Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de tien geboden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de tien geboden.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXV.

HET DERDE GEBOD.

VI.

En om onderscheid te maken tusschen het heilige en tusschen het onheilige, en tusschen het onreine en tusschen het reine. Leviticus I0 : I0.

Hoe God de HEERE ons in het derde Zijner geboden gebiedt Zijn Naam op te heffen tegen het ijdele of wat de Schrift noemt den schaw, in onze eigen ziel; hoe Hij ons beveelt Zijn openbaring met vreeze en eerbiediging te gebruiken tot bestrijding van de zonde in ons eigen leven, mochten wij in onze laatste twee artikelen aanwijzen.

Wij zagen daarbij hoe wij moeten onderscheiden, zoowel tusschen wat als leugen tegenover de waarheid staat, op intellectueel of verstandelijk gebied, als tusschen wat als het slechte tegenover het goede staat op dat van het wilsleven. Moeten onderscheiden bij het licht van Gods openbaring, inzonderheid van Zijn bijzondere openbaring ons geschonken in de Heilige Schrift, om dan met die openbaring èn de leugen èn het slechte in onze eigen ziel te bestrijden, terug te dringen.

Ons vorig artikel trachtte daarbij weer de aandacht te vestigen op de beteekenis van de gelofte, als ascetisch hulpmiddel tot sterking van den nog zwakken wil ten goede; als middel tot oefening in de godzaligheid.

Het woord „ascetisch, " van het Grieksche woord askeo, kunstig bewerken, met zorg behandelen en van daar oefenen, oorspronkelijk gebruikt voor athletische of gymnastische lichaamsoefeningen en van daar overgebracht op het oefenen van de zielskrachten, heeft op het gebied van de religie den zin van alles wat betrekking heeft op de zelfoefening in deugd, in vroomheid, in godsvrucht, en een der middelen daartoe is dan de gelofte.

De ascetiek of de beoefeningsleer is een der onderdeelen van de Christelijke zedeleer. Een groot deel van de litteratuur, die bij onze Gereformeerde „oude schrijvers" wordt gevonden, ligt juist op dit gebied. In den bloeitijd onzer Gereformeerde kerk toch zag men het belang van de studie der ascetiek voor de prediking en de zielezorg in het algemeen, uitnemend in. Het is toch niet alleen noodig, te weten en te leeren hoe het zijn moet, maar ook te weten en te betrachten hoe en langs welken weg en door welke middelen, het komt.

De Schrift zelf gaat ons daarin voor. Hierin, zegt de heilige apostel, oefen ik mij zelven, om altijd een onergerlijk geweten te hebben bij God en de menschen (Handelingen 24 : 16). En dezelfde apostel schrijft aan Timotheus: efen u zelven tot godzaligheid (i Tim. 4 : 7).

En in deCanones van Dordt, waarin met hun heldere uiteenzetting van de ware leer, naast het verstandelijk element inde religie, ook het mystieke en zedelijke zoo weldadig aandoet, wordt niet verzuimd op de noodzakelijkheid der ascese, der „heilige oefeningen, " der „sancta piëtatis exercitia, " d. w. z. „der heilige oefeningen der godzaligheid", te wijzen. Nadat toch in den Vden Leerregel die, tegen de dwalingen der Remonstranten in, van de volharding der heiligen handelt, eerst gezegd is, dat de wedergeborenen door God wel van de heerschappij en slavernij der zonde, doch in dit leven niet ganschelijk van het vleesch en het lichaam der zonde verlost worden, volgt er: „Hieruit spruiten de dagelijksche zonden der zwakheid, en aan de allerbeste werken der heiligen kleven ook gebreken. Hetwelk hun gestadig oorzaak geeft om zich voor God te verootmoedigen, hunne toevlucht tot den gekruisten Christus te nemen, het vleesch hoe langer hoe meer door den geest des gebeds en heilige oefeningen der godvruchtigheid te dooden, en naar het perk der volmaaktheid te zuchten, totdat zij, van dit lichaam des doods ontbonden zijnde, met het Lam Gods in de hemelen zullen regeeren (Ve h. § 2).

Behalve de gelofte nu kent de ascetiek nog vele andere hulpmiddelen tot oefening in de godsvrucht, en wij zullen dan ook later, bij de bespreking van 'sHeeren geboden, meer dan eens gelegenheid hebben op deze ascetische hulpmiddelen te wijzen.

Thans zijn wij er aan toegekomen om, waar God ons in het derde gebod gebiedt Zijn Naam te heiligen, aan te wijzen hoc wij dien Naam hebben op te heffen ook tegen het ijdele, den shaw, of met andere woor-^ den, hoe wij die openbaring hebben te gebruiken ook met vreeze en eerbieding, tegen de zonde in het saamleven met onze medemenschen.

Hierbij moet dan eerst gehandeld worden over het belijden en verbreiden van 'sHeeren Naam tegenover en onder de menschen, en daarna over de aanroeping van dien Naam, om in het saamleven met onze medemenschen het goddelooze te keeren in den heiligen vloek; trouw en waarheid te bevestigen in den eed; en een beslissing te verkrijgen in het lot.

Bij dit heiligen van 'sHeeren Naam nu, of dit gebruiken van Zijne openbaring, gaat het in het algemeen om wat de Schrift noemt: scheiding te maken tusschen het heilige en tusschen het onheilige.

Dit laatste is een gedachte, die met deze woorden meer dan eens in de Schrift wordt uitgesproken.

Wij vinden haar het eerst in Leviticus 10 : 10.

De HEERE maakt daar aan Aaron bekend de plichten van den priester in Israël. Als een eeuwige inzetting wordt eerst aan de priesters verboden het gebruik van wijn en sterken drank wanneer zij de tent der samenkomst binnentreden (vs. 9) en dan wordt hun als plicht voorgesteld, onderscheid te maken tusschen het heilige en het onheilige, en tusschen het onreine en tusschen het reine (vs. 10). En om de kinderen Israels te leeren al de inzettingen, die de HEERE door den dienst van Mozes tot hen gesproken heeft (vs. 11).

Vervolgens vinden wij deze gedachte weer terug bij Ezechiël.

Allereerst in hoofdstuk 22 : 26.

De profeet predikt daar tegen de zonden van Jeruzalem en dan heet het: Hare priesters doen Mijne wet geweld aan, en zij ontheiligen mijne heilige dingen; tusschen het heilige en het onheilige maken zij geen onderscheid, en het verschil tusschen het reine en het onreine geven zij niet te kennen; daartoe verbergen zij hunne oogen van Mijne sabbatten; ja, ik word in het midden van hen ontheiligd.

Maar ook in hoofdstuk 44 : 23. Hier profeteert Ezechiël van de herstelling van den tempel, en van de reformatie in den dienst der heiligdoms en dan heet het weer van de priesters:

En zij zullen Mijn volk onderscheid leeren tusschen het heilige en het onheilige, en hun bekend maken het onderscheid tusschen het reine en het onreine.

Uit deze plaatsen blijkt, dat het een plicht van den priester in Israël is om te onderscheiden tusschen het heilige en het gemeene, het reine en het onreine. Hij moet zorg dragen dit onderscheid voor zijn bewustzijn niet te verdonkeren door het gebruik van wijn of sterken drank. Hij staat in Israël als de grenswachter tusschen het heilige of het aan den Heere gewijde, en het profane of gemeene, en het is evenzeer zijn plicht te zorgen, dat de grenzen tusschen het heilige en het gemeene niet uitgewischt worden, als te leeren hoe, wat onrein is, rein kan worden.

Wat hier onder de oude bedeeling den priester in Israël ten plicht wordt gesteld, is onder de nieuwe bedeeling plicht van alle geloovigen.

Daar is, na in Israël voorbereid te zijn, sedert de komst van den Christus, den Heilige Gods, op deze aarde een gebied van het heilige en een gebied van het onheilige.

Dit tweeërlei gebied ligt niet in de wereld der on-redelijke creaturen, der planten of dieren. Daar zijn geen onheilige en, in den strengen zin, geen on-reine dieren; heel deze tegenstelling die wel onder den dienst der schaduwen bestond en daar een symbolisch karakter droeg, is thans opgeheven. Het gebied van het heilige en van het onheilige ligt thans uitsluitend in de wereld van Gods redelijke schepselen, van engelen en menschen.

En dan moet ook tusschen hen nog nader onderscheid gemaakt.

Onder de engelen is de tegenstelling van heilig en onheilig volstrekt, of absoluut.

Daar zijn heilige en onheilige engelen of duivelen. Een wereld der engelen en een wereld der demonen; der goede en der booze geesten.

Ook zij zouden tot elkander kunnen zeggen, wat Abraham in Jezus' gelijkenis tot den rijken man zegt: n boven dit alles tusschen ons en ulieden is een groote klove gevestigd, zoodat degenen, die van hier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook die daar zijn, van daar tot ons overkomen. (Lukas 17 : 25).

Maar anders staat het onder de menschen hier op aarde.

Hier op aarde. Want, gelijk de Hcerc Jezus in zijn ge­ lijkenis van Lazarus en den rijken man leert, zal er eens, na dit aarde-leven, ook onder menschen een volstrekte, een absolute tegenstelling, een „g-^—ote klove" zijn.

Hier op aarde is dit echter niet zoo.

Hier is onder de menschen het heilige nooit absoluut, maar met het onheilige nog steeds vermengd.

Er zijn op aarde geen heilige menschen, gelijk er in den hemel heilige engelen zijn en er eens op de nieuwe aarde, als in den dag van Christus toekomst de scheiding zal zijn voltrokken, heilige menschen zullen wezen.

Want wel maakt ook reeds hier op aarde de Christus scheiding tusschen mensch en mensch. Wel is er één, heilige, algemeene Kerk, waartoe allen behooren wier ziel aan den Christus met een oprecht geloof vast ligt, en is er een „wereld" die in het booze ligt en waartoe allen behooren wier ziel los van Christus is; maar tusschen die Kerk en die „wereld" is hier op aarde nog een wisselwerking.

Zij, de Kerk, in den zin van de gemeenschap der geloovigen, oefent invloed op de wereld en deze laatste werkt in op de Kerk.

Dat is de strijd.

De strijd der eeuwen; de worsteling tusschen Kerk en wereld; tusschen Christelijk en „wereldsch" op alle gebieden des levens.

Want wel is de Gemeente van Christus, ook hier op aarde, het huis Gods, de geestelijke tempel, gebouwd uit levende steenen, de heilige, en is wat voor-of buiten dien tempel staat het terrein van Yittpro-fanum, — het Latijnsche woord, samengesteld \x\t fro „voor" en fanum „het gewijde, het geheiligde, het heiligdom" — maar hier op aarde is ook in die Gemeente nog het zondige, het on-heilige, het onreine, omdat haar leden, al ligt ook hun ziel aan Christus vast, nog zondige menschen zijn.

En wel is de „wereld, " de gemeenschap der ongeloovige menschen, die Christus den Heere niet kennen, hier op aarde de onheilige, de onreine, de booze wereld; maar hier op aarde is ook in die wereld nog iets van het heilige; denk maar hoe ook de „wereld" op allerlei gebied nog ondergaat de Christelijke invloeden.

Hier op aarde is „de groote klove" nog niet.

Schier dagelijk zijn er, die uit de „wereld" tot de Gemeente des Heeren overgaan; en het gebeurt ook, en dat is wel het ontzettende, dat er van de Gemeente afvallen en overgaan tot de „wereld" en daarmee toonen geen uitverkorenen te zijn geweest. Willens zondigen (Hebr. 10 : 26).

En eerst waar ge u dus de verhouding van heilig en onheilig, van gewijd en profaan, van heilig en gemeen, van christelijk en „wereldsch" hebt ingedacht, zult ge verstaan hoe het thans Christen-plicht, dat wil zeggen, plicht van alle geloovigen is, om ook in het saamleven met hun medemenschen, „onderscheid te maken tusschen het heilige en tusschen het onheilige, en tusschen het onreine en tusschen het reine." Te vervullen den priesterplicht.

Te onderscheiden, d. i. van elkaar scheiden, er een scheidsmuur tusschen optrekken.

De priester in Israël moest weten te onderscheiden.

In zijn bewustzijn moest vaststaan, hij moest kennis hebben van het verschil tusschen heilig en onheilig, tusschen rein en onrein.

Levitisch rein, zoodat hij niet alleen kennis had van reine en onreine menschen, maar ook van reine en onreine dieren, ja zelfs van reine en onreine zaken; doch dit was slechts het symbolische, het schaduwachtige van wat werkelijkheid is inde tegenstelling tusschen door Christus aan God verbonden en daarom heilig, en zonder Christus en daarom los van God, en daarom „van de wereld".

En dus weten te onderscheiden, kunt ge alleen, wanneer uw ziel door wederbarende Genade vast komt te liggen aan het Woord van uw God, aan Zijn openbaring, aan Zijn bijzondere openbaring in de Schrift.

Uit die Schrift komt u dan toe de rechte kennisse van uw God en van Zijn heiligen Wil voor uw eigen zieleleven en voor het samenleven met uw medemenschen; van Zijn ordinantiën voor wat men noemt de zedelijke wereldorde, doch wat nauwkeuriger de geestelijke wereldorde moet heeten, omdat zij in tegenstelling met de natuurlijke wereldorde, gaat over heel 's menschen geestelijk bestaan, zoowel zijn denken en zijn voelen als zijn willen.

Het met vreeze en eerbieding gebruiken nu van Gods naam, het opheffen van dien Naam tegen het ijdele in het sa& mleven met uw medemenschen, is niet anders dan met deze uw kennisse van het heilige ingaan tegen het onheilige óók in dat menschelijk saamleven.

Zeker, allereerst, gelijk wij in ons voorlaatste artikel aanwezen, in uw eigen ziel, en uw persoonlijk leven; maar omdat gij een gemeenschapswezen zijt, omdat God u met en voor uw medemenschen schiep, ook in het saamleven met uw naasten.

En daarbij is het dan allereerst noodig, die kennisse te verbreiden onder uw naasten.

Het komt er toch op aan ze op te leiden tot die zelfstandigheid en vrijheid, waartoe de lieden van Sichar gekomen waren, welke tot de Samaritaansche zeiden : Wij gelooven niet meer om uws zeggens wil; want wij zelven hebben gehoord en weten. (Joh. 4 : 42)

Zulk een verbreiding van Gods Naam, zulk een terugdringen van de duisternis door het licht van Gods Woord, voegt dan in al de kringen van menschelijk saamleven. Kringen, welke wij menschen niet hebben gemaakt, maar die langs natuurlijken weg en naar Gods ordinantie zijn geworden.

Kringen waarin gij wordt geboren, die gij niet vormt, maar vindt en die door de zonde wel zijn ontheiligd, maar die gij in de kracht van uw God weer heiligen moet.

En tot die kringen behoort dan het gezin; de maatschappij met haar rijke verbijzondering van het gezellige leven, van handelen bedrijf, wetenschap en kunst; de staat met zijn verhouding van overheden en onder danen; en de kerk als de vergadering der geloovigen, uitkomend in het zichtbare met haar ambten, de kerk als instituut, als instelling. In al die verhoudingen is het uw plicht om de kennisse van Gods heiligheden, ons in de Schrift geopenbaard, te verbreiden, opdat uw medemenschen met u in die kringen weten te onderscheiden tusschen het heilige en tusschen het onheilige en den Naam opheffen tegen wat in die kringen onheilig, onrein, zondig, ijdel is.

Opdat er blijve een christelijk gezin, een christelijke maatschappij, een christelijk politiek leven; opdat vooral, voor zooveel aan u staat, uw kerk niet verwereldlijkt worde, maar zij, als een lichtende stad op een berg, de zuivere kennisje van de heiligheden Gods verspreide. Waarom dan ook voortdurende reformatie van uw kerk, terugdringen in haar van het „wereldsche" noodig is.

En dit alles geldt niet alleen van het saamleven met uw mede-menschen die in enger zin uw naasten zijn, omdat God ze naast u heeft gesteld in uw gezin, op uw kantoor, in uw winkel, op uw school en in uw werkplaats; in uw dorp, uw stad en uw land; in uw plaatselijke kerk en de kerken in uw vaderland; maar deze plicht van het verbreiden van Gods Naam geldt ook voor u in betrekking tot heel de menschheid.

Immers, en dit is de hooge gedachte van de openbaringsreligie, waarop de antieke wereld nooit gekomen is en die thans in de anti-christelijke wereld weer wegzinkt, daar is één menschheid, die door God uit éénen bloede geschapen is.

Ligt het op den weg der kerk, door zending te drijven, Gods openbaring. Zijn Naam te verbreiden onder Joden en Moham. medanen en Heidenen, opdat ook deze »/^«schen weten te onderscheiden tusschen het heilige en het onheilige, —het is de plicht van ieder geloovige op zijne wijze en naar de omstandigheid waarin hij verkeert, aan dit werk der zending mee te arbeiden.

Waar nu de heilige liefde voor God is, zal er ook een lust wezen, een gewilligheid, om ook door het verbreiden van 'sHeeren naam onder onze medemenschen naar het derde Zijner geboden te leven.

Hoe nu niet slechts het weten te onderscheiden, maar ook het metterdaad onderscheiden ; hoe niet slechts de theorie, maar ook de praktijk, zich met elkander moeten verbinden, kan eerst bij de bespreking der volgende geboden, die als 's Heeren ordinantiën voor het saamleven met onze medemenschen gelden, in bijzonderheden worden uiteengezet.

Hier zij er alleen op gewezen, hoe zich aan dit verbreiden onder, ook een belijden van Gods Naam, tegenover onze medemenschen moet paren.

Belijden toch is altijd tegenover een ander. Eisch van het derde gebod.

Gelijk het dan ook in onzen Heidelberger bij de verklaring van dat gebod heet: „opdat Hij van ons recht bekend worde". (Antw. 99).

Men belijdt door zijn woord, gesproken of geschreven.

Met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en. met den mond belijdt men ter zaligheid. (Rom. 10 : 10).

En dit belijden van wat men uit de Schrift als Gods waarheid kent, tegenover anderen, is dan allereerst de christelijke belijdenis tegenover een on-christelrjke wereld.

De belijdenis van de Christelijke religie tegenover de valsche religiën.

Waren nu alle Christenen reeds hier op aarde heiligen in volstrekten zin, dan zou er in dit chrisielijk belijden geen verschil zijn.

Dan, de zonde oefent nog haar invloed ook op het Christelijk denken. Ook onder de Christenen zelf is daarom een meer of minder zuiver belijden. Niet slechts tusschen hen, die aan de Schrift gelooven en den Christus belijden als hun Middelaar, hun Heere en God, en tusschen de „wereld, " die of met de Schrift geeft gebroken of haar nog niet kent en die den Christus als zoodanig óf nog niet kent óf bewust verwerpt, is er een tegenstelling, maar ook onder hen, die aan de Schrift en in den Middelaar gelooven, is verschil.

Verschil in verstand van de Schrift.

Verschil, dat uitkomt in de Confessie, de belijdenis der kerken.

En die kerkelijke belijdenis is dan juist het criterium, het onderscheidingsteeken, de maatstaf ter beslissing van wat rechtzinnig of orthodox, van wat onrechtzinnig of kettersch is.

In de belijdenis onzer kerk achten wij Gereformeerden den zin der Schrift het meest zuiver te zijn geformuleerd.

En wijl het er nu juist op aankomt Gods Woord recht te verstaan, doorziet gij hoe orthodox-belijden plicht en hetero-doxie zonde voor God is.

Niet slechts op een Christelijk, maar wel terdeeg ook op een orthodox-Christelijk belijden komt het aan.

Daarom is het zoo noodig te waken voor zuiverheid in de leer.

Te ijveren voor de rechtzinnige belijdenis.

En de ervaring leert dan ook, dat waar het eene geslacht van de belijdenis afwijkt en voor de orthodoxie onverschillig is, de zonen met de Schrift en de kleinzonen met den Christus breken.

Ook daarin toont zich een bezoeken van de zonden der vaderen aan de kinderen.

Ten slotte zij er hier nog op gewezen, hoe reeds het algemeen Christelijk belijden, maar ook het orthodox belijden, men denke b.v. aan de vervolgingen der eerste Christenen, aan de tijden der Reformatie, aan de dagen der Scheiding in ons eigen vaderland, gevaar voor eer en leven, vrijheid en goed met zich kan brengen. Dan wordt het belijden een getuigen, een martyrium in den engeren zin van martelaarschap dat zijn hoogte bereikt in de „bloedgetuigen" voor Gods waarheid.

Ook dan zijn Christenplicht te doen, is zwaar; maar ook dan gebiedt God: ij zult Mijn Naam heiligen, en belooft de Christus: en iegelijk die Mij belijden zal voor de menschen, dien zal Ik ook belijden voor Mijnen Vader die in de hemelen is. (Matth. 10 : 32).

In onze Europeesche saamleving is in deze dagen, indien men althans het oostelijk Europa uitzondert, zulk een belijden waaraan een zoo zwaar lijden verbonden is, een zeldzaamheid.

Toch is er aan het Christelijk belijden, het zuiver Christelijk belijden, vaak nog spot en achteruitzetting verbonden.

Bid dan om kracht van God, om sterking van uw wil, tegen dit betrekkelijk zoo geringe lijden niet op te zien; bewaard te blijven voor armzalige Petrusverloocheningen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 oktober 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Van de tien geboden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 oktober 1904

De Heraut | 4 Pagina's