Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook wat Dr. A. Kuyper inde Friese he Kerkbode in een slotartikel opmerkt over het verband tusschen doop en besnijdenis, is niet van belang ontbloot:

Thans wenschen we nog op één iets de aandacht te vestigen. Het mag niet verheeld, dat als over de wedergeboorte in engeren zin gehandeld wordt, deie gemeenlijk te uitsluitend in verband met den Doop wordt besproken. En nu is het wel volkomen waar, dat de H. Doop eerst recht als Sacrament verstaan, en in zijn sacramenteele werking gewaardeerd wordt, wanneer we weten en belijden, dat de kinderen des Verbonds — voor zoo verre zij uitverkoren zijn de wedergeboorte deelachtig zijn. Maar dat neemt niet weg, dat we het stuk der wedergeboorte ook wel eens in verband met de Besnijdenis mogen bespreken.

De Besnijdenis is door den Doop vervangen, wilt ge, de Doop is voor de Besnijdenis in de plaats gekomen. Zoo hebben de Gereformeerden te allen tijde geleerd. Daarover is nooit eenige twijfel ontstaan. In antwoord 74 van den Catechismus wordt dan ook geleerd: »Zoo moeten zij (n.l. de kleine kinderen) door den Doop, als door het teeken des Verbonds, der Christelijke Kerk ingelijfd en van de kinderen der ongeloovigen onderscheiden worden, gelijk in het Oude Verbond of Testament., door de besnijdenis is geschied, voor de welke in het Nieuwe Verbond de Doop ingezet is.

Ook in ons Doopsformulier wordt deze waarheid beleden, en telkens den volke voorgehouden, als er bediening van den H. Doop plaats heeft: «Daarom heeft God voormaals bevolen hen te besnijden, hetwelk een zegel des Verbonds en der gerechtig heid des geloofs was... Dewijl dan nu de Doop in de plaats der Besnijdenis gekomen is" enz.

Eindelijk wijzen we op art. 34 van onze geloofsbelijdenis, waar eerst tegen de Wederdoopers en Dooperschen dit staat: «dewelke (n.l. de kinderen der geloovigen) wij gelooven, dat men behoort te doopen, en met het merkteeken der Verbonds te verzegelen, gelijk de kinderkens in Israël besneden werden op dezelfde beloften die o? ize kinderen gedaan zijn". En dan eindigt dit artikel met deze belangrijke woorden :

»Daarenboven, hetgene de Besnijdenis deed aan het Joodsche volk hetzelfde doet de Doop aan onze kinderen welke de oorzaak is waarom de heilige Paulus den Doop noemde de besnijdenisse Christi".

Deze citaten zijn meer dan voldoende om aan te toonen dat er onder de Gereformeerden zelfs nooit aan getwijfeld is of de band tusschen Besnijdenis en Doop is innig nauw. Ze zijn beide teekenen en zegelen van het Verbond der genade, alleen onderscheiden in zooverre, dat het eene teeken Oud-Testamentisch, het andere Nieuw-Testamentisch is.

Maar dan is het ook eisch, zullen we den Doop recht verstaan, eveneens onderzoek te doen naar de Besnijdenis. Nu zullen we niet heel het stuk der Besnijdenis bespreken. Dat zou te ver afvoeren. We willen en moeten het doen in zooverre, als het in verband staat met het onderwerp waarover thans gehandeld wordt.

En dan sta op den voorgrond dat zij schromelijk dwalen die in de Besnijdenis niets dan een uitwendig teeken zonder meer zien.

De Besnijdenis had een diep geestelijke beteekenis, en de Heilige Schrift wijst daar voortdurend op. Symbolisch werd door haar de afsnijding van het lichaam der zonde beduid, en de vrije genade Gods werd door haar beteekend en bezegeld.

Slaan wij op Rom. 4:11, dan leert de Apostel ons daar »hij heeft het teeken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs". Op deze uitspraak doelt blijkbaar ons doopsformulier. En hiermede zijn we dus, alhoewel de Besnijdenis een uitwendig teeken was, van de bloot uitwendige beteekenis af.

Zoo gaan we uitspraken als in Deut. 10:16 verstaan : «Besnijdt dan de voorhuid uws harten". De profeten doen in hun boetprediking ook dezen toon hooren: Besnijdt u den Heere en doet weg de voorhuiden uwer harten" (Jeremia 4 : 4.) Zij vermanen ernstig dat het uitwendig teeken zonder de beteekende zaak niet kan baten. «Geen vreemde onbesneden van hart en onbesneden van vleesch zal in mijn Heiligdom ingaan''. (Ezech 44:7, 9).

Het is met name Paulus die aandringt op eene geeslijke beschouwing van de Besnijdenis. IWen denke slechts aan het slot van Rom. 2. «Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is, noch die is de besnijdenis die het in het openbaar in het vleesch is, maar die is een Jood, die het in het verborgen is, en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis, wiens lof niet is uit de menschen, maar uit God".

Hier hebt ge het geheim van de Besnijdenis. Het uitwendige teeken doelde, voorzoover het geestelijke waarde bezat, op de besnijdenis des harten.

Zeer diep wordt deze gedachte behandeld in Colos. 2; II, 12, de groote en klassieke bewijsplaats voor de waarheid, dat de Doop in plaats van de Besnijdenis is gekomen. We lezen daar: in welken gij ook besneden zijt met eene besnijdenis, die zonder handen geschiedt in de uittrekking van het lichaam der zonde des vleesches, door de besnijdenis van Christus. Zijnde met Hem begraven in den Doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt, door het geloof der werking Gods, die Hem uit de doeden opgewekt heeft'.

Zoo helder en klaar wordt hier geleerd wat de Besnijdenis is, als zij waarachtig heeft plaats gehad. Achter het uitwendige teeken dat door raenschenhand wordt toegebracht, ligt eene «besnijdenis die zonder handen geschiedt". Zonder handen. Een onmiddellijk werk Gods dus, omdat Hij zich daarbij en daarvoor van geen menschenhand bedient. Die besnijdenis zonder handen is de wedergeboorte, en wij worden zelfs hier onder-

wezen dat de wedergeboorte een onmiddelijk werk van God den Heere is.

Zij doelde, wat de beteekende zaak aangaat, niet op het afsnijden van de voorhuid voor natuurlijke doeleinden; ganschelijk niet. Die voorhuid doelde op de verdorven natuur. En zoo zag de besnijdenis op het uittrekken van het lichaam der zonde des vleesches.

Door de besnijdenis van Christus. Ja, want Christus was de groote Besnijder, zooals Hij nu alleen de éénige en de groote Dooper is.

Als wij zoo de diepe beteekenis van de Besnijdenis verstaan, dan komen we hiermede voor het feit dat in het O. Testament niet alleen de grooten en volwassenen werden besneden, maar ook de kleine kinderen van bet Bondsvolk.

Ook voor die kleinen, alhoewel zij er niet van wisten, had de besnijdenis die hooge en die geeste lijké beteekenis. Zij doelde ook voor hen op de besnijdenis des harten. Evenals de Doop hun be teekent en bezegelt een geestelijke wassching.

Daarom schreven we hierboven het bekende tekstwoord van Deut. 30 : 6 af: De Heere uw God, zal uw hart besnijden, en het hart van uw zaad, om den Heere uwen God lief te hebben met uw gansche hart en met uw gansche ziel, opdat gij levet."

Het is stellig een groote fout als wij over den Doop handelen en daarbij ons niet laten leiden door wat aangaande de Besnijdenis in Gods Woord geleerd wordt. Onze Vaders wisten het in art. 34 der Confessie zoo goed te zeggen, dat de Doop aan onze kinderen bediend wordt - DOp de zelfde belofte als de Besnijdenis aan de kinderen van Israel".

En welke zijn die beloften ?

Dat de Heere zal besnijden uwe harten èn het hart van wm zaad. En daarom kregen die kleine kinderen het uitwendig teeken der Besnijdenis, als teeken en zegel daarvan dat de Heere, met een besnijdenis die zonder handen geschiedt, onmiddellijk dus, hun hart zou besnijden.

De Besnijdenis nu van het hart, is een der vele namen voor de wedergeboorte in engeren zin. Zij werd in Israel aan het zaad geschonken. Achter de Besnijdenis met het mes lag — voor zoover uitverkoren — de besnijdenis zonder handen in het hatt van het zaad van Gods volk. En dat geldt nu van den Doop.

Het feit dat de kleine kinderen voorheen werden besneden, tegenwoordig worden gedoopt, leert, in rechtstreeksch verband met de beteekenis van Doop en Besnijdenis, de wedergeboorte in engere^ zin, de besnijdenis des harten, die onmiddellijk zonder handen geschiedt.

Wie zoo vasthoudt aan het Verbond Gods, en wie zoo de beteekende zaak van Besnijdenis en Doop mag verstaan, die kan vrijmoedig antwoorden op de eerste Doopvraag dat hij gelooft dat zijn kinderen, alhoewel in zonde ontvangen en geboren, in Christus geheiligd gij? i, en daarom als lidmaten van Zijne gemeente behooren gedoopt te weien.

Met nadruk hebben we telkens geschreven, als we het over de beloften des Heeren voor de Verbondskinderen hadden, «voorzoover uitverkoren.’

Achter het Verbond ligt de uitverkiezing. Ieder die over de uitverkiezing spreekt zonder haar met het Verbond in verband te brengen, gaat feil. Maar hij doet evenzeer verkeerd die over het Verbond spreekt, zonder daarbij te wijzen op den ernst der uitverkiezing. Dan maakt men valschelijk gerusten in Samaria.

Om bij de Besnijdenis te blijven. Al doelde de Besnijdenis der voorhuid op de besnijdenis des harten, wie zal zeggen dat ieder die het teeken der besnijdenis in zijn vleesch ontving, ook van God in zijn hart beneden was!

Ismaë1 was besneden. Maar hij werd een spotter, E z a u was besneden. Maar hij was een bitterheid des geestes voor zijn ouders.

Wie zou willen beweren, dat ieder uitwendig gedoopte ook een inwendig gedoopte of een wedergeborene was. Het zou een verschrikkelijke verantwoordelijkheid laden op bem die het beweren dorst

Het Verbond Gods is zoo ingesteld: Aan" U komt de belofte toe, en aan uwe kinderen en aan allen die verre zijn, zoovele als er de Heere onze God toe roepen zal.

Voorheen had ieder besnedene, tegenwoordig heeft ieder gedoopte, bij het volwassen worden zich zelf naarstig te beproeven en te onderzoeken of hij behoort tot hen die door den Heere onzen God er toe geroepen zijn, maar dan ook dien Doop voor eigen rekening te nemen, door belijdenis te doen van den naam des Heeren.

Het is goed, dat Ör. A. Kuyper eindigt met, zij het dan ook kort, de voorstelling af te snijden, alsof de Gereformeerde doopsbeschouwing tot valsche gerustheid aanleiding zou kunnen geven.

In Christus heeft noch besnijdenis noch voorhuid eenige kracht, maar alleen een nieuw schepsel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 november 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 november 1904

De Heraut | 4 Pagina's