Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Laat ons sterk zijn voor ons volk.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Laat ons sterk zijn voor ons volk.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wees sterk, en laat ons sterk zijn voor ons volk, en voor de steden onzes Gods; de Heere nu doe wat goed is in zijne oogen. 2 Sam. 10 : 12.

Tegen slapheid van hart en vertsaagdheid van geest komen de mannen Gods in de Schrift allegedurig op. De bewegelijkheid van gemoed, die den Jood nóg eigen is, was van ouds oorzaak, dat hij licht ontzet en verschrikt werd. En tegen die neiging tot inzinking en verslagenheid gaat daarom het vermaan des Heeren rusteloos in, om de verslapte veerkracht te stalen en het ingezonken hart te bezielen. En hiervoor nu is de bijna vaste zegswijze, altoos weer: „Zijt sterk en heb goeden moed", onder de bijvoeging: „Want de Heere is met ons”

In de aangrijpende afscheidsrede, die Mozes vóór zijn sterven tot Israël hield, eindigde hij zijn toespraak aldus: „Weest dan sterk, en hebt goeden moed, en vreest niet en verschrikt niet, want de Heere zal u niet begeven en niet verlaten." En vlak daarop zich tot Jozua richtende, die als zijn opvolger aan het hoofd van het volk den strijd zou hebben te voeren, riep hij ook hem toe: „Zijt sterk en heb goeden moed. De Heere zal u niet begeven en niet verlaten, vrees dan niet en ontzet u niet." Zoo begon hij Jozua aan te spreken, en als ware hij nog'beducht, dat Jozua toch slap en zwak zou staan, besloot hij zijn toespraak aan Jozua met in vs. 23 het opnieuw hem op het hart te binden; „Zijt sterk

en heb goeden moed, want de Heere zegt u: „Ik zal met u zijn.”

Dat driewerf herhaalde woord van Mozes, wordt daarop na Mozes' verscheiden viermalen in één toespraak door God zelven aan Jozua bezegeld. Zie het in Jozua's eerste hoofdstuk in de verzen 6, 7, 9 en 18. En & aX zevenvoudig heilig protest tegen het pessimisme des gemoeds sloeg bij Jozua zoo diep in, dat hij straks op zijn beurt hetzelfde kwaad in Israël bestreed, en (10:25 en 23:6) herhaaldelijk het ook aan Israel in 's Heeren naam op het hart bond: Vreest niet en ontzet u niet, zijt sterk en hebt goeden moed!”

En zoo ging het heel Israels geschiedenis door. Onder David en Salomo, in de Psalmen en in Ezra's dagen, bij Jesaia, in Daniels historie en bij Zerubbabel, keert telkens, als met vast refrein, datzelfde vermaan van bezielde opwekking terug, om altoos weer tegen slapheid, weëe moedeloosheid en blussching van de geestdrift te protesteeren, zooals het voor 't laatst in het Oud Verbond bij Haggai heet:

„Doch nu wees .sterk, gij Zerubbabel, spreekt de Heere. En wees sterk, gij, Jozua, als hoogepriester. En wees sterk, gij, volk des lands, spreekt de Heere. En werkt, want Ik ben met u.”

Ook met dat laatste: en werkt, er veelal bij. Zoo elders: „Wees sterk, en heb goeden moed, en doe het.”

Altoos prikkeling tot betoon van veerkracht, tot moedig gebruik van de door God verleende kracht.

Nooit het tr.lent in de aarde begraven.

Altoos knieën en handen, als ze slap werden, sterken. Altoos actie. Altoos weer het aangrijpende: „Zeg aan Israël dat ze voort trekken.”

En daarbij komt nu in een hachlijk oogen blik nog dat andere, niet minder aangrijpend motief: „Laat ons sterk zijn voor ons volk.”

Wat een dapper, moedig officier, als het op sterven of o verwinnen gaat, voor den troep waard is, zegt u elk omstandig verhaal van een geleverden veldslag. Een kompagnie, aan wier kapitein de moed in de schoenen zinkt, is verloren; een halve kompagnie met een sterk, moedig en dapper officier aan het hoofd, doet wonderen.

Zoo is het op het oorlogsveld, en zoo isjaq bij eiken strijd in kerk en s*aat of op maatschappelijk terrein.

Zonder Luther en Calvijn, mannen die onversaagd en sterk in hun God stonden, ware er in de worsteling der Reformatie niets van het volk terecht gekomen. Zonder maiinen als de Zwijger en Maurits aan de spitse, ware ons land aan de Alva's en Vargassen overgeleverd ge weest. En zoo God ook daarna ons in Bilderdijk, Da Costa en Groen van Prinsterer niet mannen had verwekt, die met heldenmoed en onbreekbare veerkracht en doortastendheid voor ons Christenvolk in de bres hadden gestaan, zou niets dan teleurstelling en terugzetting ons deel zijn geweest.

Doch juist hierin ligt dan ook de groote verantwoordelijkheid uitgesproken, die van Godswege op zulke helden in den strijd, op zulke voorgangers in de worsteling rust.

„Laat ons sterk zijn voor ons volk!" is de mannentaal, waarin het besef en de hooge verantwoordelijkheid zich uitspreekt.

Niet denken aan eigen lijfsbehoud; niét vragen : „hoe berg ik mij ? ", maar denken aan het volk, leven voor het volk, worstelen om het volk te behouden, dat is de trouw die staalt, de hooge moed die de kracht verdubbelt, de vonkende geestdrift die ter overwinning leidt.

Dat voelt, dat speurt, dat bewondert het volk, en het wordt er zelf door bezield.

Dat knoopt den band van moed en trouw, die den Zwijger aan zijn volk en dat volk aan den Zwijger verbond.

Daarin lag het geheim van Jozua's kracht, van Davids overwinning, van Zerubabels standhouden.

En daarom blijft het in heilige geestdrift, eeuw in eeuiv uit, door de gelederen ritselen: „Zijt sterk en heb goeden moed". En blijft van wie voorgaat tot wie met hem de leiding hebben, rusteloos het vermaan der trouwe en der dap perheid uitgaan:

„Laat ons sterk zijn voor ons volk.”

Van overmoed is hierbij geen sprake, van een durven in eigen kracht geen schijn of zweem.

Integendeel, dit sterk zijn en moedig stand houden heeft heiligen oorsprong, heiligt bij het optreden, en oefent heiligenden invloed op wie u volgt.

Immers de grond van die sterkte, de spring ader van die macht, de wellende fontein van die bezieling, de haard waaruit dat vuur van geestdrift opgloeit, is nooit anders dan het vast vertrouwen, dat men Goddelijk geroepen is, door Gods hand geleid wordt, naar Gods raad gestuurd en gericht wordt, en dat God met ons is.

Om onze munt staat het nog altoos als randschrift: „God met ons", om toch dringend een iegelijk die dat geld opstrijkt er aan te her inneren: „Zoek nooit in dat geld uw kracht, want uw hulpe staat alleen in den naam des Heeren, en daarom, misbruik uw geld nooit tegen Gods heiligen wil.

En wat van uw geld geldt, het geldt evenzoo van uw talent, van uw kracht, van uw invloed, van die geestelijke munt door God aan uw ziel gegeven, en waarom God zelf voor het oog van wie geestelijk leest, altoos het randschrift sloeg: God met ons, waaraan uit uw ziel het: wij met Goi, moet beantwoorden.

Wie sterk is en durft tegen God, ontvangt zijn zondige bezieling uit satan; maar wie met heiligen moed en met al de kracht van den ernst zal optreden, rust niet, eer hij weet dat God hem roept, dat zijn God hem de kracht verleent, en dat zijn God hem niet verlaten zal.

Zoo keurt de bezieling uit God de wapenen, zoo wijst de innige zielsgemeenschap met God het juist gekozen doel aan, en kan men niet vertsagen, omdat men weet dat des Heeren Engel zijn onverwinbre legermacht om ons schaart.

Hard zal juist deswege het oordeel gaan over een iegelijk, die door God op een post van vertrouwen geplaatst, door God met talent en kraght begaafd, door God met invloed en macht gesierd, zich bloó terugtrekt, slap de handen laat hangen, en moedeloos neerzit, en daardoor oorzaak wordt, dat het volk wordt teruggeslagen.

Moed deelt zich meê, maar ook moedeloosheid. Desnoods moet men de wijnpersbak alleen weten te treden, en nooit mag onze in zinking oorzaak worden, dat de hope des volks beschaamd wordt.

„Laat ons sterk zijn voor het volk /" is daarom de uiting van rechtmatige en hooge verantwoor­ delijkheid, die telkens en telkens weer herhaald moet worden; en wie weigert aan dat heilig vermaan van trouw gehoor te geven, zal den vloek van het volk dragen en geoordeeld staan voor zijn God.

Waarom is het dan, dat dit bittere kwaad nog zoo menig man van talent en invloed in ontrouw doet terugtreden ? Waaro.u anders, dan omdat men in enger kring en op kleiner terrein zich aan dit opzij zetten van zijn hooge en heilige verantwoordelijkheid gewend heeft?

Zie het huisgezin!

En op hoe menig vader, op hoe menig moeder, op hoe menig ouderen broeder of zuster stuit ge dan niet, die er blijkbaar niets van voelen, dat ze sterk moeten staan voor hu? i kinderen en voor hun tongere broeders en zusters.

Zie de school.

En op hoe menig onderwijzer stuit ge dan niet, die het niet verstaat, dat God wil dat hij sterk in het geloof, sterk in plichtbesef, sterk in bezieling zal staan, iwor zijn schooljeugd.

Zie de kerk.

En op hoe menig prediker, op hoe menig ouderling, op hoe menig diaken stuit ge dan niet, die niet begrijpt, dat hij van Godswege sterk zal staan, moedig en bezield, voor de gemeente.

Z\Q het in staat en maatschappij, ja zie het op elk terrein des levens, en vraag dan u af, hoe heel anders», l)|pt it^m ons heen' zou zijn, zoo steeds opnieuw door alle gelederen de roepstem drong: „Laat ons sterk zijn voor het volk.”

We voegen er bij; „Laat ons sterk zijn, voor den tiaam onzes Heeren.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juli 1904

De Heraut | 4 Pagina's

„Laat ons sterk zijn voor ons volk.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juli 1904

De Heraut | 4 Pagina's