Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„En nu wordt hij vertroost en gij lijdt smarten.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En nu wordt hij vertroost en gij lijdt smarten.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar Abraham zeide: Kind, ge denk, dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lazarus des gelijks het kwade ; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten. Luk. i6: 25.

Zinbeeld der gerechtigheid is en blijft de weegschaal.

Zoo was het oudtijds, zoo is het nog, en zoo zal 't blijven tot in het einde der dagen. Ons recbtsbesef vraagt om verevening, en onder alle beseffen, die ons innerlijk bewegen, is dit besef van recht het diepst in ons hart gelegd. Waar elk ander hooger besef ophield te werken, werkt het rechtsbesef nog na, en wat ook de burgers van eenzelfde land onderling verdeele, het beroep op dit rechtsbesef vindt nog altoos weerklank. Ja, dit gaat zóóver, dat zelfs in de holen der zonde, waar alle hoogere zedelijke ordinantie met voeten wordt getreden, oneerlijkheid zelfs in het spel nog als schending van het recht gewraakt wordt.

Dat dit in den mensch zoo is, toont dat het in God niet anders zijn kan. Immers zoo overweldigend machtige trek als in dat rechtsbesef spreekt, kan niet uit het schepsel zelf zijn; die trek moet door God in ons gelegd zijn, en alzoo moet hij ons toekomen uit Hem, naar wiens beeld we geschapen zijn. Zij die zich in God een liefde droomen, die met het recbt spelen en spotten zou, doen alzoo niets minder dan den grondtrek in het Goddelijk wezen aantasten. Een God die, als we ons zoo mogen uitdrukken, over het recht uit liefde heenstapte, zou de grondzuil onder zijn eigen schepping wegslaan. Bij ons, menschen, kan dit soms, omdat achter en boven ons altoos de rechtvaardige Rechter staat, die de grondzuil van het recht bevestigt. Maar te stellen dat God zelf den rechtsgrond aller dingen zou laten loswrikken, ware niet anders dan God buiten de Schepping plaatsen, en Gods doen vervluchtigen in een sentimenteel ideaal.

De Christelijke religie, met het Kruis tot middenpunt, staat juist daarom zoo hoog boven alle godsdienstig verzinsel, " omdat het ons de verzoening geeft van de gestrengste gerechtigheid en de rijkste ontferming.

Nu ware het op zichzelf misschien denkbaar geweest, dat het oordeel der gerechtigheid reeds hier op aarde, in deze wereld en tijdens dit leven, tot zijn volle uitwerking ware gekomen.

Maar alles toont, dat dit niet zoo is.

Het komt hier op aarde niet verder dan tot een gedeeltelijk, een voorloopig, een zeer ongelijk en gebrekkig oordeel.

Er is een oordeel der gerechtigheid, dat uitgaat in de conscientie. Er is een oordeel der gerechtigheid in de goed-of afkeuring, die ons onder menschen treft. Er is een oordeel der gerechtigheid in het vonnis van den aardschen rechter. Er is een oordeel der gerechtigheid in de gevolgen van onze zonde en in den tegenslag van ons levenslot. En eindelijk verhaalt de Schrift ons van bijzondere oordeelen der gerechtigheid, die op bijzondere wijze geopenbaard zijn. Denk slechts aan Sodom en Gomorrha.

Doch al werkt er op die wijs allerlei oordeel, op niet één punt is dat oordeel volkomen en voldongen.

Juist de slechtste heeft de zwakste conscientie. De publieke opinie roept nog gedurig om Barabbas en eischt voor Jezus het Kruis. De aardsche rechter vonnist soms den onschuldige en laat den schuldige vrij uitgaan. Er zijn zonden die met succes bekroond zijn; denk slechts aan zoo menigen diefstal waarvan de dader nooit uitkwam. En wat den tegenslag van het levenslot aangaat, ontwaart ge niet meer dan eens hoe het den kwade op aarde gedurig goed, en den goede ellendig gaat.

Al is er derhalve hier op aarde een aanvankelijk uitgaan van het oordeel, dat aanvankelijk oordeel blijft gedeeltelijk en uiterst gebrekkig, en de weegschaal, dat schoone zinbeeld van alle Recht, komt niet in den stand der schalen tot evenwicht.

En daarom nu is het diezelfde weegschaal van het recht, die blijft roepen om een voldingend oordeel der gerechtigheid.

En juist wijl we sterven zonder dat dit oordeel der gerechtigheid op aarde gekomen is, diarom roept al wie het recht mint, om een oordeel na den dood, om een laatste oordeel, dat eens het B.echt herstellen zal. En die herstelling nu van het Recht voor eeuwig en altoos, is zonder een eeuwige vergelding even onbestaanbaar als ondenkbaar.

Geldt dat nu enkel onze misdaden, of geldt het ook onzen levenstoestand ?

Wil die scheiding na den dood alleen zeggen, dat de op aarde niet gewroken misdaad eenmaal zal gewroken worden na het laatste oordeel ? Of ligt er ook in, dat de tegenstelling tusschen een weelderig en een ellendig lot op aarde, in verband met ons inwendig bestaan, in de eeuwigheid herstel van evenwicht vindt?

En dan volgt uit de Schrift stellig het laatste. De „rijke man en de arme Lazarus" toont het. In die gelijkenis van Jezus is niet sprake van een misdadiger, maar van een die weelderig leeft, in tegenstelling met een ellendige onder de verdrukten; sprake alzoo uitsluitend van tweeërlei levenstoestand. En nu is de strekking van deze gelijkenis om ons duidelijk te maken, hoe deze onevenredigheid in den levenstoestand op aarde eens hiernamaals, en dan voor eeuwig, in evenwicht hersteld wordt.

Dit raakt een der diepste mysteriën van het Godsbestuur, namelijk de zeer ongelijke lotsbedeeling van mensch en mensch hier op aarde. Die uiterst ongelijke lotsbedeeling van mensch en mensch bevredigt ons rechtsbesef niet. Ze maakt, of we het willen verbloemen of niet, den indruk van wilkeur, en, door de altoos bijkomende zonde, van onrecht. Die indruk zou nooit zijn weg te nemen, indien ons leven met den dood uit was. En het is alzoo ter afwering van alle wilkeur uit God en ter handhaving van de gerechtigheid van den Heilige, dat Jezus ons in deze gelijkenis de scherpe tegenstelling tusschen de lotsbedeeling hier en hiernamaals toont.

Lazarus hier voor een korte wijle arm en ellendig, maar hiernamaals voor eeuwig geluk­ zalig. En daarentegen de rijke man hier voor een korte wijle zich badende in weelde, maar hiernamaals voor eeuwig „smarten lijdende" in de buitenste duisternis.

Die uitkomst nu keert alle oordeel om.

Staat het zoo, dan klaagt de arme en ellendige niet meer, maar beidt de eeuwige vreugde die komt. Staat het zóó, dan benijdt ge den rijken man niet meer, maar ijst veeleer voor zijn toekomst.

Dien uitweg snijdt nu wie niet gelooft zich af, en vandaar het opkomen van die Godloochenende stelsels, die alle eeuwen door gekend zijn geweest, en nu opnieuw door socialisten en anderen verspreid worden.

Zij gelooven aan geen leven na den dood. De ongelijke lotsbedeeling moet dus hier op aarde reeds hersteld worden. En daarom roepen ze om verdeeling van alle goed onder allen in den vorm van toebrenging aan de gemeenschap.

Alsof daarmee de lotsbedeeling gelijk zou zijn geworden! Alsof het verschil in lotsbedeeling alleen hangt aan gelijkheid van be schikking over het aardsche goed! Alsof de ongelijkheid van lotsbedeeling niet evenzeer ontstaat door ongelijke gezondheid, door ongelijke talenten en gaven, door ongelijk karakter, door ongelijke zedelijke krachten, door ongelijke gemoedsstemming, en door ongelijken aanleg en inborst 1

O, dat geroep om gelijk aandeel aan het goed, het is zoo stuitend oppervlakkig, zoo door en door onmenschkundig, zoo diep den mensch verlagend, alsof geld en goed heel ons menschelijk leven uitputte.

Het is wel zoo, dat ze er bij roepen om ge lijke ontwikkeling; maar wat beduidt dat alles, gesteld tegenover de diep insnijdende ongelijkheid van persoon en wezen, die uit de geboorte opkomt, en waaraan noch ontwikkeling noch geld en goed iets veranderen kan.

Gedurig ziet ge het immers voor oogen, hoe er twee rijken zijn, beiden even ontwikkeld naar hun aard, en waarvan toch de één hoog klimt en geluk geniet, terwijl de ander laag staan blijft en met al zijn goed en geld en wetenschap zoo ongelukkig is, dat hij de hand aan zichzelf slaat, •

Er is drieërlei oorzaak van ongelijkheid.

Er is een ongelijkheid die we met onze geboorte meebrengen.

Er is een ongelijkheid die opkomt uit ons eigen doen en laten.

En er is een ongelijkheid die haar oorzaak vindt in een verschillend levenslot.

En nu is het yoox de weegschaal mt\, 6ityra.a.g, of ge één van deze drie verminderen kunt, maar alleen hoe ge die drieërlei ongelijkheid saam geheel in evenwicht herstelt. En dat nu is, zoo ge niet met het leven hiernamaals rekent, kortweg ondenkbaar.

Wil dan nu de gelijkenis van den rijken man en Lazarus ons zeggen, dat wie hier zich in weelde baadt, altoos voor eeuwig verloren is, en dat wie arm en ellendig is als Lazarus, op grond van zijn armoede en ellende zalig wordt? Allerminst.

Welterdege spreekt in de gelijkenis ook het zedelijk element.

De rijke man stond lager dan de honden. Die hadden nog erbarming en lekten Lazarus zijn zweren schoon. Maar de rijke man deed niets. Hij leefde vroolijk en prachtig en liet het geworden, dat op den drempel van zijn woning een ellendige omkwam van gebrek. Er staat toch niet, zooals menigeen het zich voorstelt, dat hij hem de kruimkens van ziin tafel gaf. Neen, er staat alleen, dat Lazarus begeerde met die kruimkens verzadigd te worden; maar niet dat hij ze kreeg.

Rijkdom en weelde komen hier voor in den verderfelijken invloed dien ze op het menschelijk hart kunnen oefenen, om dat hart ongevoelig, zinlijk en egoïstisch te maken, en te sluiten voor alle erbarming.

Wel degelijk spreekt alzoo in het beeld dat Jezus ons teekent, het zedelijk element mee, sterk mee.

Bij de poorte van den rijken man bleef Lazarus, ongetroost. Alleen de honden lekten zijn zweren.

En daarom gaan voor Lazarus de poorten van het Vaderhuis open, waar de engelen Gods hem binnendragen. Hij wordt getroost en de rijke man blijft buiten. Om de weelde des levens op aarde heeft hij de weelde des hem els verbeurd.

Zoo lijdt hij smarten !

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 oktober 1904

De Heraut | 4 Pagina's

„En nu wordt hij vertroost en gij lijdt smarten.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 oktober 1904

De Heraut | 4 Pagina's