Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„In de eeuwige pijn”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In de eeuwige pijn”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En deze zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de recht vaardigen in het eeuwige leven. Matth. 25 : 46.

Emerson, een der edelste denkers onder Amelika's niet-orthodoxe voormannen, zei eens, over het leven na den dood sprekende: „Gij, mannen der teedere zachtheid, gij maakt de hel tot een zoo aanlokkelijk land, that soon emigration wil take an other direction."

Letterlijk wil dit zeggen: „Gij maakt de hel zoo mooi, dat de landverhuizing een anderen koers zal gaan nemen." Maar, natuurlijk, men moet zich als Amerikaan in Amerika denken, om het geestige van dat zeggen ten volle te voelen.

In Amerika is landverhuizing uit Europa de groote macht geweest, die het blanke ras er heen bracht, den grondslag legde voor Amerika's grootheid, en nog steeds de kracht van Amerika voedt.

De stroom van die landverhuizing hield steeds koers naar Amerika, omdat Amerika zoo onmetelijk groot, zoo onuitputtelijk rijk was, en, bij vergelijking met andere landen, de gelukkigste positie voor het menschelijk leven, nu reeds, en vooral in de toekomst beloofde.

Te zeggen: „Ge maakt de hel zoo aanlokkelijk, dat de landverhuizing een anderen koers dreigt te nemen, " houdt dus in: Gij maakt van de hel een zoo bekoorlijke wereld, dat ze een gelukstaat, rijker zelfs dan Amerika aan levensgeluk, in veler schatting begint te worden, en dat de ellendigen die uit Europa nu hun weg naar Amerika vinden, straks door zelfmoord lievjer zullen oversteken naar uw hel.

Het staat er mee als met de gevangenis in landen, waar valsche philantrophie aan het werk toog.

Vroeger, het wordt grif erkend, werd het kerkerhol opzettelijk vaak zoo onmenschelijk ingericht, dat wie er in gekerkerd werd, soms erger dan een wild dier behandeld werd. Dat hiertegen nu reactie opkwam, juicht elk Christen toe.

Maar toen sloeg men over in het andere uiterste, en richtte de gevangenissen, hier en daar, zoo keurig en aantrekkelijk in, dat de vagebond en bandiet er een soort paleis vond, in vergelijking met het krot waarin hij dusver huisde.

Tengevolge hiervan is het meer dan eens voorgekomen, dat iemand opzettelijk iets wegstal, om in dat gevangenis-paleis een onderkomen en goede verzorging te vinden; ja, dat wie er uit moest, omdat hij zijn tijd uit had gezeten, terstond weer stal, om zich de poort van het gevangenis-paleis weer te zien ont­sluiten.

En op dienzelfden weg, wilde Emerson zeggen, beweegt gij, weeke Christenen, u ook met het beeld, dat ge u van de hel ontwerpt. Ge maakt u die hel zóó verlokkend en dragelijk, dat het voor meer dan één haast een uitkomst zou zijn, zoo hij er heen kon; en zoo werkt ge den zelfmoord in de hand.

Die Emerson nu was geen orthodox man, maar een modern prediker; doch zelfs voor zulk een man ging dat mooikleuren van den staat der goddeloozen na den dood toch te ver.

Nu zijn de lezers en lezeressen van De Heraut wel streng-rechtzinnig, en Emerson kan hun man niet zijn. Maar is daarom zijn geestig wederwoord ook voor hen niet van beteekenis? Of wat dunkt u?

Kunt ge zeggen, dat in onze kringen het klaar en aangrijpend besef van wat „de eeuwige pijn is, metterdaad leeft en werkt?

Is het een gedachte, die in uw overlegging, in uw spreken, in uw belangstelling voor uw naaste, een breede plaats inneemt? Is het een actief element in uw opvoeding, in de prediking, in wat ge leest? En deedt ge wezenlijk de ervaring op, dat de schrik voor die „eeuwige pijn" van zonde afhield, met de wereld breken deedt, en velen tot krachtdadige bekeering bracht?

En dan zijn er zeker, die, zwaarmoedig en bang van ziel, onder de gedachte aan die „eeuwif; , e pijn" gebogen en gedrukt gaan. Doch dat zijn meest zielszieken, in wier bewustzijn hat evenwicht tusschen wat in hen opwelt en hetgeen ze bewust willen, droef verbroken werd, en wier afgedooldheid van zin zich nu, langzaam aan, op de vraag naar hun eeuwige toekomst wierp, en hen omknelde als met banden des doods.

Diep beklagenswaardige zielskranken, aan wie geen deelneming der vertroostende liefde ooit te veel is besteed.

Maar van dezen spreken we nu niet. We hebben het oog op de gezonden van zinnen, op de niet gebonden geesten, op wie nog helder van besef en begrip zijn, en vragen of ge onder die gelukkigen in uw orthodoxe omgeving, als regel, veel bezig zijn met die „eeuwige pijn" ontwaard hebt?

En kan dan het antwoord wel een ander zijn, dan dat men, ja, het bestaan van een hel niet ontkent, en niet anders kan inzien, of wie onberouwelijk sterft, moet daar zijn eeuwige toekomst vinden, masr dat men voor het overige het te druk en te bezig heeft, om er dieper op in té gaan, en voorts de hel laat voor wat de hel dan zijn moge.

Dat er een uiteengaan in tweeën na den dood is, of althans na het oordeel, staat in de Schrift vast.

Reeds in het Oude Testament heette het: „Die in het stof der aarde zijn, zullen ontwaken, deze ten eeuwigen leven en gene tot versmaadheden en afgrijzen."

En Jezus zelf heeft dat tot tweemalen bevestigd.

Eerst door wat we lezen in Joh. 5 : 29, waar staat: Verwondert u daarover niet, want de ure komt, in welke allen die in de graven zijn zijne stem zullen hooren, en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis."

En nogmaals evenzoo, kort voor zijn gang naar het Kruis, toen hij (Matth. 25:46) sprak:

„En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven."

Hier dus geen aarzeling en geen verbloemen, maar beslistheid en aangrijpende ernst.

Het is hetzelfde als wat Jezus elders sprak : „Daar zal weening zijn en knersing der tanden".

Hier de worsteling; met den dood de beslissing; in het oordeel de uitspraak van het vonnis; en voorts een splitsing, een uiteengaan van wie hier saam leefden en saam werkten, in twee geheel tegenovergestelde stroomingen de ééne rechts de andere links voor alle eeuwigheid uitvloeiende, en die strooming rechts een uitgang in gelukzaUgheid, gelijk die strooming links een uitgang in rampzaligheid.

Ook komt hier teekening bij.

Soms wordt van een poel des vuurs gesproken; doch dit voor 't oogenblik daargelaten, sprak Jezus zelf, om op onze verbeelding te werken, van „een buitenste duisternis", van „een vuur dat niet wordt uitgebluscht", en van „een worm die nooit sterft."

En zeker moet ook dit verbeeldende onder de oogen worden gezien, maar toch ligt niet daarin de kern der zaak.

Die kern is en blijft, of er na den dood, of l althans na het oordeel, al dan niet eeuwige jammer is weggelegd voor wie onberouwelijk wegsterft.

En dit nu staat voor heel de Schrift, staat voor Jezus en voor zijn apostelen onverwrikbaar vast.

Er komt scheiding, en die scheiding wordt voor wie als een vijand Gods sterft, het begin van een zeer bange toekomst.

Maar zie nu, hoe men ook op dit punt de openbaring der Schrift óf ombuigt en feitelijk terzij zet, óf, erger nog, in het aangezicht weerspreekt.

En dan stuit ge al aanstonds op een niet zoo kleine groep, én onder de mannen van hoogen stand, én onder de kleinere zaakraenschen, én helaas ook onder hen die met de hand arbeiden, die kortweg zeggen: -„Met den dood is het uit; er is geen leven na dit leven; het vroegere geloof aan onsterfelijkheid was niets dan zelfbedrog."

Een tweede groep spreekt zoo vermetel niet, maar slingert in twijfel op en neder. Men vindt dan de gedachte aan een onsterfelijk aan zijn na den dood verleidelijk schoon. Men heeft er wel sympathie voor. Men geeft toe dat er veel voor pleit. Maar weten, zoo luidt de twijfelmoedige conclusie, kunnen we omtrent hetgeen na den dood volgt niets, en veel minder nog weten we er iets van, welk lot, als er onsterfelijkheid is, ons na den dood wacht. Sommigen neigen in dien twijfel tot de heidensche gedachte van een zielsverhuizing.

Die laatste groep is alzoo minder vermetel en ruw dan de eerste. Er spreekt in hun gevoelen meer vatbaarheid voor indrukken, een sterker geestelijke trek, iets meer ideaals. Maar hierin komen beide groepen overeen, dat noch de ééne noch de audere gelooft dat we in de Schrift een openbaring Gods voor ons hebben, en dat ze beide het hoog gezag van Jezus' woord zonder schroom verwerpen.

Doch nu komen de halven. Mannen die de Schrift met de ééne hand handhaven en met de andere hand ontzielen. Die half orthodoxen bedoelen we, die wel aan onsterfelijkheid gelooven, die wel nog aan de Schrift hechten, die wel nog voor Jezus buigen, maar die al wat er geschreven staat uitleggen op hun eigen manier, en zoo in de Schrift allerlei wijsgeerige theorieën indragen'.

Van dien kant krijgt men dan telkens te hooren, dat God liefde is, en dat het onmogelijk zou zijn, aan de oneindige liefde Gods te gelooven, indien we voor waar moesten aannemen wat de Schrift ons van die „eeuwige pijn" meldt.

Men zegt: „Dat kan niet. Dat kan niet waar zijn. Zóó verstaan, zou alle ontferming en alle barmhartigheid, ja alle goedertierenheid van God zijn te niet gedaan." En hiervan uitgaande, buigt men dan wat de Schrift en in die Schrift Jezus getuigt, zóo om, dat er wel na den dood verschil is, maar dat de opvoeding en reiniging der onvolmaakt gestorvenen na den dood zal worden voortgezet, en dat, na korter of langer, ieder uit een vrouw geborene ten eeuwigen leven ingaat.

In de gelijkenis van Lazarus en den rijken man " heet het naar Jezus woord: „Boven dit alles, tusschen u en ons is een groote klove, zoodat degenen die van hier tot u zouden willen overkomen, niet zouden kunnen, noch ook die daar zijn, van daar tot ons zouden kunnen overkomen."

Maar dit juist achten die halven beter te weten. Huns inziens kan dit wel. Hun inziens gebeurt dat. Ja, zelfs is dit, naar him beweren, de regel; een regel zoo vast, dat ze ten slotte voor allen doorgaat.

Voelt ge nu niet, waartoe zulk zeggen leiden moet?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1904

De Heraut | 4 Pagina's

„In de eeuwige pijn”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1904

De Heraut | 4 Pagina's