Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het slot van Dr. Wierenga's artikel volge thans:

Maar deze hope, die haar grond vindt in Gods onwankelbare belofte, wordt nu nog niet gezien Wi^ verwachten hare vervulling met lijdzaamheid evenals al het schepsel, dt.t der ijdelheid onderworpgh is, met opgeheven hoofde de openbaring der kinderen Gods tegemoet* ziet.

Van uit dat standpunt valt een wonderbaar licht op de wonderbare genezingen en opwekkingen van doeden door Christus en zijae .Apostelen verricht. Zij zijn niet alleen eene bevestiging van hunne zending, om de ongeloovigen te overtuigen, maar ouk een steun voor het gelo»f. God de Heere heeft in den aanvang der Christelijke Kerk eene voorproef geschonken van de heerlijkheid, die eens ons wacht.

Onze hope is niet ijdel, want Christus heeft klaarlijk getoond, dat Hij de macht bezit om ziekte en dood te overwinnen bij een iegelijk, die in Hem gelooft. Maar waar dat bewijs eenmaal geleverd was, waar de Christelijke hope in de wonderen van Christus een vast fundament bezat, daar verviel de noodzakelijkheid, om deze wonderen voort te zetten, ja, daar zou de Christelijke hope ophouden hope te zijn, wanneer de volle erfenis ons nu reeds was geschonken.

Ja nog sterker, zelfs in den tijd der wonderen, toen God de Heere op het gebed deze genezing werkte, was het volstrekt niet waar, gelijk Ds. Hazenberg beweert, dat God op het gebed des geloofs lederen kranke genas en het' gebruiken van geneesmiddelen daardoor buitengesloten werd.

Dat Mirjam is genezen op het gebed van Mozes, en de liraëlieten in de woestijn door het zien op dé koperen slang, bewijst ons alleen, want de Heere in bepaalde gevallen door wonderwerking kan doen, maar toont ons geenszins zijnen wil in het algemeen. Ten nadeele van geneesmiddelen wordt ons hier niet geleerd, alleen bewezen, dat de Heere niet aan eenig geneesmiddel is gebonden.

Dat de aanhangers der gebedsgenezing zich op de genezing van Hiskia beroepen, is ons niet recht duidelijk. Wel wordt tot dezen koning gezegd : Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uwe tranen gezien. Ik zal u gezond maken; maar tevens was tot Jesaja gezegd: neemt eene klomp vijgen. En zij namen ze en zij leidden ze op de zweer, en hij werd genezen. Hier vinden wij juist bewezen, wat zij ontkennen, dat men het middel moet aanwenden en daarvan heil verwachten op het gebed. — Om in dezen klomp vijgen slechts een teeken te zien, gelijk Hazenberg dit ook wil zien in het baden van Naaman in de Jordaan, vindt in de Schrift geen grond.

Dat het verhaal van de bloedvloeiende vrouw, die twaalf jaren den vloed des bloeds gehad had, van wie wij vinden opgeteekend, dat zij veel van de medicijnmeesters geleden had, en al het hare daaraan ten koste gelegd had en geene baat gevonden had, maar met welke het veeleer erger geworden was het aanwenden van geneeskundige hulp zou verbieden, zooals de aanhangers der gebedsgenezing leeren, achten wij geheel ongerijmd. Zonder daarover ook maar iets te zeggen, wordt deze vrouw, die zeker bij de menschen ongeneeslijk mocht worden genoemd en bij wie wellicht nog de wet van het non nacere was overtreden, door 's Heeren wondermacht genezen.

Van het verbieden van geneeskundige hulp hier geen woord en, waar men dit meent te lezen in de geschiedenis van koning Asa, van wien wij opgeteekend vinden dat hij den Heere niet zocht in zijne krankheid, maar de medicijnmeesters, ge looven wij, dat hier alle nadruk moet worden gelegd op het eerste, het niet zoeken van den Heere, wat verder in zich sluit het stellen van zijn vertrouwen op menschen alleen, in dit geval op de medicijnmeesters. Volgens den grondtekst zou men hier moeten lezen: dat hij bij de medi cijrimeesters, als bij zijne afgoden^ hulp zocht, waardoor de reden tot afkeuring zijner daad nog duidelijker buiten het zoeken van geneeskundige hulp als zoodanig, geplaatst wordt.

Het gebruiken van geneesmiddelen, met het gebed om zegen gepaard, wordt nergens in de Schrift verboden en is geene ontkenning van de heerlijke waarheid, dat God de Heere de Heelmeester is van zijn volk.

Wanneer de aanhangers der gebedsgenezing ten slotte nog aanvoeren, dat wij nergens in de Schrift een rechtstreeksch gebod hebben, om geneesmiddelen te gebruiken, wijst Dr H. H. Kuyper hun er terecht op, dat er ook nergens in den Bijbel staat: gij moet eten. De Schrift spreekt echter tot ons als tot verstandigen en evenals wij boven aan haalden van Dr. Zoete, levert ook deze geleerde ons in zijn reeds genoemd artikel de duidelijke bewijzen, dat overal in de Schrift verondersteld wordt, dat middelen in het algemeen en geneesmiddelen in het bijzonder dienen gebruikt te wórden.

Te gebieden dat de geneesmiddelen gebruikt moesten worden, behoefde de Schrift daarom niet, omdat, zoodra den mensch ontdekt was, dat er geneeskrachtige kruiden metalen waren, de geneeskunde van zelf geboren was.

Zelfs Ds. Hazenberg geeft toe, dat er zulke ge neeskrachtige stoffen bestaan, waar hij zegt: Het kan niet worden ontkend, dat medicijnen in sommige gevallen een gunstige uitwerking hebben.

Wanneer hij verder de aanwending daarvan een praktikaal op zij schuiven noemt van de hulpe Gods, weet ieder praktisch Christen beter.

Over het gebruik van middelen in het algemeen en dat van geneesmiddelen in het bijzonder n.l. het al of niet geoorloofd zijn, zullen wij thans niet meer handelen; wij verwijzen daartoe naar het pas verschenen werk van Dr. A. Kuyper, ))De Gemeene gratie.

In dat werk wordt uitvoerig betoogd, dat de Gemeene gratie het door de zonde ingeslopen kwaad niet alleen tempert en stuit in ons inwendig, maar ook ons uitwendig leven. Alle zwakte, alle krankheid, heet het verder, komt voort uit den vloek, d. i. uit de ellende , die als gevolg der zonde over deze aarde en over de menschen gekomen is en alle betrekkelijke gezondheid, alle kracht van gestel en constitutie is niet anders dan vrucht van de Gemeene gratie, waardoor het God belieft de verdervende krachten te weren en te stuiten.

Uit het Paradijsverhaal leert de schrijver ons verder, hoe God de Heere, wel verre van het gebruik van middelen af te keuren, integendeel zelf den mensch het gebruik van middelen voor gedaan, geleerd en ook geboden heeft. Uit het verdere betoog blijkt, hoe God den mensch tot het gebruik van middelen verplichtte, volstrekt niet alleen voor wat uit 's menschen natuur voortvloeide, maar wel terdege ook voor wat gevolg der zonde was. en alzoo tegen de gevolgen van den vloek: de koude waartegen de dierenvacht, en de honger^ waartegen het zweet des aanschijns moest ingaan, waren niet uit de schepping, maar uit sde ellende'', die de val over den mensch bracht.

Bijzondere nadruk wordt verder gelegd óp uitdrukkingen waarin van een bestraffen of schelden, van wat uit den vloek voorkomt gesproken wordt, als: oen bestrafte Hij de krorls (Luk 4:39); toen bestrafte Hij de winden en de zee (Matth. 8 : 26J, het schelden van het wild gedierte, het schelden van satan, het schelden der Heidenen, van de natuurmachten, van zeeën en rivieren.

Dit bestraffen en schelden leert ons, dat God zelve toornt tegen de vernieling, die uit den vloek is opgekomen. Die vloek zelf is een gevolg van oordeel en straf, om der zonde wil, maar zóó weinig volgt hieruit, dat de mensch zich lijdelijk aan die gevolgen van den vloek te ontwerpen heeft, dat God en zijn Christus veeleer zelven toornen tegen die gevolgen van den vloek, ze schelden en bestraffen, ze breken, stuiten, en weer staan.

Eerst in die diepte opgevat kan het zoo ernstige vraagstuk tot helderheid komen, of God wil, dat wij zijne uitwendige straffen lijdelijk ondergaan zullen, of wel dat het Gods wil, Gods bedoelen, ja, zijn eisch aan ons menschelijk geslacht is, dat wij als kinderen Gods en als verlosten fn Christus Jezus, al dat booze in de natuurmachten schelden zullen, zooals God het scheldt, en bestraffen zullen zooals Jezus het bestrafte.

En dan kan het antwoord geen oogenblik twijfelachtig zijn. Wie ten dezen lijdelijk berusten onder de ellende predikt, predikt lijnrecht en rechtstreeks tegen de Heilige Schrift in, hij leidt de zielen op een dwaalspoor; hij weerstaat Gods ordinantie.

Als er een pestilentie onder het volk uitbreekt, is het Gods eisch, dat al het volk, met alle ten dienste staande middelen, die pestilentie als een boos kwaad bestrijden, schelden en bestraffen zal, en wie dat niet doet, staat schuldig aan het zesde gebod en zal menschenmoord te verantwoorden hebben, bijaldien tengevolge van zijne werkeloosheid, de plage slachtoffers maakt. Wat in het Oude Testament over de eerste verschijnselen der melaatschheid verordend is, bevestigt dit volkomen. Anders het op te vatten en anders te handelen, is niet alleen ziekelijk, maar het is diep zondig.

Wanneer de aanhangers van de gebedsgenezing hiertegen aanvoeren, dat zij allerminst lijdelijk willen zijn, maar willen handelen naar de uitspraak in Jakobus S : 14, 15 en 16, moeten wij hun tot op zekere hoogte gelijk geven en ten laatste nogmaals op deze uitspraak ingaan. »Is iemand krank onder u, dat hij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente, en dat zij over hem bidden."

Allereerst willen wij dan opmerken, dat wydit laatste, het bidden, ook niet wenschen na te laten, maar dat wij meer willen doen, ook wat hier niet wordt genoemd, maar daarom allerminst wordt verboden.

Door hen wordt nagelaten dat, waarvan wij aantoonden, dat het elders wordt geboden, en zij vervallen in de fout, zich op ééne uitspraak te beroepen, buiten verband met de Schrift in haar geheel.

Waar het verder heet, dat het gebed des geloofs den zieke zal behouden, denken wij, op grond van de Schrift in haar geheel, bij dit behoud, bij deze genezing evengoed aan eene door middelen, daartoe aangewend, als jijnde de gewone; dat hier geen middelen worden genoemd of aangegeven, wijst er, dunkt ons, alleen op, dat we hier hebben een zeer krachtige, toen zeker noodige, waarschuwing tegen het vertrouwen op eenig middel zonder gebed, terwijl juist bij de geloovigen het gebed voorop moet staan.

Bidden en werken behooren schriftuurlijk bij elkaar, en het laatste mag niet achterwege worden gelaten, omdat het nu niet juist overal naast het eerste wordt genoemd.

Een uitstpraak als deze: werkt uws zelfs zaligheid, zal ons er toch ook niet toe brengen, om het bidden, hier niet genoemd, hiervoor na te laten?

Neen, van het bidden en werken, zooals die bij elkaar behooren, wordt door mannen als Ds. Hazenberg het laatste ten onrechte op zij gezet, of, nog beter is het misschien te zeggen, dat zij dit wanen te doen; want voor hen wordt het bidden werken, een werken, waardoor het doel, dat wordt beoogd, eenzijdig nagejaagd wordt, de hoogste graad van werkheiligheid, in den meest eigenaardigen vorm, dien zich immer laat denken.

Verder is het de uitdrukking ^ebed des geloof s — eene uitdrukking, die, naar wij meenSn, nergens elders in de Schrift voorkomt — die hen op een dwaalspoor heeft gebracht.

Wij meenen, dat hier geen ander gebed bedoeld wordt dan dat, waarvan on (e Catechismus leert, dat daartoe behoort, dat wij dezen vasten grond hebben, dat Hij ons gebed, niettegenstaande wij zulks onwaardig zijn, om des Heeren Christus' wil. zekerlijk wil verhooren, gelijk Hij ons in zijn Woord beloofd heeft.

De aanhangers van de gebedsgenezing maken van dit gebed iets geheel bijzonders, iets waarmee men zich heeft toegerust en waarvan men zich te bedienen heeft, omietsonaangenaams te verdrijven. Kort samenvattende, komen wij alzoo tot de vol gende stellingen:

1. Wanneer de aanhangers der gebedsgenezing zich beroepen op Jakobus 5 : 14, 15 en 16, om daaruit de gebedsgenezing te verdedigen, vergeten zij, dat één Schriftuurplaats nooit mag worden ge bruikt, om, wat de Schrift overal elders leert, te weerspreken.

2. Het verbod om geneesmiddelen te gebruiken of een arts aan het ziekbed te laten halen, is in de Schrift nergens te vinden.

3. De Bijbelschrijvers gaan overal uit van de gedachte, dat dit gebeurt als iets, dat behoort te gebeuren.

Voor deze ernstige studie zijn wij Dr. Wierenga dankbaar.

Ze moge dienen om de oogen te openen voor het gevaar van deze richting, die onder Christelijken naam zich aandienend, feitelijk tegen het bestel des Heeren ingaat;

In dat verwerpen der door God geschonken geneesmiddelen, om alleen door het gebed genezen te worden, ligt een verzoeken van den Heere onzen God.

En er staat geschreven: Gij zult den Heere uwen God niet verzoeken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1904

De Heraut | 4 Pagina's