Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Repliek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Repliek.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu De Heraut weder in vol formaat vermaat verschijnt, haasten we ons de repliek op te nemen, die de heer Bensdorp ons zond over de vraag, of de Roomsche Kerk leert, dat de genadewerking van het sacrament afhankelijk is van het geloof van hem, die het sacrament ontvangt.

De heer Bensdorp antwoordt ons dit:

Geëerde Redactie,

Uit uw welwillend antwoord op mijn ingezonden schrijven van 26 Juni, blijkt mij een keer te meer, hoe uiterst moeilijk andersdenkenden onze leer weten te verstaan.

Ik had beweerd, dat volgens de Roomsche leer, het geloot een volstrekt noodzakelijke vereischte is voor het ontvangen der sacramenteele genade. U stelt hiertegenover het getuigenis van verschillende Roomsche theologen, die uitdrukkelijk beweren, dat ook ongeloovigen geldig sacramenten kunnen ontvangen.

Maar, geerde Redactie, vergun mij u op te merken, dat dit buiten de quaestie is. De vraag is niet, of men zonder geloof geldig een sacrament kan ontvangen, maar of men zonder geloof de genade van het sacramant kan deelachtig worden. Bepaaldelijk dit heb ik ontkend en blijf ik ontkennen. Geen enkele Roomsche theoloog zal zulks toegeven. Allen leeren eenparig, dat dit volstrekt onmogelijk is. Immers de heiligmakende genade, die men door het sacrament deelachtig wordt, is niets anders dan eene mededeeling der bovennatuurlijke gerechtigheid of eene vermeerdering daarvan. Maar die rechtvaardigmaking kan volgens alle godgeleerden nooit geschieden zonder geloof. Het geloof is het begin en de wortel van alle rechtvaardigmaking, gelijk o. a. het concilie van Trente op gezag der H. Schrift uitdrukkelijk heeft verklaard.

Het zinnetje, dat u aanhaalt uit Mannens, waarin deze zegt, dat, om aan de vrucht van het AUerh. Sacrament der Eucharistie of des avondmaals deelachtig te worden, althans eenige intentie of wil vereischt wordt om dit Sacrament te ontvangen, bewijst niets. Mannens zegt immers niet, dat hiervoor alleen en uitsluitend die intentie vereischt wordt, en niets anders ? Hij had gezegd, dat voor de geldigheid van alle sacramenten, in hen die ze ontvangen, eenige intentie of wil om ze deelachtig te worden, gevorderd wordt. Dit geldt, zoo had hij er bijgevoegd, nochtans niet voor het sacrament der Eucharistie, omdat dit reeds aanwezig is, reeds een geldig sacrament is, vóór het wordt ontvangen. Terloops merkt hij hierbij op, dat nochtans voor de fructuosa (niet voor de valida) susceptio van dit sacrament, toch ten minste eenige intentie vereischt wordt. Hiermede sluit hij nu toch waarlijk niet uit, dat er nog andere gesteltenissen vereischt worden?

Hij zegt dit trouwens elders zoo uitdrukkelijk mogelijk. U leze bijv. het volgende nummer bladzijde 217 no 373 en bijzondeno3io. III. i. en no 303, Heel bijzonder raad ik u ook de

lezing aan van no 305 en 306, waar Mannens een zeer beknopte en duidelijke verklaring geeft van den term ex opere operato.

Maar de kinderen dan, zoo hoor ik u roepen. Deze ontvangen toch volgens de Roomsche leer de heiligmakende genade door het doopsel, en dat wel zonder eenige dispositie.

Nu ja, ik had van deze uitzondering gewag kunnen maken. Maar tegenover u, die toch ook de wettigheid van den kinderdoop erkent en daaraan toch zeker niet alle effect ter heiliging ontzegt, meende ik, dat zulks niet noodig was.

Daarenboven leeren de Katholieke theologen, dat ook de kinderen niet gerechtvaardigd worden zonder geloof. Het doopsel zelf werkt in hen de habitus fidei.

Mijn stelling blijft derhalve onverzwakt gehandhaafd: de Katholieke Kerk stelt het ontvangen der heiligmakende genade, die aan het Sacrament verbonden is, wel degelijk afhankelijk van het geloof; niet in dien zin dat het geloof de sacramenteele genade geeft — die geeft alleen het sacrament krachtens de instelling van Christus — maar in zooverre, dat het geloof een conditio sine qua non is voor het ontvangen der Sacramenteele genade.

Iemand, die niet gelooft, stelt door deze zonde van ongeloof een positief beletsel voor het ontvangen der Sacramenteele genade, of mist in ieder geval de hiervoor vereischte gesteltenis. Verg. Mannens no 303. Geen enkel Katholiek theoloog die ooit anders geleerd heeft.

Zou u mij, op gezag van Hahn, wellicht wijzen op Scotus, dan zou ik antwoorden, dat vooral Scotus op dat punt zeer verkeerd beoordeeld is, en ik zou u verder op mijne beurt verwijzen naar de dogmenhistorische studie van wijlen G. Kramer: „Het verband van Doop en Wedergeboorte", bladz. i7^noot I, waar deze schrijver de onjuiste meening omtrent Scotus rectificeert.

Hopende hiermede de juistheid mijner stelling genoegzaam gestaafd te hebben, verblijf ik met ware hoogachting

Amst, II Juli 1904.

uw dw. TH. BENSDORP, Cong. s.s. Red,

P.S. Ik veroorloof mij aan den schrijver der artikelen over het Tweede Gebod een onlangs door mij uitgegeven vlugschrift te zenden, getiteld : „Een heusch wonder". Ik doe dit bijzonder met het oog op hetgeen hij onlangs schreef over de vereering der heiligen.

De onderscheiding, die dê heer Bensdorp hier maakt tusschen de geldige (valida) en de vruchtbare (fructuosa) ontvangst van het sacrament, was door ons reeds vermeld. Het verwijt van onzen geachten opponent, alsof dit verschil door ons uit het oog verloren was, gaat dus niet op. We stelden uitdrukkelijk op den voorgrond, dat de Roomsche theologen voor de geldige ontvangst van het sacrament alleen de intentie eischen, maar voor de genadewerking het geloof, ook al werd dat geloof in anderen zin opgevat dan de Protestanten dit doen.

Toch heeft de heer Bensdorp zelf wel gevoeld, dat deze algemeene regel niet opgaat bij den kinderdoop en dat hier het zwakke punt ligt van zijn antwoord. Het is hier toch de vraag niet, of De Heraut ook erkent, dat de doop een zekere genade meebrengt voor het kind. Want Z? ^ Z/'^r«? ^/heeft steeds, om het ex opere operato van de Roomsche doopsopvatting af te snijden, geleerd, dat de doop geen zegel kan zijn van Gods - genade, wanneer niet vóór den doop de genadewerking heeft plaats gevonden. In • hft 'Doopsfórmulier onzer Gereformeerde 'Kerljeiï wordt uitdrukkelijk van de ouders gevraagd vóór den doop, of zij gelooven dat hun kinderen in Christus geheiligd zijn. Terwijl de Roomsche Kerk juist omgekeerd leert, dat het kind vóór den doop nog buiten Christus staat en daarom onj; edoopt stervende, niet zalig worden kan. Dit argumentum ad hominem kan hier dus geen dienst doen.

En evenmin snijdt het tweede argument hout, dat volgens de Roomsche Kerk de doop de habitus fideï aan het kind mededeelt. Want deze „hebbelijkheid des geloofs" zelve is toch een genade Gods, en bij het sacrament van den doop werkt de genade dus ex opere operato, zonder dat eenige gesteldheid in het te doopen kind wordt geeischt.

We meenen, dat hiermede aan onzen tegenstander genoegzaam gelegenheid is geschonken de meening der Roomsche Kerk nader toe te lichten, en het debat daarom veilig kan gesloten worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 september 1904

De Heraut | 6 Pagina's

Repliek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 september 1904

De Heraut | 6 Pagina's