Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De plaats van den mensch in het heelal.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De plaats van den mensch in het heelal.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De openbaring, die God ons schonk in Zijn Woord, leert ons, dat deze aarde en het daarop wonend menschelijk geslacht het middelpunt vormt van het heelal. Alleen op deze aarde schiep Hij menschen; alleen in die menschen legde Hij zijn Goddelijk beeld; alleen door de historie van dit menschelijk geslacht wordt zijn raadsbesluit uitgevoerd en het einddoel der schepping bereikt.

Lijnrecht in strijd daarmede stelt de nieuwere wetenschap, dat deze aarde slechts een onbeteekenende stip is in het onmetelijk heelal; postuleert ze op grond van de evolutie-hypothese, dat er nog heel wat bewoonde werelden moeten zijn, en wil ze daarom van de hooge eereplaats, die ons menschelijk geslacht in de schepping inneemt, niets weten. De zoogenaamde geocentrische beschouwing, d. w. z. de voorstelling dat deze aarde het centrum zou wezen van de sterrenwereld, acht ze het product van een reeds lang verouderde wereldbeschouwing en door de nieuwere ontdekkingen over de uitgestrektheid van het heelal en de grootte der zonnesterren voorgoed weerlegd en afgedaan.

Ook op dit punt is er dus een conflict ontstaan tusschen geloof en wetenschap. Schijnbaar is er een ondempbare klove tusschen de Christelijke wereldbeschouwing en de gegevens der wetenschap. Beide staan, zoo zegt men, als vuur en water tegenover elkander. En waar aan de eene zijde de vaststaande

resultaten der wetenschap niet geloochend kunnen worden, en aan de andere zijde Gods kind zich door het getuigenis des Heiligen Geestes onwrikbaar gebonden voelt aan de uitspraak van Gods Woord, ontstaat een spanning tusschen hoofd en hart, tusschen denken en gelooven, die reeds bij zoo menigeen tot twijfel aanleiding gaf, of dan toch de voorstelling der Schrift niet voor die der nieuwere wetenschap plaats maken moest. Heiden met het hoofd en Christen met het hart, zooals de Duitsche wijsgeer Jacobi wilde, is een halfslachtigheid, die geen dieper denkend mensch bevredigen kan. Er kan maar één waarheid zijn. Of de moderne wetenschap heeft gelijk, maar dan is het woord Gods: „alzoo lief heeft God deze wereld gehad, dat Hij hier zijn eengeboren Zoon zond", een leugen. Of de Schrift spreekt de waarheid, maar dan kan ook de moderne wereldbeschouwing niet als juist aangenomen. Beide met elkaar te verzoenen, is onmogelijk.

Met nadruk moet dit op den voorgrond worden gesteld, omdat steeds in de Christelijke Kerk een richting is gevonden, die aan de moeilijkheid van dit probleem trachtte te ontkomen door aan beide zijden iets toe te geven. Reeds Origenes, de groote Christelijke denker uit de derde eeuw na Christus, leerde onder den invloed der heidensche philosophie, dat er vóór deze wereld tal van andere hadden bestaan en na deze wereld nog vele andere komen zouden. En ook in onzen tijd heeft men vooral in Engeland onder de hooge geestelijkheid der Episcopaalsche Kerk gemeend, het christelijk geloof het best te kunnen redden door een voetval voor de wetenschap te doen. Zooals de evolutie-hypothese van Darwin niet onvereenigbaar werd geacht met de Schepping Gods, zoo zou het dogma van de meerderheid der bewoonde werelden niet onverzoenbaar wezen met hetgeen de Schrift ons leert aangaande Gods liefde voor ons menschelijk geslacht. Zelfs meende men daardoor nieuw licht over de Schrift zelve te hebben ontvangen. Sprak Christus niet van de 99 schapen, die niet waren afgedwaald, en van den herder, die deze schapen liet in de woestijn om het ééne verloren schaap op te zoeken.' En werd de rechte bedoeling dezer gelijkenis, die voor eiken uitlegger dusverre een crux vormde, niet duidelijk, wanneer men aannam, dat op deze andere bewoonde werelden menschelijke geslachten woonden, die nooit van God waren afgevallen, daarom geen Zaligmaker van noode hadden, en de barmhartigheid van den Herder zich juist daarin openbaarde, dat Hij deze „99 schapen" verliet om het ééne afgedoolde schaap, onze in zonde en jammer verzonken wereld, te redden ?

Aan de weerlegging van deze exegetische goocheltoeren verspillen we geen woord. Wie zoo heil zoekt in een geloovig knoeien met de wetenschap, gelijk de leekedichter het noemde, heeftzijngeloof reeds verspeeld en wekt bij den man van wetenschap alleen een spotlach.

Maar al moet ook deze poging om het probleem op te lossen worden afgewezen, omdat zij aan geen van beide zijden bevrediging schenkt, daarom mag Gods kind niet aan de moeilijkheid van dit vraagstuk trachten te ontkomen door het te ignoreeren. Struisvogelpolitiek baat hier niet. Niet alleen de studenten aan onze Hoogescholen, onze jongens op Hoogere Burgerschool of Gymnasium, maar zelfs uw kinderen op de lagere school worden reeds in de geheimen der sterrekunde ingewijd en leeren, dat „de zon stil staat en de aarde om de zon draait". Zoodra ge buiten uw kring gaat en met den tegenstander in aanraking komt, is een der eerste verwijten, dat uw bijbelgeloof omtrent een aarde, die het middelpunt van het heelal zou zijn, reeds lang door de wetenschap is weerlegd. En al mag dit alles nóch bij u nóch bij uw kinderen het geloof aan Gods openbaring schokken, het geloof zelf kan daarmede niet tevreden zijn; het wil geen caeca fides, geen blind geloof zijn; het moet voor zich-zelf tot een bevredigende oplossing komen en zich rechtvaardigen voor de vierschaar der wetenschap. En het is de heerlijke taak der Christelijke wetenschap om dit voor het geloof te doen.

Waar nu ook in deze artikelen een poging zal beproefd worden, om het Christelijk geloof te handhaven, dient eerst over en weer de positie zuiver te worden afgebakend, om alle misverstand af te snijden, en alle verwarring te voorkomen.

Daartoe ga een drietal vooraf. opmerkingen

In de eerste plaats dient bij de zoogenaamde moderne wetenschap scherp onderscheiden te worden tusschen vaststaande resultaten en hypothesen of onderstellingen, die op deze resultaten zijn gebouwd of dienen om deze resultaten te verklaren. Het recht om zulke onderstellingen te maken, kan aan de wetenschap niet ontzegd worden. Als werkhypothesen zijn ze zelfs onontbeerlijk. En dat de menschelijke geest niet tevreden is met de kennis der losse, op zich zelf staande feiten, maar tracht die feiten met elkander in verband te brengen, hun oorsprong te verklaren, een beeld te ontwerpen van het geheel, hangt met den ingeschapen drang naar wetenschap saam, ie bij alle ding vraagt niet alleen naar het hoe, maar ook naar het waarom en het waartoe. Alleen, zoodra deze wetenschap haar hypothesen met gezag wil opleggen, als vaststaande waarheid wil verkondigen, waartegen geen tegenspraak geoorloofd is, dan overschrijdt ze haar bevoegdheid, vergeet, dat deze hypothesen even wisselend zijn als de gestalten van de maan, en dat wie deze hypothesen voor wetenschap uitvent, zich aan een wetenschappelijke fraude schuldig maakt.

Handhaaft men dit onderscheid nu ook op het gebied der astronomie, dan moet ook hier eerst uitgescheiden alles wat geen vrucht is van onderzoek, maar alleen onderstelling van den denkenden geest. De hypothese van Laplace en Kant, dat ons zonnestelsel met zijn planeten ontstaan zou zijn doordat een gasvormige nevelachtige massa zich wentelend om haar as biulc bij stuk losliet, waardoor de aarde en de andere planeten zouden gevormd zijn, is niets dan een bloote onderstelling, die thans reeds door vele mannen van wetenschap is prijs gegeven en vervangen door een geheel andere hypothese, die niet uit een nevelachtige massa, maar uit het zoogenaamde kosmische stof het ontstaan der sterren en zonnen verklaren wil. En evenzoo is het met de onderstelling, dat er behalve deze aarde nog méér bewoonde werelden zouden gevonden worden. De sterrenkunde kan ons aantoonen, dat de aarde niet stilstaat, maar om de zon draait; dat de aarde geen platte schotel is, die door pilaren gedragen wordt, welke dan op een onbekend fundament rusten zouden, maar een bolvormige gedaante heeft. Ze kan ons bewijzen, dat de aarde onder de planeten, die om de zon wentelen, een der kleinste is; dat de zon de aarde in grootte overtrelt en dat de zonnesterren, die buiten ons zonnestelsel zich bewegen, in glans en heerlijk heid nog verre onze zon te boven gaan. Bij dit alles staan we op vasten en zekeren bodem. Hier is mathematisch bewijs mogelijk. Wie logisch denkt moet ten slotte voor de juistheid dezer argumenten het hoofd buigen. Indien dit alles met de Schrift in strijd was, dan zou elke poging tot verzoening onmogelijk zijn.

Over deze quaestie gaat de strijd echter niet. Het Christelijk geloof heelt reeds lang ingezien, dat de strijd tusschen deze gege^ vens der wetenschap en sommige uitspraken der Schrift slechts een schijnbare was. De Schrift is ons niet gegeven als een hand boek voor sterrenkunde of om ons de juiste gedaante der aarde en haar verhouding tot de zon te leeren kennen. Daarom spreekt de Schrift in menschelijke taal, naar de mate der kennis, die destijds gevonden werd, volgens het naïef realisme, dat de schijnbare verhouding der dingen voor wer kelijkheid houdt. De aarde wordt gezegd op pilaren te zijn gegrondvest; de zon heet voor-en achteruit te gaan; de maan en de zon staan stil in het dal van Ajalon, gelijk ook nu nog elk mensch van zons op-en ondergang spreekt, ook al weet hij, dat niet de zon, maar de aarde die omwenteling heeft gemaakt.

Geheel anders staat echter de zaak, zoodra de wetenschap uit de kleinheid der aarde en de reusachtige grootheid der andere ster^ ren gaat concludeeren, dat op deze sterren ook leven moet gevonden worden. Van waarneming is hierbij geen sprake, want de scherpste telescoop brengt zelfs de dichtst bij zijnde planeet niet zoo nabij, dat eenig spoor van leven zou kunnen ontdekt worden; gesteld dat het er was. Eenig afdoend bewijs valt hier dus niet te leveren. Eer pleit, gelijk we later zullen aantoonen, alles er tegen, dat op deze andere sterren een organisch leven zou kunnen gevonden worden. En wanneer de wetenschap dan toch op hoogen toon verzekert, dat deze aarde niet de eenig bewoonde wereld kan zijn; dat ook op de andere sterren bewoners moeten gevonden worden; dan heeft ze voor deze bewering geen anderen grond, dan de evolutiehypo these, dat uit de stof spontaan en van zelf het leven moet ontstaan zijn, en dat leven zich ontwikkeld moet hebben tot het hoogste organisme van den mensch. Niet de sterrenkunde zelf, maar de evolutie-hypothese is de grondslag, waarop het geloof aan de „meer derheid der werelden" is opgebouwd. En waar de evolutie-hypothese niets dan een onderstelling is; waar uit de stof, de bloote materie, nog nooit vanzelf het leven is ontstaan; waar de onderzoekingen van Pasteur zelfs afdoende hebben aangetoond, dat dit niet kan, en alle leven alleen uit leven voortkomt, daar valt vanzelf, met dezen grondslag, ook het gebouw, dat daarop opgetrokken werd.

Ontdoet men de moderne wetenschap dus van alle onbewezen hypothesen, van alle gissingen en meeningen, die bloot subjectieve waarde hebben, dan houdt men alleen dit eene feit over, dat de aarde astronomisch niet het middelpunt vormt van het heelal, en wat de materieele grootte aangaat, verre onderdoet voor de reusachtige zonnen, die in het heelal zich voortbewegen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 oktober 1904

De Heraut | 4 Pagina's

De plaats van den mensch in het heelal.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 oktober 1904

De Heraut | 4 Pagina's