Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Prof. Daubanton.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prof. Daubanton.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Daubanton heeft een goed werk gedaan met zijn lijvige brochure uit te geven over de „ Universitaire vorming van de aanstaande predikanten der Nederlandscke Hervormde kerk, een woord bij de komende reorganisatie van ons Hooger Onderwijs."

Uitgenoodigd door de Synode der Nederlandsche Hervormde kerk, om advies te geven over de vraag, hoe de theologische faculteit het best kan worden gereorganiseerd, dijde het antwoord tot een klein boekdeel uit, en dit nu zag bij Kemink en Zoon te Utrecht het licht. Prof. Daubanton heeft daarbij slag op pakkende wijze te schrijven. Van dorre schoolsche geleerdheid speurt ge geen atoom. Het is een frissche wind, die uit dit boek u tegenwaait. Onbarmhartig wordt met menigen misstand de spot gedreven. Reeds het motto: „Onze aanstaande predikanten worden zeer ondoeltreffend opgeleid, " toont in welken toonaard dit geschrift is gezet.

Al bespreekt Prof. Daubanton alleen de opleiding der a.s. predikanten van de Nederlandsche Hervormde kerk, toch geeft hij menigen wenk, die voor elke kerk nuttig kan zijn. In bijzonderheden critiek te oefenen op hetgeen Prof. Daubanton voorstaat, ligt niet op onzen weg. Bij menig treffende gedachte, die ten volle behartiging verdient, komen andere voorstellen, die practisch onuitvoerbaar zijn. Wanneer Prof. Daubanton bijv. wil dat het candidaatsexamen zal worden uitgebreid, en 19 vakken zal omvatten; dat daarbij 6 studenten te gelijk zullen geëxamineerd worden en het examen, dat mondeling en schriftelijk moet worden afgenomen, maar 6 uur duren zal, dan geeft dit voor elk vak en voor eiken student juist drie minuten examentijd. Hoe men nu in drie minuten mondeling en schriftelijk examen kan afleggen in vakken als exegese of dogmatiek, is ons onbegrijpelijk.

Van meer belang echter dan deze practische wenken is de vraag, hoe Prof. Daubanton zich de reorganisatie der theologische faculteit denkt. Wij waardeeren het, dat hij daarbij zonder eenig voorbehoud den bestaanden toestand veroordeelt en eischt herstel van een ware theologische faculteit, die niet de religie of de kerk, maar de kennisse Gods onderwijst. Ook kunnen wij op zijn standpunt begrijpen, dat hij uit practische overwegingen, omdat alleen studenten der Nederlandsche Hervormde kerk aan de Rijksuniversiteiten studeeren, de theologische faculteiten met de Nederlandsche Hervormde kerk in verband wil brengen. De professoren in de theologie zouden dan benoemd moeten worden door de Synode der Nederlandsche Hervormde kerk, onder goedkeuring van de Kroon. Deze hoogleeraren zullen voorts dezelfde rechten en plichten hebben als de andere hoogleeraren en geheel in het universitair verband worden opgenomen. Ook de Synode is echter bij haar benoeming niet geheel vrij, maar is gebonden aan de voordracht van de betrokken theologische faculteit en het curatorium der Universiteit. Feitelijk zal dus de theologische faculteit zich zelve aanvullen. De benoeming moet toch uit de voordracht geschieden.

Ongetwijfeld is hier een ernstige poging gewaagd om tot oplossing van de moeilijkheden te komen, die de vigeerende regeling drukken. Maar of deze oplossing met name de Confessioneelen bevredigen zal, betwijfelen wij. De Leidsche faculteit, die overwegend modern is, zal zoodoende modern blijven, de Groningsche evangelisch, de Utrechtsche ethisch, en voor de Gereformeerden komt er geen faculteit vrij. Door een Synode, die in haar meerderheid modern is, de keuze uit de voordracht te laten geschieden schijnt ons al even bedenkelijk. Men weet dan vooruit, dat niet orthodoxen bij voorkeur zullen gekozen worden. Feitelijk zal de toestand blijven zooals die nu is, alleen met dit verschil dat elke kans, die er dusver bestond, dat de Regeering een Gereformeerde benoemde buiten de voordracht om, dan voor goed afgesneden is.

Op de vraag in welke verhouding deze kerkelijke faculteit — want dat wordt ze dan feitelijk —tot de Universiteit staan zal, gaat Prof. Daubanton niet in. Blijkbaar heeft Prof. Daubanton zich de practische moeilijkheden, die uit deze tweeslachtige positie voortvloeiden, niet genoegzaam ingedacht. Hij spreekt wel de hoop uit, dat bij eventueele behandeling in de Tweede Kamer deze „ondergeschikte punten" zullen worden opgelost, maar vergeet, dat juist op dit gebied voetangels en klemmen liggen en eenig meer licht hier waarlijk niet overbodig zou geweest zijn,

Tenslotte zij er nog op gewezen, dat Prof Daubanton op pag. 74 en 75 terecht op paedagogische gronden veroordeelt, dat in éen faculteit vogels van diverse pluimage saam huizen. „Een bont „alle-gaertjen" van leidslieden, zoo zegt hij, kan niet gunstig werken op de vorming van de studenten. De eenheid van stuur gaat er door te loor". En even verder: „deugdelijke vorming van jeugdigen eischt eenheid in grondbeginsel van hen die tot die ernstige taak geroepen zijn." Prof. Daubanton vaart hier geheel in ons schuitje en wij kunnen hem niet dankbaar genoeg zijn voor deze verklaring, dat voor deugdelijk onderwijs éénheid van beginsel een hoofdvoorwaarde is. Het is hetzelfde wat steeds door ons is beweerd.

Maar op pag. 88 is Prof. Daubanton blijkbaar vergeten wat hij op pag. 74 en 7S schreef. Hier toch heet het, „dat de Kerk, die onder goedkeuring der Kroon haar universitaire hoogleeraren benoemt, niet vergeten (mag), dat zij die mannen roept tot hooger onderwijs. Dat onderwijs is vrij of het is niet. De Kerk bindt de hoogleeraren dus niet aan vaststaande wetenschappelijke resultaten en formules. Eene universiteit kan professoren zóó gebonden, niet gebruiken. Een Hoogleeraar zij in heerlijke vrijheid gebonden alleen aan "zijn wetenschappelijke conscientie. Vrijheid is echter geen bandeloosheid. Zijn conscientie dicteert den hoogleeraar of hij op het gebied van hooger onderwijs de Ned. Herv. kerk dienen kan in „een faculteit die niet het verschijnsel van den godsdienst, maar de kennisse Gods tot voorwerp van onderzoek heeft, en wel op grond van de in Christus gegeven openbaring."

Ontdaan van alle rhetoriek komt dit hierop neer, dat de hoogleeraren aan geen confessie of wat ook gebonden mogen worden, maar volkomen vrij moeten zijn in hun onderwijs, voor zoover hun conscientie hun dit veroorlooft. Eenerzijds wordt erkend, dat voor goede opleiding eerste vereischte is, dat de hoogleeraren van één beginsel uitgaan; maar aan de andere zijde wordt volgehouden, dat de hoogleeraren aan geen enkelen band mogen gebonden worden. Prof. Daubanton zou in zijn kernachtige taal zeggen, dat dit ia en neen tegelijk is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Prof. Daubanton.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1904

De Heraut | 4 Pagina's