeerde kerk te noemen ?

De Nederlandsche zendingsvereeniging heeft bepaald, dat de door haar te stichten kerken Soendaneesch Evangelische kerk zullen heeten, eene naam, die niet eens in het Soendaneesch is over te brengen. Daar in het begrip kerk dat van Evangelie ligt opgesloten, is de bepalitjg „Evangelisch" in deze benaming evenals „christelijk'.' in die van Christelijk Geieformeerde kerk een pleonasme. — Wil men nationale kerken stichten, dan moet men zoo'n kerk eenvoudig kerk noemen met den nationalen naam er voor (volgens taaieigen hier er achter) zonder meer.

Moet zoo'n kerk een nationalen naam dragen, ook zij, die leden der kerk worden, moeten hunne nationale namen behouden, en hunne kinderen bij de geboorte zooveel mogelijk nationale namen ontvangen, en ook met die namen worden gedoopt. Ik heb in het geven van Bijbelsche namen aan te doopen personen nimmer het nut kunnen inzien, wel de nadeelen er van leeren ervaren. Wijl in een mijner gemeenten, nog geen 100 zielen tellende, 5 Maria's zijn, ben ik telkens, zoo er over eene Maria gesproken wordt, in de war, welke Maria bedoeld wordt. De vrouw van een onzer helpers heet Elkana, een mannennaam. Ook is het mij meermalen gebeurd, dat de ouders den doopnaam hunner kinderen vergeten waren. Willen wij nationale kerken stichten, laten de leden der gemeente dan ook nationale namen dragen.

Geen regel zonder uitzondering. En aan br. J, A. van Balen zij hier op zijn schrijven in de Zendingsbode van i Mei 1903 geantwoord, dat, zoo iemand een naam heeft, die beteekent „hij bijt" of „hij vangt slaven", of, hij vermoordt Taski" of „hij gooit hem met iets", — wij er niets tegen hebben, zoo hij of zij, die zoo'n mooien naam draagt, bij den doop een Bijbelschen naam krijgt. Maar waar wij tegen zijn is, dat, hetgeen uitzondering moet zijn regel is geworden, en men zelfs Soendaneesche, Javaansche en Chineesche namen, die eene schoone beteekenis hebben, en sierlijk klinken, bij den doop heeft vervangen door Bijbelsche namen. Daar zijn wij tegen om verschillende redenen, waarvan wij thans, om bij ons onderwerp te blijven, alleen noemen, dat zulks in strijd is met het doel, dat wij moeten najagen: nationale kerken te stichten.

Het nationale karakter van een volk zal ook zijn stempel moeten drukken op de kerkregeering; niet dat de kwestie episcopaal of presbyteriaal door het nationale van het volk moet worden beslecht, de beslissing daarvan ligt aan de Heilige Schrift, maar wel moet de kerkregeering eene nationale worden, passende bij dat volk, onverschill'g of zij is presbyteriaal of episcopaal.

De presbyleriale kerkregeering is ook naar ons oordeel niet de meest profijtelijke, vooral niet op zendingsterrein, maar de van God gewilde, en daarom wenschen ook wij haar in de tg stichten'gemeenten zien ingevoerd. Maarzoo er in de samenleving van het volk, in de wijze van bestuur van het land eigenaardigheden zijn, wat zou er dan tegen wezen die presbyleriale kerkregeering te wijzigen naar deze eigenschappen en eigenaardigheden der samenleving en van het bestuur. Niet alleen is daar niets tegen, maar zelfs veel voor. De kerkregeering wordt dan niet een Saulsgewaad, dat drukt en knelt, maar een kleed, waarin die kerk zich gemakkelijk beweegt.

ledere kerk moet barmhartigheid oefenen; armen, kranken, weezen en ouden van dagsn verzorgen, maar niet iedere kerk behoeft dat te doen op gelijke wijze. De kerken, die hier zullen ontstaan, behoeven in deze niet van de Europeanen af te zien hoe zij het doen, maar kunnen de wijze van het land volgen. De lijnen, die moeten worden getrokken, moet men laten loopen door het nationale leven van het volk. Dan krijgt men eene nationale beoefening van

barmhartigheid, eene nationale verzorging van armen en kranken, van weezen en ouden van dagen.

Zijn de christelijke feestdagen hier te vieren met festiviteiten, aan het volk zelf ontleend, waarvoor dan naar hier overgebracht den kerstboom en de paascheieren, die niet zijn van christelijken, maar van Germaansch Heidenschen oorsprong.

Of er dan geene eenheid wenschelijk is tusschen de kerken onder de verschillende volken? Zonder twijfel, maar geen eenvormigheid, geen eenheid en gelijkheid als Rome wil, geen eenheid ten koste der nationaliteit. Eén geloof, één doop, één kerk, één God en Vader van allen, die daar is boven allen en in allen; maar dat ééne geloof behoeft zich niet in allen op dezelfde wijze te openbaren; diezelfde doop behoeft niet overal op dezelfde wij? e te worden toegediend; die ééne kerk kan naar de eischen des tijds en de behoeften des volks zich ver schillend openbaren; diezelfde God en Vader van allen, die is boven allen en in allen, kan worden aangebeden in onderscheidene talen, kan worden verheerlijkt door liederen van verschillende dichtmaat, kan worden lof gebracht met instrumenten van allerlei klank en herkomst. Welke eischen het stichten van nationale kerken ons stelt? Ik noemde u de voornaamste, en deze, en welke eischen verder te noemen zijn, zij worden alle beheerscht door het feit, de hoofdgedachte en het uitgangspunt van ons referaat, dat het geestelijke wordt geënt op het natuurlijke, de tweede schepping (en daarom /j^rschepping genoemd) in de eerste haar bodem en uitgangspunt vindt.

Die hoofdgedachte van ons referaat veronderstelt, dat de mensch is geschapen naar Gods beeld, en dat, dank zij de gemeene gratie, in hem nog is overgebleven het semen religionis, enkele vonkskens van het beeld Gods, enkele paarlen onder het puin des heidendoms, en veronderstelt verder, dat uit het hart de uitgangen des levens zijn, niet alleen de uitgangen des natuurlijken, maar ook des geestelijken levens, zoodat beiden hebben een gemeenschappelijken bodem.

Dit stelt ons den algemeenen eisch, door het heidendom heen te dringen naar het semen religionis, de enkele nog overgebleven vonkskens van het Iseeld Gods aan te blazen, en de onder het puin verscholen paarlen op te sporen, en stelt ons verder den eisch, er naar te streven, de uitingen van het nieuwe geestelijke leven te doen huwen met de uitingen van het natuurlijke leven.

En waar dat natuurlijke leven niet éénvormig is, maar eene duizendvoudige schakeering vertoont, ' spreekt het van zelt, dat wij met ééne methode voor alle volken niet klaar komen, maar dat ieder volk eene eigen wijze van be arbeiding behoeft.

Naar den aard van het volk, naar den trap van ontwikkeling, waarop het volk staat, naar het karakter van het heidendom en zooveel meer, moet de prediking wezen, moet de eere dienst, bestuur en inlichting der kerk zijn, om in alles zich aan te sluiten bij het natuurlijke leven.

Waar dit wordt verzuimd, komt de kerk te staan buiten het leven, en bij hetgeen gist en woelt in het leven sluit de prediking, sluit de kerk zich niet aan. Het noodwendig gevolg is, dat het kerkelijke leven zich niet huwt aan het nationale, maar beide stroomingen een eigen richting gaan, zonder in eene zelfde bedding samen te vloeien. De kerk moet dan per se het karakter gaan vertoonen van eene van elders overgebrachte plant, die in dit nieuwe land niet tieren wil, en het nationale leven van het volk, den weldadigen invloed van het Christendom niet ondervindende, moet hoe langer zoo meer verwelken eö verkwijnen.

Het stichten van nationale kerken is dus voor beide, voor de te stichten kerken en voor de nationaliteit van het volk, van het hoogste belang. De kerk moet het nationale leven vernieuwen, bezielen, en de nationaliteit moet de kerk doen groeien en bloeien. De kerk brengt de nationaliteit van het volk tot hoogere ont plooiïng, stuwt het volk vooruit tot een hooger trap van ontwikkeling. Maar dwaas en tegen natuurlijk zou zijn, zoo die kerk, die het volk vooruit stuwt, nu zelve rchter blijft, met haar tijd niet medegaat. Wil eene kerk gebruiken aannemen, die ver uitgaan boven de ontwikke ling van het volk of niet in overeenstemming zijn met het nationale karakter van het volk, of ook wil eene kerk gebruiken aanhouden, die vroeger goed waren, maar bij de hoogere ont wikkeling van het volk niet meer passen, dan komt de kerk te staan buiten het leven.

Nationale kerken, gelijk zij mij voor den geest staan, uit eigen geestesdrang van het volk voort gekomen en alzoo in zich opgenomen hebbende, en dus vertoonende die duizendvoudige scha keering van het menschenleveu, — zulke kerken u ten voeten uit te boetseeren, het zou mij veel te ver voeren; slechts de hoofdlijnen kon ik uitstippelen, en dit heeft nog zooveel tijd geëischt, dat ik u dubbel dankbaar ben voor het geduld, waarmede gij mij hebt aangehoord.

Ik heb gezegd.

Men mag hier en daar een vraagteeken zetten, een bedenking opperen, meenen dat de heer Tiemersma wel wat te veel uit het beginsel afleidt, — in de hoofdzaak zal men moeten toestemmen dat de heer Tiemersma gelijk heeft en dat de zending er op uit moet zijn, niet om naar pasklaar gemaakt model uit Europa de Indische Kerk in te richten, maar om uit het Indische volksleven zelf een nationale kerk te doen opkomen.

Vooral waardeeren wij echter in dit referaat, dat de heer Tiemersma toont in te zien, dat op zendingsgebied niet het succes of de gewoonte der practijk, maar het beginsel heeft te beslissen. Zijn ernstige poging om uit Gods Woord die beginselen vast te stellen, verdient te meer lof, omdat hij daarbij blijk gaf van een helder inzicht in de grondgedachten, waardoor de Openbaring Gods wordt beheerscht. Met een enkelen, uit het verband gerukten, tekst, komt men hier niet verder. Alleen de beginselen^ die Gods Woord biedt, kunnen hier licht geven.

Slechts één bedenking mogen wij niet verzwijgen, juist omdat zij het beginsel raakt.

Hoe volkomen juist het ook is, dat de genade herstelling bedoelt van het scheppingswerk en daarom de kerk niet los mag gemaakt van het nationale leven, toch is de kerk niet uit de oorspronkelijke scheppingskrachten opgekomen, maar is ze een instituut, dat door Christus is ingesteld en daarom gebonden is aan de regelen door Hem in zijn Woord gegeven.

De heer Tiemersma is het hiermede stellig eens. Met name wat hij zegt over de presbyteriale kerkregeering toont dit genoegzaam. Maar juist daarom had in het principieele deel dit beginsel op den voorgrond moeten worden gesteld. De kerk is niet een louter geestelijke macht, die wat haar uitwendige gestalte aangaat zich geheel schikt naar het nationale leven. Ook voor haar zichtbare openbaring schonk Christus vaste regelen, en de nationale kerk ontstaat eerst doordat die regelen en het nationale leven saam huwen.

En hieraan sluit zich vanzelf een tweede opmerking aan.

In het lange proces, dat de Kerk van Christus in al deze eeuwen en bij alle volkeren doorliep, heeft de Heilige Geest de Kerk dieper ingeleid in de waarheid, helderder doen zien wat Gods Woord van ons eischt, gewaarschuwd voorafdwalingen rechts en links. De Christelijke Zending kan daarom niet volstaan met aan de bekeerde heidenen alleen „de eerste beginselen" mee te deelen en voorts aan deze nieuwe kerken overlaten om ditzelfde proces nu nog eens door te maken. De schat van waarheid, dien de Kerk allengs uit het Woord heeft opgediept, behoort aan deze Kerken bekend te worden gemaakt. Zij moeten winst doen met de historie' van de Christelijke Kerk in haar geheel. Vandaar, dat een confessioneel indifferentisme op zendingsgebied onmogelijk en voor de heidenkerken ongewenscht is. Met name de gedachte, dat de zendingsprediking zich zou te beperken hebben tot het Woord en de XII Geloofsartikelen, is niet juist. Onze confessie en onze catechismus mogen door de tegenstelling met de Roomsche religie voor Indië niet bruikbaar zijn; de geheel andere dwalingen, die bij de Indische pseudo-religies voorkomen, mogen een andere formuleering der waarheid noodzakelijk maken. Maar dat alles raakt de inkleeding, niet het dogma'zelf. De leer der Drieëenheid, van Christus Goddelijke en menschelijke natuur, van de erfzonde en Christus plaatsbekleedende gerechtigheid, van de Sacramenten enz., dogma's die in de XII Geloofsartikelen óf onvolledig of niet tot uitdrukking zijn gekomen, behooren van meet af aan de kerken uit de heidenen te worden meegedeeld, opdat zij op dat breede fundament, dat de historie der Christelijke Kerk heeft gelegd, voort mogen bouwen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 mei 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Nationale Kerken.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 mei 1904

De Heraut | 4 Pagina's