Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de tien geboden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de tien geboden.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXV.

HET TWEEDE GEBOD.

XIV.

Tot de volmaking der heiligen. Efeze 4 : 12.

Na de bespreking van den heiligen Doop in het vorige volgt hier allereerst die van het heilig Avondmaal, en wel uitsluitend als bestanddeel van kerkedienst.

Is vroeger reeds gesproken over de wijze waarop door den ambtsdrager, waar God in dit Sacrament tot zijn volk nadert, moet gehandeld, sal hij waarlijk bij dit werk der bediening de hand van Christus zijn, die de teekenen en zegelen uitreikt, hier gaat het over de wijze waarop het volk voor, onder en na het ontvangen ervan moet verkeeren.

Kort uitgedrukt, over de plichten van den Avondmaalsganger.

Gelijk nu in het algemeen de vervulling van een plicht zekere hoedanigheden onderstelt in het subject dat hem vervult, zoo ook hier.

Niet ieder mensch is zonder meer in staat de plichten van den Avondmaalsganger te vervullen, en, voegen wij er dadelijk aan toe, niet ieder mensch is ook, zonder meer, bevoegd tot het Avondmaal te gaan.

Hier, waar het gaat niet om het wezen, maar om wat onze vaderen noemden de practijk des heiligen Avondmaals, hebben wij ons te onthouden van een dogmatische of leerstellige uiteenzetting van dit Sacrament, maar toch mag niet verzuimd er op te wijzen, dat ook wij Gereformeerden in het Avondmaal het Sacrament der geeste lijke voeding, gelijk in den Doop dat der geestelijke geboorte zien.

In Artikel 35 on& er Confessie belijden wij dan ook: dat onze Zaligmaker Jezus Christus het Sacrament des heiligen Avondmaals verordend en ingesteld heeft, om te voeden en te onderhouden degenen die Hij aireede wedergeboren en in zijn huisgezin, welke is zijne Kerke, ingelijfd heeft. En vervolgens wordt in dit artikel dan gesproken van „tweeërlei leven", een lichamelijk-tijdelijk en een geestelijk-hemelsck. Het eerste is allen menschen gemeen, het tweede daarentegen wordt slechts aan Gods uitverkorenen in de tweede geboorte gegeven, zoodat er alleen bij die uitverkorenen welke wedergeboren zijn, van een „tweeërlei leven" sprake kan wezen.

En nu is het juist dit geestelijk-hemelsck leven, dat op bijzondere wijze in het heilig Avondmaal wordt gevoed.

In het natuurlijke geldt, dat wat niet leeft ook niet gevoed kan, maar evenzoo geldt in het geestelijke, dat het leven aanwezig moet zijn, zal er van voeding sprake kunnen wezen.

Onze gereformeerde moralisten gingen dan ook altijd bij de bespreking van de practijk des Avondmaals hier van uit, dat men om deze practijk te kunnen oefenen, allereerst wedergeboren moest zijn en dus, om tot het Sacrament der voedingh& votgé te wezen, het Sacrament der geestelijke geboorte moest hebben ontvangen.

Alleen gedoopten mogen ten Avondmaal gaan.

Zoo is Gods ordinantie, volgens welke reeds onder de oude bedeeling het Pascha alleen mocht genoten door hen die besneden waren.

Maar, de bevoegdheid om tot het Avondmaal te gaan, is nog beperkter.

De practijk des Avondmaals toch eischt het gebruik der rede.

Men moet daarbij weten en verstaan wat men doet; tot zijn „verstand zijn gekomen”.

Vandaar, dat allen die niet weten wat zij doen, die het redegebruik missen, zoo als nog jonge kinderen, van het Avondmaal uitgesloten zijn, ook al zijn zij gedoopt.

De „kindercommunie, ” hier en daar in de Christelijke kerk opgekomen, is dan ook te veroordeelen als strijdig met het wezen van dit Sacrament.

Immers niet slechts dat het Pascha, dat bij den tempel moest gevierd, de deelneming van zeer jonge kinderen van zelf uitsloot, en ook niet slechts de omstandigheid, dat onze Heiland, in den nacht toen hij verraden werd, hetAvondmaal aan volwassenen te genieten gaf, maar bovenal de natuur van dit Sacrament, die beslist het gebruik der rede eischt bij hem die het ontvangt, sluit allen, die dit gebruik missen, uit.

Immers de Schrift eischt óók van degeloovigen en dus ook van de wedergeborenen, voorafgaande zelf beproeving. Maar de mensch .beproeve zich zelven en ete alzoo van het m iS^j^^aö^^^mli' brood en drinke van den drinkbeker, (i Kor. 11 : 28). En juist deze zelfbeproeving eischt het gebruik der rede.

Merkt men nu op, dat toch ook het jonge kind, waaraan God de wedergeboorte geschonken heeft, voor zijn „wassen en toenemen in Christus, " geestelijke voeding noodig heeft, dan zij geantwoord, dat alle geestelijke voeding van Christus uitgaat, en dat hij die dus ook buiten het Sacrament en zelfs buiten het Woord om, aan een kindeke, dat daaromtrent nog niets geen bewustzijn heeft, schenken kan. En verder, dat een kind van geloovige ouders al spoedig in huis en school en kerk ook door Christus gevoed wordt door middel van het Woord.

Toch is het zeker een verkeerde zede in ons kerkelijk leven, om de toelating tot het Avondmaal, vaak langer dan noodig is, uit te stellen.

De plichten nu in betrekking tot het heilig Avondmaal, welke een wedergeborene en gedoopte, die het gebruik zijner rede heeft, kan en moet oefenen, zijn te onderscheiden in die, welke voor, onder en na de genieting van het Sacrament moeten betracht worden.

Wat voor de genieting van het heilig Avondmaal moet gedaan, kan men saamvatten onder den naam van voorbereiding.

Om zich dus voor te bereiden is noodig, dat de viering van het heilig Avondmaal tijdig, liefst eenige weken te voren, in de samenkomst der gemeente bekend gemaakt worde, opdat men tijd hebbe, zijn ziel in de rechte schikking of dispositie te brengen.

Een kind des Heeren toch is niet altijd „geschikt", om zijn God aan den Avondmaalsdisch te ontmoeten. En om er geschikt voor te worden, is noodig een actie van zijn wil naar binnen, waardoor hij al zijn zielskrachten ordent.

Dit moet hij doen in den tijd van voorbereiding.

Hiertoe is zeker bevorderlijk, dat de opzieners der gemeente hem opzoeken en met hem spreken over het wezen van het Avondmaal en de gesteldheid van den rechten Avondmaalsganger.

Ook bij dit huisbezoek heeft de zielezorger evenals de arts, die ons lichaam verzacht, dan weer onderscheidenlijk te handelen.

Al is, noch in het lichamelijke noch in het geestelijke, een mensch volstrekt normaal, toch zijn er gezonden en zieken, en onder de laatste vaak heel zware.

Ook in het geestelijke.

Daar zijn geloovigen, die zich maar weinig hebben voor te bereiden.

Een goed zielezorger, die het aangezicht op zijn schapen zet, weet dat en ziet dat, door een nauwkeurige onderscheiding, 'n geestelijke diagnose.

Aan dezulken heeft hij niet veel te doen maar des te meer tijd houdt hij dan ook over voor de min of meer ernstige kranken.

Juist voor hen heeft hij zich als een goed zx^tarts veel meer moeite te geven.

Hij vindt geloovigen, die lauw zijn; die bevangen zijn in de zorgvuldigheden dezer wereld; die van God vervreemd; die gevallen zijn in een zonde welke hen verstrikt.

Zóó mogen deze niet komen, en toch mogen zij ook niet wegblijven.

Hier is nu hulp, geestelijke hulp noodig, en het is niet dan geestelijke kwakzalverij, zich er maar met een groot woord af te maken.

En tot deze voorbereiding is zeker ook bevorderlijk het luisteren naar dtvoorbereidingspredicatie die, kan het zijn, liefst den dag voor de Avondmaalsviering moet worden gehouden. De ziel moet dan bepaald bij het wezen van het genadeverbond; de noodzakelijkheid der verbondsvernieuwing; het wezen van het Avondmaal en zijn gebruik als teeken en zegel des Verbonds.

Een daarmee verbonden korte uiteen zetting van de Christelijke leerstukken, in den vorm eener belijdenispredicatie, kan tot een zonderlinge verheldering van het Christelijk bewustzijn dienen.

Doch hoe uitnemend dit alles ook is, vergete men nimmer, dat èn het onderhoud bij het huisbezoek en het luisteren naar de voorbereidingspredicatie slechts middelen zijn, om zich-zelf voor te bereiden.

Men kan er dan ook niet mee volstaan, en eerst dan is het doel dezer middelen bereikt, wanneer zij metterdaad tot een nauwkeurig en ernstig zelfonderzoek hebben geleid.

Tot zulk een zelfonderzoek vermaant de Apostelen alle belijders des Heeren te Korinthe in het algemeen, wanneer hij schrijft: nderzoekt uzelven of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven. (2 Kor. 13:5).

Maar tot zulk een zelfonderzoek vermaant de Apostel in het bijzonder den Avondmaalsganger wanneer hij in zijn eersten brief schrijft: aar de mensch beproeve zichzelven en été alzöo van het brood, en drinke van den drinkbeker (h. II : 28).

Voor dit keuren of otidgrzoeken van zichzelf nu is een norm óf richtsnoer noodig. En dit richtsnoer kan en mag geen ander zijn dan Gods Woord.

Het Avondmaal toch is teeken en zegel van het zijn in het Verbond der Genade en dus voor allen, die naar uitwijzing van de Schrift de kenmerken in zich bevinden, dat zij in Christus aan God verbonden zijn, dat er in hun ziel is godsvrucht en lust om God in hun hart en leven te dienen.

Ons schoon Avondmaalsformulier zegt dan ook terecht, dat de waarachtige zelfbeproeving in drie stukken bestaat, die wèl bezien niet anders zijn dan de zelfde drie stukken, welke volgens den Catechismus noodig zijn te kennen om in den eenigen troost te leven, dat wij „Jezus' eigen" zijn.

Zelfmishagen en ootmoed voor God, als vruchten van zelf beoordeeling naar den maatstaf van Gods heilige wet, die een kind des Heeren wel wil, maar niet kan volbrengen; vertrouwen dat er alleen door het offer van Christus voor hem vergeving en gerechtigheid is; en een ernstig voornemen om niet alleen naar sommige, maar naar alle geboden van God te leven —zijn dan ook de vereischten voor den Avondmaalsganger.

Want wel moet geen verkeerde gesteldheid der ziel, geen zonde hoe groot ook, iemand afhouden tot Christus te vluchten, maar het is iets anders om tot Christus te vluchten, en iets anders om in het Avondmaal de verzegeling van genade en verheerlijking te ontvangen. Het Avondmaal is voor den godvruchtige, maar tot den goddelooze zegt God: at hebt gij mijne inzettingen te vertellen en neemt Mijn ver bond in uwen mond 1 (Ps. 50 : 26).

En hij, die aan de zooeven genoemde vereischten na ernstig zelfonderzoek beantwoordt, is geen goddelooze, al is hij dan ook geen volmaakte.

Zulk een ziel nadert tot 's Heeren disch in de rechte gestalte; geschikt en gesierd als noodig is voor zoo heilige ontmoeting met haar God.

Zij is bekleed met het bruiloftskleed van den mantel der gerechtigheid (Jesaia 60:10); met het zwarte kleed der boetvaardigheid en der smart over hare zonden (Maleachi 3 : 14); versierd met een zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is voor God (i Petri 3:4); met het heilig sieraard der gewilligheid (Ps. 110:3); met het altijd passend kleed der ootmoedigheid (i Petri 5:5). En hongerende en dorstende naar de genade Gods in Christus, zal zij komen waar haar Heiland noodigt: oo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke (Lukas 7 : 37).

En ook onder de genieting van het heilig Avondmaal is Gods volk verplicht tot een waardiglijk gebruiken.

Het is in den eigenlijken zin een maaltijd waarbij Christus zelf ons, door den hand van zijn ambtsdrager brood en wijn reikt als teekenen en zegelen van zijn voor ons op Golgotha gebroken lichaam en vergoten bloed. Waarbij hij zelf de gastheer is en wij onze zielen hebben te verheffen opwaarts tot den hemel, waar Christus is. Waarbij hij zelf, van uit het hemelsche heiligdom, onze zielen voedt met zijn gekruist lichaam en vergoten bloed en düs sterkt ons geestelijk leven. Onze vereeniging met Hem den eenigen Middelaar versterkt en bevestigt; de ons verworven verlossing, de vergeving onzer zonde en het eeuwig leven ons toepast.

En al is nu ook bij dit Sacrament wat Christus doet, het eerste en voornaamste toch zijn zij die het ontvangen, daaronder niet volstrekt lijdelijk.

Eten en drinken toch zijn handelingen.

Om gevoed en gelaafd te worden moet men eten en drinken, en nu is dit het eigenaardige in het Avondmaal, dat terwijl wij met den mond des lichaams eten en drinken, en dus het brood en den wijn met ons lichaam vereenigd wordt, ook Christus zich vereenigt met onze ziel en onze ziel met Hem, doordat wij Hem ontvangen en genieten met den mond der ziel, dat is het geloof.

Bij zoo innige vereeniging met Christus, den Middelaar des Verbonds, is het dan ook dat 'wij, in Hem, van onze zijde ons opnieuw verbinden aan den God des Verbonds.

Eindelijk is het ook door hetAvondmaal, dat wij als geloovigen met Christus vereenigd, tevens de gemeenschap met elkander vernieuwen, terwijl wij door dus Christus verzoenend sterven te gedenken, ook zijn dood als zoodanig verkondigen aan de wereld (Korinthe II : 26),

Ten slotte hebben #? ij Jiier te handelen over de plichten na het genieten van het heilig Avondmaal.

Deze zijn saam te vatten onder den naam van dankzegging aan God voor de genoten weldaden, en te onderscheiden in die, welke in de samenkomst der geloovigen en in die welke men, van den Avondmaalsdisch in zijn eigen huis teruggekeerd, heeft te vervullen.

De dankzegging in de samenkomst der geloovigen volgt, naar ons Formulier, reeds dadelijk wanneer, na de Communie, de dienaar des Woords als de mond der Gemeente tot God, Zijn Naam prijst met de woorden van Ps. 103 : i—4; 9, 10—14: Looft den Heere, mijne ziel, en al wat binnen in mij is Zijnen heiligen Naam !

Maar deze dankzegging herhaalt zich, wanneer straks de geloovigen wederom saamkomen om in de dankzeggingspredicatie gesterkt te worden in die gesteldheid der ziel, waarin zij straks zich opnieuw aan hun God in Christus hadden verbonden, en van Zijn zijde de teekenen en zegelen hadden ontvangen, dat Hij hun God is.

Teruggekeerd in zijn eigen woning heeft men allereerst zichzelf weer nauwkeurig te onderzoeken, in welke gesteldheid der ziel men verkeerd-heeft onder de genieting van het Sacrament.

Het kan toch zijn, dat men aangezeten heeft met een nog onbekeerd hart, en men heeft dan, „niet onderscheidende het lichaam des Heeren, " een zware zonde begaan. Een zonde waardoor men Gods oordeel over zich gehaald heeft; een zonde, die God bezoeken zal door tijdelijke ellende te brengen. Zonder bruiloftskleed heeft men durven aanzitten aan den disch van zijn koning.

En nu is het mogelijk en gansch niet ondenkbaar, dat wanneer deze zware zonde een onbekeerd mensch tot schuld wordt, juist zulk een on waardiglijk gegeten en gedronken hebben, een keerpunt vormen gaat in zijn leven.

„Onwaardiglijk" zoo ajs er staat in i Kor. 11:27, dat is niet als een „onwaardige, " want waardig is Gods genademiddelen niemand, maar op een onwaardige, met wezen en doel van het Avondmaal niet overeenstemmende wijze heeft hij het gebruikt. Zulk een vergrijp aan Gods heiligheden vermag dan, bij het licht des Geestes, wel eens een mqnsch te ontdekken aan zijn diep verderf en in verband met het bange angstgevoel van naderend oordeel, hem uit te drijven tot Christus.

Maar ook mogelijk en zelfs gansch niet ongewoon is, dat een waarachtig bekeerde, zelfs na ernstige voorbereiding en in de rechte zielsgesteldheid gekomen, toch onder het ontvangen van het Sacrament het aangezicht van zijn verzoenden God niet aanschouwd heeft; zonder bewuste genieting van de liefde van Christus, zonder een levendig gevoel van geloofsversterking is heengegaan. Mocht dit nu straks, na zelfonderzoek in de eenzaamheid, blijken, zoo een bedenke dan, dat God vrij machtig is in de uitdeeling zijner genade, deelende aan een iegelijk ia het bijzonder geiijkerwijs Hij wil. (i Kor. 12 : 11); dat wat Hij ö/^j? !^schenkt in het Sacrament aan zijn geloovigen, de verzegeling zijner beloften is; dat reeds de bevestiging van zijn woord door zijn zegel een genade is, en eindelijk, dat Hij opzijn tijd zal schenken wat in den weg der gehoorzaamhid van Hem wordt gezocht.

Ook na zulk een Avondmaalsgang heeft een kind des Heeren niet minder zijn dank aan God te toonen, dan wanneer hem het gevoel van de rijke genieting in de gemeenschap met zijn God ten deel is gevallen, want voor alles moet vast staan, dat God, de Almachtige den geloovige van Zijn zijde verzekerd heeft: Ik ben uw God.

En waar dan ook van de zijde van den geloovige het verbond is hernieuwd en hij dus zeggen mag: k heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten uwer gerechtigheid (Ps. 119:106), daar zal hij straks ondervinden hoe de krachten van den nieuwen mensch zonderling zijn gesterkt en de macht der inwonende zonde is verzwakt; hoe de krachten des nieuwen levens, in den dagelijkschen geestelijken strijd ingezonken, weer zijn hersteld; zijn godsvrucht dieper; zijn lust om in zijn hart en leven zijn God te dienen, inniger is geworden, en ook in dat dienen zal hij toonen zijn dank.

Is de kerkedienst, naar 's Heeren ordinantie, middel tot sterking van de godsvrucht en den godsdienst Zijner geloovigen, middel tot de volmaking der heiligen, en zijn de ambsdragers niet dan dienaren van Christus, het is van uiterst belang, dat deze dienst wordt geoefend overeenkomstig Gods wil. Zeker kan God ook door gebrekkige middelen werken. Hij die zelfs aan geen middelen bij zijn werk gebonden is; maar Hij gebiedt ons de door Hem geordineerde middelen zoo goed en zuiver te houden als ons maar mogelijk is.

En daarom belijden wij Gereformeerden dan ook, dat voor een zuiveren eeredienst, waarin toch de kerk als instituut of instelling zich openbaart, niet slechts behoort de reine predicatie des Evangeliums en de reine bediening der Sacramenten, maar ook het gebruik der kerkelijke tucht om de zonden te straffen. (Ned. Gel.belijdenis Art. 29).

Christus toch is niet alleen onze Profeet, die ons door zijn woord onderwijst, en onze Priester die voor ons bidt, maar hij is ook onze Koning die van uit het hemelsche heiligdom zijn gemeente op aarde regeert.

Ook daarbij gebruikt hij den dienst der menschen, en bepaaldelijk van hen, die hij in het opzienersambt heeft gesteld. Het is het werk der bediening, zoo van de dienaren des Woords als der ouderlingen, door individueele zielszorg elk der schapen van Christus kerk te verzorgen, zoó noodig door terechtwijzing, door geestelijke tuchtiging-

Deze tucht heeft te gaan over leer en leven beide, en ook een dienaar des Woords staat juist als ambtsdrager, ook wat zijn leer betreft, onder het toezicht van den Raad zijner kerk.

Met name wordt ook voor de zuivere bediening van het Sacrament de tucht over de Gemeente geëischt. Mogen alleen, naar wij zagen, de kinderen der geloovigen worden gedoopt en mogen ten Avondmaal alleen worden toegelaten de geloovigen; juist omdat deze Sacramenten teekenen en zegelen van het Genadeverbond zijn, wordt dit verbond ontheiligd, wanneer zij worden uitgedeeld aan kinderen wier ouders, of aan volwassenen, die zelf, zich als ongeloovige en goddelooze menschen aanstellen.

Maar de kerkelijke tucht bedoelt ook het afgedrevene te zoeken, het verlorene terug te brengen, en zelfs waar het na gebleken onboetvaardigheid en hardnekkigheid tot afsnijding komt en de zondaar buiten de Christelijke gemeenschap gesloten wordt — blijft nog de hope bestaan, dat hij door vermaning zal terecht gebracht worden, en na waarachtige betering beloofd en bewezen te hebben, wederom als lidmaat van Christus en zijn gemeente aangenomen zal worden.

En bovenal moet de kerkelijke tucht, door vermaan en terechtwijzing, voorbehoedend werken, opdat het al sterker uitbreken der zonde en al verder afdwalen voorkomen worde.

Een Christen, die verstaat wat groote zegen in een goed kerkelijk leven ligt; hoe het een middel is om niet alleen zijn eigen godsvrucht en godsdienst te sterken, maar ook die zijner medechristenen; zal dan ook den vasten wil hebben, het welwezen zijner kerk te bevorderen.

En zulk een wil is dan wat men de deugd der kerkelijkheid noemt.

Een kerkelijk mensch gaat, uit het beginsel der heilige liefde, tegen alle deformatie zijner Kerk, door reformatie in.

Hij acht dit plicht voor God, want hij weet, dat de Heere door de kerk als instituTit zijn heiligen volmaakt.

Daarom heeft hij Jerusalem lief.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juli 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Van de tien geboden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juli 1904

De Heraut | 4 Pagina's