Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De overste Leidsman.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De overste Leidsman.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, dewelke voor de vreugde die hem voorgesteld was, he kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand des troons van God. Hebr. 12 : 2.

Wie heeft recht op den naam van Christen?

Die teedere vraag kwam voor ruim een eeuw geleden scherp aan de orde tegenover de dusgenaamd Christenen.”

Doch wat verstond men destijds daaronder .'

In het minst niet personen, die de Schrift verwierpen of den, Christus verloochenden, maar lieden die zich heel het leerstellig Christendom lieten aanleunen en niets tegenspraken, doch voor het overige óf gewone wereldsche menschen waren, óf een uitwendige, kerkelijke vroomheid voor lief namen, zonder zich voorts om de dingen des Geestes te bekommeren.

Dezulken vormden reeds destijds de meerderheid, en het was tegen deze ongeestelijke meerderheid, dat een kleine groep ernstiger lieden den strijd opnam, om weer hoog als eertijds de geestelijke eischen voor het kindschap Gods te doen weerklinken.

Dat bij dien strijd van geestelijke zijde overdreven is, en met name soms een ongerechtvaardigde keur binnensloop, die tot veroordeeling en uitwerping van schuchter aangelegde naturen verleidde, wordt niet ontkend; maar vast staat toch, dat in deze worsteling het hooge, geestelijke karakter van den Christennaam weer omhoog rees en veel schadelijk Jc-^y; «-Christendom ontmaskerd werd.

Doch zie nu eens, hoe heel anders thans de strijd over den Christen-naam is komen te staan.

Thans immers vindt ge ze bij duizenden en bij tienduizenden, die de Schrift hebben afgedankt, naar geen kerk meer talen, den Christus tot een voorbeeldig mensch verlaagd hebben, en die, op het kantje der Godloochening staande, alle belijdend Christendom over boord wierpen, en die nochtans er aanspraak op maken, dat hun zoowel als u de eere van den Christennaam toekomt.

Dit beredeneeren ze dan aldus: „Christen zijn, zoo zeggen ze, is in de eerste plaats een braaf, eerlijk, weldadig mensch wezen. Het zedelijk leven is het eigenlijke Christelijke leven. Voor zulk een zedelijk ideaal ijveren ook wij. Met leerstellingen heeft het Christendom niets te maken. En waar het nu aankomt op een eerbaar zedelijk leven, staan wij, die uw dogma's verwerpen en aan kerkelijk leven geen behoefte gevoelen, niet zelden hooger dan uw belijdende aanhang. Waaruit volgt dat wij niets minder, maar ten deele zelfs meer dan gij recht hebben op het voeren van den Christen-naam, en het als in hooge mate on-christelijk in u afkeuren, zoo gij ons dien naam der eere betwist."

Thans is alzoo de strijd deze geworden, of al dan niet het Christendom in het „ijveren voor een zedelijk ideaal" zal opgaan, dan wel of het Christendom is en zal blijven wat het alle eeuwen door was, t. w. een geloofs-en verlossingsreligie, met de aanbidding van den Christus als God geopenbaard in het vleesch tot uitgangspunt en einddoel.

Deze nieuwe strijd tegen het «««««-Christendom heeft dit voor, dat de tegenstelling erbij zoo helder, doorzichtig en eenvoudig is.

Niet als moesten wij er op uit zijn, ieder die de apostelen niet volgt, en niettemin in Jezus' naam ijvert, het voeren van den Christennaam te betwisten. Ook hier geldt: „wie niet tegen mij is, is voor mij", en hoe ook bezien, schuilt er altoos in die prijsstelling op den Christennaam zekere eere en hulde aan onzen Heiland.

Maar anders wordt het, en strijd noch verzet mag uitblijven, bijaldien zulke lieden „hun zedelijk ideaal" voor het wezen van het Christendom willen doen gelden, en het belijdend Christendom als dweperij en bijgeloof pogen te ondermijnen.

Dan toch ziet ge u geplaatst voor deze scherpe, glasheldere, uiterst eenvoudige tegenstelling.

Hunnerzijds is Jezus dan niet anders dan •een voortreffelijk mensch, die voor een hoog zedelijk ideaal treffend sprak en als martelaar leed en stierf.

En daartegenover staat dan Jezus zelf, die verklaarde, dat hem gegeven is alle macht in hemel en op aarde; dat hij ver-•hoogd is aan Gods rechterhand; en eens als rechter zitten zal, om te oordeelen de levenden en de dooden. Wat ons aangaat, dat hij zijn bloed vergoot tot vergeving van onze zonde; dat alleen het geloof ons deel geeft aan de verlossing die hij verwierf; en dat hij leeft om voor ons te bidden. En wat t onze verhouding tot hem betreft, dat hij de wijnstok is en wij de ranken; dat geen onzer tot den Vader komt dan door hem, en dat hij onze aanbidding aanneemt, zoo we voor hem nederknielen als onzen Heere en onzen God.

Nu van tweeën één.

Of wat Jezus aldus verklaarde, is waar, maar dan staat ook vast, dat de lieden van het „zedelijk ideaal", Jezus-zelf lijnrecht weerspreken, en zich met voorbedachten rade geheel buiten den kring van zijn volgelingen en alzoo buiten het Christendom plaatsen.

Of wel, al wat Jezus aldus verklaarde, was dwaling van Jezus, was valsche inbeelding, was niets dan gewaande zelfverheffing; maar dan houdt Jezus ook op een voortreffelijk mensch te zijn en moet onverbiddelijk deze aangematigde hoovaardij in Jezus veroordeeld worden.

Een derde is er niet.

Voor Jezus staande, gelijk hij zelf optrad en zich uitsprak, moet ge è.f in aanbidding voor hem nederknielen en op al zijn woord ja en amen zeggen, of doet ge dat niet, dan kunt ge niet anders dan u tegen hem stellen, en is al uw bazelen van zedelijke voortreffelijkheid niets dan woordenspel.

Het is haast niet om uit te spreken, maar de tegenstelling is nu eenmaal geen andere : Christus is uw Goddelijke Verlosser, aan wien ge u in leven of in sterven overgeeft, of, zoo niet, dan is hij een zich zelf verheffend mensch, die zich God waande te zijn, en alzoo de wereld bedroog.

Toch is de gemeente des levenden Gods er zelve mede schuld aan, dat de opinie ingang kon vinden, alsof men er meê vanaf kon met in Jezus een zedelijk hoogstaand mensch te eeren, zonder zijn heiligen persoon te na te komen.

Haar schuld sproot hieruit voort, dat ze den Christus te uitsluitend als een mystiek Zaligmaker nam voor de redding der zielen, en te weinig inleefde in het Koninklijk bewind dat de Christus, na zijn verheffing aan Gods rechterhand, over heel deze wereld voert.

Men heeft, laat ons er het oog niet voor sluiten, den Vader en den Zoon te zeer gescheiden.

Voor het innerlijkste kernpunt van ons zaligmakend geloof gevoelde men steeds en innig den band, den levensband aan den Heiland. Maar voor al het overige waande men maar al te zeer, niet met den Christus, doch alleen met den Vader te doen te hebben.

Jezus onze Leeraar, o, gewisselijk; meer nog, Jezus onze eenige Hoogepriester; maar dat we Jezus ook als onzen Koning ie & crsn en te aanbidden hadden, geraakte voor o zoovelen in vergetelheid.

Jezus werd geëerd als onze Overste Leidsman, in zooverre hij ons tot het geloof leidde en bij het geloof hield; maar dat Jezus aller Christenen Overste Leidsman is in al hun strijd en worsteling, en dat hem daarom gegeven is alle macht niet alleen in den hemel, maar ook op deze aarde, zoodat hij als onze Koning, onze Veldheer en onze Overste Leidsman de zake Gods en de zake van heel het Christendom op deze wereld, in alle land en onder alle volk, en dus ook in elke stad en in elk dorp, ja, in elke familie, in elk huisgezin, en zelfs in elks persoonlijk leven, richt en stuurt met Goddelijke almachtigheid, — o, neen, het werd wel niet ontkend noch geloochend, maar het heerschte niet in de prediking, het leefde niet in de overtuiging, het was niet de kracht, die samenbond en bezielde.

Daarom kan er niet genoeg nadruk op gelegd, dat toch ieder Christen er toe terugkeere om in den Christus aller Oversten Leidsman te eeren.

Wat aan eiken strijd zijn edelste bezieling geeft, is het alle gelederen doordringend besef, dat er eenheid in de leiding zij, en dat de opperste leiding in handen zij van een Veldheer die ons de zegepraal waarborgt.

Nu zijn er zeker leiders ook uit de menschen. Dat waren de apostelen in hun dagen, maar steeds wezen die apostelen van zichzelven af op aller Hoofd en Heer, en ontleenden ze hun gezag en hun moed en hun doortastendheid aan hun Oversten Leidsman, die hen geroepen en op hun post gesteld had.

Zulke leiders zijn nu nog de Dienaren des Woords en de ouderlingen in de kerk, en buiten de kerk al diegenen, die met talent en gaven toegerust, anderen voorgaan en hun den weg wijzen.

mi-'immiSM •MiSSfSfMS Maar nooit, en dit juist is ons Evangelie, zullen die leiders onder menschen iets vermogen noch iets duurzaams tot stand brengen, indien ze niet onder Jezus staan; indien ze niet leven in het besef, dat hun Overste Leidsman hen heeft aangesteld; indien ze niet telkens weer vragen wat hij wil; en indien ze niet vast staan in het geloof, dat hij de Veldheer is die den strijd leidt, en onder wien zij niets zijt^ dan instrument, waarvan hij zich bedient.

Als de Hebreëerbrief van dien Oversten Leidsman gewaagt, doet hij dit in rechtstreeksch verband met de wolke der getuigen uit heel het Oud Verbond, en roemt hij in die getuigen volstrekt niet alleen hun mystiek geloof ter zaligheid, maar veel meer zelfs hun openlijk strijden voor de eere Gods en de zake des Koninkrijks.

Ook brengt de Hebreëerbrief dat Overste Leidsman in rechtstreeksch verband met het zitten van Jezus aan Gods rechterhand.

Geloof voor de ziel en strijd voor het geloof tegenover satan en wereld zijn ook niet af te scheiden.

Elk kind van God is krachtens zijn herboren natuur een krijgsknecht des Heeren.

Maar wee dezen krijgsknechten des Heeren, indien zij ieder op zichzelf, of elk groepje voor zich, onder een eigen leider tot den strijd ingaan.

Er is maar één strijd voor de zake Gods, en dat is de strijd dien Jezus voert, en in dien strijd zal alleen hij de kroon verwerven, die nooit anders gewild noch bedoeld heeft, dan onder den Christus als zijn instrument zijn Goddelijken last uit te voeren.

Strijder voor de zake des Heeren, maar onder den Oversten Leidsman, en daarom, hoe het ook tegensla, van eindelijke zegepraal gewis.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 1904

De Heraut | 2 Pagina's

„De overste Leidsman.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 1904

De Heraut | 2 Pagina's