Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Eén uit duizend.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Eén uit duizend.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Is er dan bij hem een gezant, een uitlegger, eén uit duizend, om den mensch zijnen rechten plicht te verkondigen. Job 33:23.

Er gaat een sterke stroom in de richting van gelijkheid.

Alle ongelijkheid tusschen mensch en mensch moet weg. De een is zoo goed als de ander. Reden waarom de ééne mensch meer zou te zeggen hebben dan de ander, is er niet.

Meer nog, het is noch vreemd noch onna tuurlijk, dat die drang naar gelijkheid zoo sterk is, want er is zooveel opzettelijk gemaakte on gelijkheid die er niet zijn moest, en er sloop zooveel misbruik in, dat taai stand hield. Er is zooveel ongelijkheid die er niet behoefde te zijn, en waar het innerlijk gevoel tegen opkomt.

En de weerzin hiertegen gewekt is te sterker, omdat men in de dagen der Fransche Revolutie „ Vrijheid, gelijkheid en broederschap" op alle gevels beitelde, maar feitelijk niet anders deed dan een nieuwe, nóg drukkender ongelijkheid voor de vroegere in de plaats stellen.

Slechts hierin school en schuilt de zondige misslag, dat deze drang naar gelijkheid in dweepzucht overslaat, en al spoedig even sterk in verzet komt tegen de ongelijkheid, die God in het leven van zijn creatuur inschiep

Er is onder alle schepselen een ongelijkheid die van God komt. Er is onder menschen een tweede ongelijkheid, die uitvloeisel is van menschelijke ordening. En er is een derde ongelijkheid die opkwam uit zonde en misbruik.

De heilige kunst is nu maar, om die drieërlei ongelijkheid scherp te onderscheiden; de eerste te eerbiedigen, de tweede te zuiveren en de derde weg te nemen, of althans te verzachten. Onder de Dooperschen is in de eeuw der Reformatie soortgelijk verschijnsel waargenomen.

De regel des Evangelies is: „Eén is uw Meester en gij zijt allen broeders", en daarom mag in Gods huis de man met den gouden ring den armere niet opzij dringen; maar toen de Dooperschen, hieruit voottredeneerend, tot de slotsom kwamen, dat er dan ook geen Bedienaren des Woords, noch ook wereldlijke Overheid mocht zijn, en ten slotte zelfs door onzedelijkheid naar alzijdige gelijkheid grepen, dolven ze hun eigen graf.

En zoo is het ook nu.

De ongelijkheid die God schiep, kunt ge niet opzij zetten; en het te willen doen, is u vergrijpen aan zijn majesteit.

De ongelijkheid die menschelijke ordening inricht, kan niet weg, maar moet slechts meer gezuiverd.

Wat daarentegen wel weg moet, is de zondige ongelijkheid, die eerzucht, hooghartigheid en egoïsme in het leven riep; en juist tegen die ongelijkheid ligt in het Evangelie het sterkst verweer.

„Eén uit duizend" is de formule voor de ongelijkheid die God schiep.

De ongelijkheid die God schiep, bestaat ondejalle creatuur. De hyzop is geen ceder. De spreeuw is geen leeuwrik. Het paard staat hooger dan het kalf. Goud is veel edeler metaal dan koper. Diamant is veel kostelijker steen dan graniet. En dezelfde ongelijkheid treft ge aan in heel de plantenwereld, in heel de dierenwereld, onder de vogelen des hemels en onder de visschen der zee, en tot zelfs onder alles wat de aarde in haar schoot verbergt of als akkerbodem aan den landbouwer biedt.

Het is een ongelijkheid die zelfs onder de engelen Gods voorkomt, en die, hoe kan het anders, ook onder menschen terugkeert.

Mensch en mensch, en zelfs volk bij volk, verschilt in aanleg, in karakter, in talent, in geestelijk vermogen.

Eenvormigheid is het fabrieksmerk, veelvormigheid het stempel, dat God op heel zijn schepping heeft afgedrukt.

En wat er bij moet gejegd, die veelvormigheid, die nimmer eindigende ongelijkheid, is niet gevolg en uitvloeisel van wat het schepsel deed, maar eeniglijk en alleen van bet vrijmachtig welbehagen Gods.

Hij heeft het in zijn wijsheid alzoo beschikt, door zijn wil alzoo verwerkelijkt, naar zijn vrijmacht alzoo ingedeeld.

Wie hiertegen mort, mort tegen den Almachtige; wie hiertegen ingaat, gaat tegen God in. Het geldt hier een ongelijkheid die niet weg kan, en niet weg moet, maar die behoort geëerd te worden en die in stand moet blijven.

Eén David was in de ure des gevaars voor Israels redding en voor Israels toekomst meer waard dan duizend Absaloms; bij Israels opkomst was één Mozes meer waard dan duizend Korach's; straks voor de gemeente Christi éen Paulus meer dan duizend Apollossen; en zoo toont ons de historie van elk volk, ook van ons volk niet het minst in Prins Willem van Oranje, hoe er in hachlijke oogenblikken door God verwekt een man opstaat, die door Hem ver ordend, en door Hem toegerust, en door Hem tot zijn taak geroepen, die één uit duizend is, dien God verkoos om Zijn Raad te volbrengen.

Wil „één uit duizend" zeggen, dat er daarom onder die tienmaal honderd geen trtflijke personen, geen nobele burgers, .geen nuttige werkers worden gevonden? Integendeel. Ook die anderen schiep God, en ook al ontvingen ze zelfs geen drie of vijf talenten, ze hebben hun beteekenis in Zijn Raad, hun roeping van Zijnentwege; en ook hun is de plek aangewezen, waar God wil dat ze staan zullen, en waar ze onmisbaar zijn.

„Een uit duizend" zegt alleen, dat we saam een oploopende ladder met tal van sporten vormen, en dat hoe hooger op die ladder, het aantal van hen die hoogere sporten bezetten, steeds afneemt.

Op de lagere sporten verdringen de velen zich. Hoogerop slinkt het aantal. Ea eindelijk op de sport die het merk duizend draagt, staat er maar één.

Zoo is het hdten de menschen, en zoo is het onder de menschen.

De lelie is veel zeldzamer dan het boterbloempken in het gras; de palm dan de wilg; de nachtegaal dan de musch; de leeuw dan het rund; het goud dan het ijzer; de saffier dan de zandsteen. Steeds is het edelere kleiner in aantal, en komt het lager staande meer in massa voor.

En als ge zoo ook onder menschen uit drie, vier eeuwen van ons volksbestaan de mannen bijeentelt, die als denkers, kunstenaars, staatslieden, veldheeren of wat ook, hun naam in de historie en in de heugenis van het volk hebben gegrift, dan vindt ge er weinig meer dan één op de honderdduizend; en waren zij die slechts als één boven de duizend uitstaan, bijna alleen bij hun tijdgenooten bekend.

Dit helder en duidelijk in te zien, en te doorzien dat alzoo Gods bestel is, is het steunpunt voor de tevredenheid met ons lot en de bron van vrede voor ons hart.

Een kind des menschen, dat slechts één talent ontving, kan even, tevreden zijn en even gelukkig als de man met tien en meer talenten, mits hij zijn eigen beperkter bestaan eere als uitvloeisel van Gods heiligen wil.

Woelt daarentegen in uw hart een koortsachtig dringen naar een gelijkheid, die toch nooit kan verwezenlijkt, dan is alle levensgeluk weg, dan bant morrende ontevredenheid alle kalmer levensvreugd, en wordt het arme menschenleven pijnlijk verteerd in een jagen en grijpen naar wat toch nooit bereikt wordt.

En nog een ander, niet minder gevaarlijk onkruid schiet daarnaast op.

Dan toch gaat wie drie, vijf, tien of meer talenten ontving, in zijn hooge positie vrucht zien van eigen wilskracht, van onverdroten inspanning, van betoonde deugd. Hij dankt dan zijn meerder talent en breeder vang niet aan zijn God, maar aan zichzelf. Zoo baart talent hoogmoed en trots, drukt wie minder ontving neer, en verkeert wat ten zegen bestemd was, in een vloek voor zijn volk en zijn om geving.

Er is uitverkiezing in het stuk der zaligheid, maar daarachter ligt evenzoo uit vet kiezing voor dit aardsche leven, naar gelang van talent en roeping. Mozes en David hebben niet zich zelve opgemaakt, maar waren van God uitverkoren voor hun hooge roeping.

Tollens liet een vrouw zingen van „den man die haar aanbad, en haar uit duizend vrouwen zich uitverkoren had". Dit nu is de orde omkeeren. Niet wij kiezen, maar God kiest voor ons. En voorzoover er onder dat kiezen Gods een uitverkiezing is van enkele hoog begaafde personen, moest Mozes verstaan, dat hij niets en Gods bestel alles was, en had evenzoo het volk te begrijpen, dat wie Mozes verwierp tegen Gods bestel inging, en niet hem verwierp, maar God.

En daarom ligt in dit volmondig erkennen van de kiezing en uitverkiezing Gods ook op het stuk van aanleg, van talent en roeping, het eenig hechte plechtanker, waarvoor het scheepke van uw leven veilig kan vastliggen. Gods verkiezende vrijmacht ook in het stuk van gaven en talenten, van levenstaak en roeping te eeren, houdt den man van de tien talenten klein en nederig, waarborgt aan wie minder ontving tevredenheid en levensgeluk, en verzekert een harmonische saamwerking van alle talenten en alle gaven, die voor zonde bewaart, aller geluk rijzen doet, en wat boven alles gaat, God tot zijn eere doet komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1905

De Heraut | 4 Pagina's

„Eén uit duizend.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1905

De Heraut | 4 Pagina's