Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteit.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteit.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 21 Oct. 1904.

De stichtingsdag der Vrije Universiteit valt op 20 October. Het is nu vier en twintig jaar geleden, dat haar eerste rector Dr. A. Kuyper in de Nieuwe kerk haar opende met zijn rede over Souvereiniteit in eigen kring. En nog elk jaar wordt op dien datum, bij het overdragen der rectorale waardigheid, de geboortedag der stichting feestelijk herdacht. Ze heeft menigen storm moeten doorstaan, menigen aanval te verduren gehad, menigen medestander verloren. Maar ze sloeg haar wortelen dieper uit in het hart van ons Gereformeerde volk; ze won aan kracht en invloed in ons nationale leven; ze bewerkte een schare van mannen, die in Staat en Kerk ijveren voor de Calvinistische beginselen ; ze mag het met dankbaarheid getuigen: genade van God ontvangen hebbende, sta ik tot op dezen dag.

Naar goede gewoonte was ook ditmaal door het locaalcomité te Amsterdam aan den vooravond van den stichtingsdag een bidstond uitgeschreven, waarbij ditmaal voorging Dr. A. Kuyper Jr. van Makkum. Tot het gebed opwekkend, koos hij als woord uit de Schrift: Jesaja 51 : I, 2.

Hij begon met er op te wijzen, hoe van het Paradijs af, door den loop aller eeuwen één machtige worsteling plaats vindt tusschen twee geestelijke machten, een worsteling, die door God zelf is gewild, waar Hij vijandschap zette tusschen het zaad der vrouw en het zaad der slang. Met de zegepraal der Christelijke kerk onder Constantijn over het heidendom scheen die worsteling beslist; maar de triomf was te vroeg gegrepen en in de Fransche revolutie trad dezelfde antichristelijke geest maar nu in veel driester houding, tegen de Christelijke kerk op. Met name wierp deze macht zich op de wetenschap, die ze wilde emancipeeren van het geloof; volgens haar stonden wetenschap en geloof lijn­ recht tegenover elkaar; alleen de geëmancipeerde wetenschap was wetenschap. Daartegenover heeft God weer mannen verwekt, met rijke wetenschappelijke gaven toegerust, die het goed recht van de „wetenschap des geloofs" hebben gehandhaafd. Vooral bij de Gereformeerden, die het primaat van het intellect erkenden, was de drang om de wetenschap weer op te eischen voor het geloof, sterk. Zoo was er tweeërlei wetenschap tegenover elkander komen te staan, de ongeloovige en de geloovige wetenschap. Kenmerk van de geloovige wetenschap is, dat ze tot uitgangspunt heeft de openbaring, die God in Zijn Woord ons schonk en waardoor alleen oorsprong, doel en samenhang der verschijnselen ons wordt verklaard. De beteekenis, die Gods Woord voor de wetenschap heeft, werd nu breed door den spreker ontwikkeld; deels dient de Schrift als correctief, om de verduisterde rede, die de natuurlijke openbaring niet meer begrijpen kan, te hulp te komen, gelijk Calvijn door het schoone beeld van den bril, die het verzwakte oog helpt, duidelijk maakt; en deels dient de Schrift als supplement, in zooverre ze voor de wetenschap een geheel nieuw terrein ontsluit, wat de natuurlijke rede niet waarnemen kan, waarbij despreker ter illustratie er op wees, hoe hier een analogon te vinden is in de ontdekking der X-stralen, die door het gewone oog niet waargenomen kunnen worden, maar op het chemisch praeparaat van de. broomzilver gelatineplaat zich afteekenen en een geheel nieuwe wereld voor de wetenschap ontsloten hebben. Wie de Schrift op het gebied der wetenschap verwerpt, mist niet alleen het correctief voor het natuurlijk verstand, maar ook deze X-stralen der Openbaring, en wandelt in tastbare duisternis rond.

Na alzoo de positie van de geloovige en ongeloovige wetenschap uiteengezet te hebben, wees de spreker er op, hoe de Vrije Universiteit, die bij dat licht van Gods Woord wandelen wil, in velerlei opzicht bij de Staatshoogescholen achterstaat. Grootsch is haar taak, maar klein zijn de middelen waarover zij beschikt. Daarom had hij voor deze ure des gebeds de profetie van Jesaia tot inleidend woord genomen. Ook van haar toch geldt, wat Jesaia van Abraham zegt: Hij riep hem toen hij alleen was. Maar gelijk Abraham de rotssteen was, waaruit God de stee nen had uitgehouwen, om daarmede zijn volk te bouwen, en de belofte tot hem was gekomen, dat zijn zaad zou zijn als het getal der sterren, en in hem alle geslachten zouden gezegend worden, zoo kon en wilde God ook de Vrije Universiteit, al was ze een eenling, tot een zegen stellen voor land en volk, kerk en maatschappij. Spreker ging daarna over tot het gebed, waarin hij de Vrije Universiteit en haar bestuurderen, hoogleeraren en studenten opdroeg aan God.

Was reeds deze bijeenkomst in de Boomslootkerk buitengewoon druk bezocht, niet minder toonde zich de belangstelling, toen Prof. Bavinck den volgenden dag in het gebouw van den Werkenden Stand het rectoraat overdroeg aan Prof. Biesterveld. Een talrijke schare vulde de ruime zaal, die voor de Vrije Universiteit het gemis eener eigen aula vergoeden moet. Niet alleen uit Amsterdam, maar ook van verre waren de vrienden opgekomen, die bij deze gelegenheid gaarne hun liefde blijken laten voor de Hoogeschool met den Bijbel. Juist die trouwe opkomst, om te luisteren naar een streng wetenschappelijke rede, die aan het gehoor soms zware eischen stelt, doet zien, hoe warm de sympathie is, die ons volk voor de Vrije Universiteit gevoelt.

De gespannen verwachting is zeker niet teleurgesteld door de rede die Prof. Bavinck hield. De vroegere rectorale oratiën die Prof. Bavinck te Kampen hield, over de Katholiciteit der kerk en de Algemeene genade, toonden, hoe zijn kracht juist ligt in breedheid van opvatting, in het op den voorgrond stellen van datgene, wat voor heel de Christelijke wetenschap van belang is.

Hetzelfde karakter droeg ook deze rede, die tot onderwerp had Christelijke Wereldbeschouwing:

Bij den overgang van de negentiende tot de twintigste eeuw hebben velen een poging gewaagd, om het karakter te bepalen van het honderdjarig tijdperk dat toen werd afgesloten, en om, al was het alleen bij benadering, de richting aan te duiden, waarin de stroom van het leven zich verder voortbewoog. Wegens de uitgestrektheid van het terrein, dat daarbij overzien moest worden, en de veelheid der verschijnselen, die zich daar aan den opmerkzamen blik voordeden, was het te verwachten, dat zulk een poging weinig kans van slagen bood. En te meer was dit nog het geval, wijl de tijd, waarin wij leven, zich kenmerkt door eene innerlijke tweespalt en eene onrustige gejaagdheid. Er is een erristig conflict tusschen godsdienst en cultuur, tusscheq denken en gevoelen, tusschen hoofd en hart. Er ontbreekt eene alles omvattende en harmonisch ineensluitende wereldbeschouwing. En wel is daarnaar allerwege een ingespannen zoeken, maar dit zoeken loopt telkens op teleurstelling uit, omdat men niet zoekt daar, waar alleen te vinden is. Naarmate men echter»»aan de Christelijke religie den rug toekeert, bewijst zij zich des te meer als die godsdienst, welken onze tijd behoeft. Zij staat antithetisch tegenover de dwaalbegrippen, welke de menschen zich heden ten dage over wereld en leven vormen, maar zij betoont zich daardoor te meer die godsdienst te zijn, wier beschouwing van wereld en leven juist op die wereld en op dat leven past. Voor het betoog van deze stelling, voor het goed recht der Christelijke wereldbeschouiuing, vraagde de spreker eenige oogenblikken de aandacht van zijn gehoor.

Eene wereldbeschouwing wordt door drie punten bepaald, door het antwoord n.l. dat zij geeft op de vragen naar de verhouding van kennen en zijn, van zijn pn worden, van worden en handelen. Bij het eerste probleem offert de mensch, zoodra hij er zich rekenschap van tracht te geven, bijna altijd het zijn aan het kennen of het kennen aan het zijn op. Hij slingert steeds tusschen de richtingen van het rationalisme en het empirisme heen en weer, en vindt de verzoening van beide niet. Maar het Christendom leert ons, dat alle dingen eerst door God zijn gedacht, dat zij geschapen zijn door Zijn Woord en dat zij dus in gedachte rusten. Door deze belijdenis doet ons de Christelijke religie al die onderstellingen als waarheid kennen, waarop alle waarnemen en denken rust, waar het altijd stilzwijgend van uitgaat, en zonder welke het zichzelf vernietigen zou. De belijdenis van God als den persoonlijken en zelfbewusten Schepper van alle dingen legt een vasten grondslag onder het gebouw van alle kennis en wetenschap. Daardoor mogen wij vertrouwen stellen in de waarheid van onze zinlij ke waarneming. Daardoor gelooven wij op goede gronden aan de realiteit der wereld buiten ons. Op die belijdenis berust, bewust of onbewust, de overtuiging, dat wij door het denken in begrippen ons niet van de werkelijkheid verwijderen, maar steeds dieper in haar wezen indringen. En daarop eindelijk is de verwachting gegrond, dat wij, in de wijsbegeerte tot de wereld der ideeën opklimmende, geen luchtkasteelen bouwen, maar de waarheid naderen. Dan alleen toch heeft philosophic in wereldbeschouwing recht van bestaan, als ook op dit hoogste punt der kennis subjecten object samenstemmen, als de rede in ons beantwoordt aan de principia van alle kennen en zijn. Naar de H. Schrift is het dezelfde goddelijke wijsheid, die aan de dingen existentie en aan onze gedachte objectieve geldigheid geeft, die aan de dingen kenbaarheid en aan ons verstand denkkracht schenkt, die de dingen werkelijk en onze denkbeelden waar doet zijn.

Ten tweede is de Christelijke wereldbeschouwing alleen in staat, om ons een bevredigend antwoord te schenken op de vraag naar de verhouding van zijn en worden. Hier stonden van ouds monisme en atomisme naast en tegenover elkaar. In de vorige eeuw heeft langen tijd de atomistischmechanische wereldbeschouwing geheerscht, maar in de laatste jaren heeft deze bij velen voor de dynamische of de energetische plaats gemaakt. Ook deze echter stuit op vele ernstige bezwaren. Zij verklaart de realiteit der zinlijk-waarneembare wereld niet, en ondermijnt het fundament onzer wetenschap; zij leidt tot illusionisme en scepticisme. Ook hier komt de wereld, zooals zij zich aan ons voordoet, alleen tot haar recht, wanneer de Christelijke, dat is de organische, beschouwing aanvaard wordt.

Volgens deze toch valt de natuur volstrekt niet samen met het beperkte gebied, dat in mechanica, chemie en physica onderzocht wordt, maar is zij de naam voor al het geschapene. En in die geschapen wereld zijn er verschillende substantiën en verschillende soorten van wezens, engelen en menschen, zielen en lichamen, organische en anorganische, levende en levenlooze schepselen. Mechanische verklaring heeft dus wel recht van bestaan, maar op haar terrein en binnen de door de natuur zelve haar gestelde grenzen. Zij maakt zich aan machtsoverschrijding schuldig, wanneer zij zichzelve als de eenig-wetenschappelijke verklaring aandient en over alle schepselen zich verbreiden wil. De organische wereldbeschouwing erkent daarentegen en gaat uit van de verscheidenheid der schepselen; zij neemt de natuur, gelijk deze zichzelve geeft, en perst haar niet in een vooropgezet bekrompen systeem; en zij handhaaft in de verscheidenheid ook weer de eenheid, doordat alle dingen, hoe verschillend ook, in gedachte rusten en door gedachten worden vereenigd en verbonden. Daardoor wint de organische beschouwing, welke de Schrift ons over de wereld aan de hand doet, dit groote oordeel, dat het gansch heelal één geheel is, openbaring van Goddelijke wijsheid ; dat er in dat organisch geheel plaats komt voor ontwikkeling en vooruitgang, welke bij eene mechanische natuurverklaring niet kunnen gehandhaafd worden; en dat er in de wereld een voortgang is naar een te voren vastgesteld doel. De organische wereldbeschouwing strijdt dus niet met de causale, maar alleen met de mechanische, en neemt de teleologische in zich op.

Nog klaarder treedt het goed recht der Christelijke wereldbeschouwing aan het licht bij het derde probleem, dat van worden en handelen. In den stroom van het gebeuren schijnt er voor persoonlijke vrijheid en zelfstandigheid geen plaats over te blijven. Maar zoodra wij tot bewustheid ontwaken, komt het besef in ons op van wetten, van normen, van regelen, die boven ons staan en ons tot gehoorzaamheid verplichten. Wij zijn niet vrij, om te denken, te gevoelen, te handelen zooals wij willen. Deze normen kunnen geen bedrog zijn, geen hoofdstuk uit de pathologie van den menschelijken geest, want dan zou juist het edelste en hoogste, dat de mensch bezit, een leugen zijn, zou heel onze cultuur te gronde gaan, zouden alle sociale instellingen van gezin, maatschappij, staat van hun fundament worden beroofd en zou onze humaniteit verzinken in bestialiteit.

Zij zijn ook niet te verklaren en te handhaven, als zij met Kant alleen uit de organisatie van den menschelijken geest, of met de evolutionisten uit historische ontwikkeling worden afgeleid. Want al deze normen zijn absoluut, onveranderlijk. Een waarheid, die heden waar en morgen valsch kan zijn, is den naam van waarheid niet waard. Wannaer deze normen echter absoluut zijn en boven den mensch staan, zijn ze dan alleen te verklaren en te handhaven, wanneer zij rusten in Gods wijsheid en wil. Dezelfde goddelijke wijsheid, die de wereld dachten kende, voordat zij haar schiep, die door dit denken werkelijkheid aan de dingen en waarheid aan ons denken schonk, stelde ook de normen voor ons kennen, willen en handelen vast. De ideeën, die het verband leggen tusschen denken en zijn, tusschen zijn en worden, brengen ook de harmonie aan tusschen natuur en zedelijke wereldorde, tusschen kennen en doen, tusschen hoofd en hart.

Maar het Christendom doet nog meer dan dat. Want niemand kan ontkennen, dat er een ontzaglijke afstand is tusschen het­ geen behoort te geschieden en hetgeen werkelijk geschiedt, tusschen den eisch en de volbrenging , van het gebod. De zonde is een onloochenbaar feit, en een feit van ontroerenden ernst. Wanneer deze zonde nu niet een substantie is, maar een ethisch karakter draagt, en wanneer ze dan verder, gelijk alle diepere zelfkennis leert en ook Kant erkende, niet maar een hoedanigheid is van onze wilsdaden, maar eene gezindheid van onzen wil zelf, dan is „Sclbsterlösung" mogelijk. En dan verkeeren wij in deze antinomie, dat wij öf de realiteit en de macht der zonde moeten miskennen, om nog aan de verlossing te kunnen gelooven, of bij erkentenis van de macht der zonde aan verlossing moeten wanhopen. Ook deze antinomie wordt alleen in het Christendom verzoend. Want de H. Schrift leert ons, dat wat bij menschen onmogelijk is, mogelijk is bij God. Zij erkent de zonde in al haar ernst en schrikkelijkheid, zij doet ons eerst de zonde zien, gelijk zij waarlijk is. Maar zij weet niettemin van verlossing, want zij openbaart ons de verlossing als een werk Gods, door Hem uitgedacht, door Hem in de historie gerealiseerd. De Christelijke religie is dus niet alleen een leer over de verlossing, maar zij is , de verlossing zelve, door God in den loop der eeuwen in wereld en menschheid tot stand gebracht en uitloopende op het voltooide Godsrijk, op den nieuwen hemel en de nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont.

Dit welsprekende en met bezieling voorgedragen betoog werd van het begin tot het eind met gespannen aandacht gevolgd. De vastheid en heerlijkheid onzer Christelijke levensbeschouwing werd daarin op schitterende wijze gehandhaafd tegenover de wijsheid dezer wereld, die, omdat ze het licht van Gods openbaring verwierp, de raadselen van het leven niet oplossen kan en geen bevrediging biedt aan het menschelijk hart.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 oktober 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Vrije Universiteit.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 oktober 1904

De Heraut | 4 Pagina's