Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een belangrijk proces.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een belangrijk proces.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

Ten slotte ons eigen oordeel gevende over het proces, dat tusschen de Vrije Kerk en de Vereenigde Vrije Kerk in Schotland gevoerd is, meenen we, dat wel onderscheid moet gemaakt worden tusschen het vonnis, dat het Hoogerhuis wees, en den strijd, zooals die tusschen beide Kerken is gevoerd geworden.

Om met het laatste te beginnen, kan kwalijk ontkend worden, dat de Vereenigde Vrije Kerk tegenover de dissentieerende broeders noch billijk, noch rechtvaardig gehandeld heeft. Wanneer men in onze pers er met nadruk op gewezen heeft, dat de oorzaak van dezen onverk wikkelij ken strijd grootendeels daarin moet gezocht worden, dat de vroegere Vrije Kerk te veel het kerkelijk goed in de macht van een centraal bestuur gebracht had, dan ligt hier zeker een deel waarheid in. De ontzaglijke kapitalen, die bijeengebracht waren voor de predikantstractementen, pensioenen voor emeriti, weduwen en weezen en voor den zendingsarbeid, zijn gebleken voor de vrijheid der Kerk een ernstig bezwaar op te leveren. Wanneer oude predikanten, zendelingen, emeriti-predikanten, weduwen en weezen hun salaris ofpensioen ontvangen uit één generale kas, die door de Synode wordt beheerd, dan worden de plaatselijke kerken zoo goed als geheel van haar zelfstandig karakter beroofd en krijgt de Synode ten slotte alle macht in handen. En hoe diep we afkeerig zijn van alle noodelooze scheuring en splitsing der kerk, — een eenheid, die alleen door de zilveren koorde in stand wordt gehouden, schijnt ons nog gevaarlijker toe. De moed van de dissentieerende broeders, om, niettegenstaande ze geld en kerk en pastorie verloren, pal te blijven staan voor hunne beginselen, moet daarom, afgescheiden van al het andere, hoog worden gewaardeerd. En omgekeerd kan niet ernstig genoeg worden afgekeurd, dat de Synode der Vrije Kerk in plaats van aan deze broeders een deel van het bijeengebracht kapitaal uit te keeren, hen zelfs van hun kerkgebouw en pastorie heeft beroofd.

Wel heeft men van de zijde der Synode er zich op beroepen, dat in de deed of trust de regeling getroffen was, dat wanneer een vijfde deel der kerken met de scheuring meeging, een procentsgewijze verdeeling van het kapitaal moest plaats vinden, en de scheidende broeders, omdat hun aantal minder dan één vijfde bedroeg, dus alle recht op uitkeering hadden verloren, maar in de Synode zelf is toch wel gevoeld, dat het geschreven recht hier niet in overeenstemming was met de eischen der billijkheid.

De opmerking, ons dezer dagen gemaakt, of ook de Gereformeerde kerken in ons land niet aan hetzelfde onrecht zich hebben schuldig gemaakt tegenover de Christelijke Gereformeerde broeders, snijdt geen hout. Vooreerst niet, omdat bij de vereeniging tusschen de Chr. Geref. Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken er geen sprake van is geweest, dat de band aan de belijdenis door een der beide Kerken zou worden verzwakt. Integendeel, beide Kerkengroepen zijn vereenigd omdat ze één waren in belijdenis en in kcrkenorde; elke gelijkstelling van hetgeen in Schotland is geschied met onze kerken, gaat reeds daarom niet op. En ten tweede, mdat er bij de vereeniging der beide erken in ons vaderland in geen van eide Synoden een minderheid gevonden is, ie tegen de saamsmelting zich verzette. e vereeniging is beiderzijds met algemeene temmen geschied. Terwijl ten derde op die einige plaatsen, waar na de samensmelting Kerkeraad en gemeente eenparig verklaarden „Christelijk Gereformeerd" te willen blijven, het kerkegoed rustig in hun bezit gelaten is.

Indien dan ook de dissentieerende broeders n Schotland alleen om de verandering van den naam of uit persoonlijke antipathie tegenover de Presbyteriaansche Kerk zich tegen de vereeniging verzet hadden, dan zou ons oordeel over deze broeders niet anders dan afkeurend kunnen en mogen zijn. Eenheid van Kerken, die dezelfde belijdenis hebben, is eisch van Gods Woord. En wanneer de Synode, voor dien eisch buigend, die eenheid bewerkt, dan is verzet tegen zulk een Synodaal besluit zondig, niet omdat men tegen de Synode zich verzet, maar omdat men ingaat tegen Gods-Woord.

Maar in Schotland was de zaak geheel anders. Gelijk door ons is aangetoond, liep de strijd wel degelijk over de diepste beginselen. Ongelukkigerwijze is door de appelleerende partij in dit preces veel te veel op den voorgrond geschoven het zoogenaamde beginsel van den band tusschen Staat en Kerk. Uit juridisch oogpunt was dit tactvol, want het kan niet ontkend worden, dat de Vrije Kerk bij haar ontstaan op dat beginsel zeer sterk den nadruk had gelegd en voor den rechter de hoofdvraag dus wel wezen moest, wie der beide partijen aan dat beginsel getrouw was gebleven. Maar op de Christelijke consciëntie maakt dit „beginsel" toch weinig indruk. Zelfs toegegeven, dat dit „beginsel" metterdaad een dogma kan genoemd worden, dan is verschil van inzicht op dit punt toch waarlijk niet voldoend motief, om daarom met de bestaande Kerk te breken of te weigeren met een andere Kerk zich te vereenigen.

Vooral niet omdat, gelijk volkomen terecht is opgemerkt, de verhouding tot de Overheid altijd accessoir is en aan het wezen der Kerk niets verandert, zoodat een Kerk, hetzij ze Staatskerk is of niet, toch altoos een Kerk van Christus Jezus blijft. Waar ten slotte nog bijkomt, dat de quaestie practisch geen het minste belang heeft, omdat beide partijen met de officieele Staatskerk hadden gebroken en er geen de minste kans op is, dat de Overheid in Schotland de Vrije Kerk nog als Staatskerk erkennen zal.

Intusschen mag men door dezen voorop geschoven pion zich niet laten misleiden omtrent het eigenlijke punt waar de strijd om ging. De wijziging in de onderteekeningsformule door de Vrije Kerk gemaakt, is hier beslissend. Beide Kerken hadden allengs den band aan de Confessie losser gemaakt. Er waren in beide Kerken tal van mannen, die omtrent zeer gewichtige punten van de Confessie, de; inspiratie en het gezag der Schrift, de uitverkiezing en andere punten, min of meer meegingen met de nieuwere denkbeelden, of onder het dogma der kerk iets gansch anders verstonden dan de Kerk in vroeger tijd er mee bedoeld had. Om aan hun conscientiebezwaar tegemoet te komen, werd de onteekeningsformule losser gemaakt, werden verklaringen van de confessie gegeven, die lijnrecht tegen hare bedoeling ingingen, en werd het openlijk uitgesproken, dat de Synode wanneer zij wilde de Confessie op elk punt kon veranderen, ja zelfs geheel afschaffen. De Vrije Kerk, die oorspronkelijk zoo kloek en trouw voor de belijdenis was opgekomen, was allengs steeds meer afgegleden en haar vereeniging met de Presbyteriaansche Kerk, die reeds lang de belijdenis verwaterd had, zette slechts het zegel op dit proces van ontbinding. De Confessie bleef in schijn bij de vereeniping gehandhaafd, maar in werkelijkheid was ze niet meer de uitdrukking van het levend geloof der gemeente, maar werd ze een historisch symbool, een uiterlijk herkenningsteeken, een vlag om een geheel andere lading te dekken.

Dr. Scott in het Churchcongres, te Edinburg gehouden, dat door meer dan 700 leden werd bijgewoond, verklaarde ronduit, „dat de geheel veranderde omstandigheden in de 19de eeuw en de groote vooruitgang van de theologische wetenschap gedurende de laatste helft dier eeuw de onderteekening der confessie in steeds toenemende mate tot een ergernis (increasingly irksome) had gemaakt, zoodat het thans de hoofdquaestie was geworden, die den vrede der Kerk bedreigde." Toch meende hij, dat dit bezwaar overdreven was en men bij de confessie zich wel neer kon leggen, mits men maar niet in letterlijken zin aan de confessie gebonden werd. „De beslissingen door de Westminster Synode genomen, zeide hij, komen ten slotte op wonderlijke wijze overeen met de resultaten van het wetenschappelijk en philosophisch onderzoek. Wat de Synode leerde aangaande de goddelijke besluiten, depraedestinatie, de uitverkiezing, de verwerping en de algemeenheid van den val, is ten slotte slechts een ruwer vorm om te verklaren, hoe er een algemeene en onverbiddelijke wet heerscht in de natuurlijke teeltkeuze, in de overerfelijkheid en de solidariteit van ons menschelijk geslacht, en het modern philosophische gezichtspunt van de eenheid en de volslagen onmogelijkheid van een dualisme in het goddelijke wezen bevestigt wat de Westminster belijdenis leert aangaande de absolute souvereiniteit der genade."

Nu mag aan dit gevoelen van Dr, Scott, die tot de officieele staatskerk behoort, zeker niet te veel waarde worden gehecht, maar het toont toch, wat in de theologische wereld in Schotland omgaat. En nog duidelijker blijkt dit uit de toespraken, door de professoren bij de opening van het nieuwe college voor de Vereenigde Vrije Kerk gehouden. De rector Rainy verklaarde ronduit, dat de geheele strijd liep over deze eene

vraag, of de Kerk het recht had haar belijdenis zoo te wijzigen, dat deze meer in overeenstemming kwam met de denkbeelden van onzen tijd. Zulk een revis.e moest echter niet te snel gebeuren, en met volle instemming van heel de kerk tot stand komen. Voor hem persoonlijk was het vol-S d e dat de Synode door wyz.gmg van de ond^rteekeningsformule^ vrijheid had gegeven, om in de Confessie onderscheid te maken tusschen bij-en hoofdzaken, en alleen aan de laatsten de ambtsdragers bond. Kwam echter zulk een revisie tot stand, dan zou ze in die richting moeten geschieden, dat de Confessie belangrijk besnoeid werd en alleen de „fundamenteele waarheden werden behouden.

Aan den geest, die thans in de Vereenigde Vrije Kerk de overhand heeft gekregen, kan dus niet getwijfeld worden. Het gaat met alleen om het formeele recht van de Kerk, om hare belijdenis te tostsen aan het Woord Gods — dat recht kan aan de Kerk nooit ontzegd worden — maar om den band aan de Confessie zoo los te maken, en de Confessie zelve ten slotte zoo te besnoeien, dat er in de Kerk plaats is voor de meest verschillende richtingen.

In zooverre de dissentieerende broeders met dit ontbindingsprcces niet wilden meegaan, en de Confessie in haar geheel en onveranderd wilden handhaven, kan onze volle sympathie hun worden geschonken. Zeker zijn ook zij daarbij wel te ver gegaan. Wanneer de woordvoerders dezer dissentieerende broeders, uit vrees voor mogelijk misbruik, aan de Kerk alle macht ontzeggen, om de van de vaderen overgenomen belijdenis te wijzigen, dan vergeten zij, dat de Confessie zelve geen anderen onfeilbaren regel kent dan Gods Woord alleen. Maar biilijkheidshalve mag niet vergeten worden, dat de strijd, zoo als die thans in Schotland gestreden is, liep over de handhaving van het praedestinatiedogma, en verzwakking of prijsgeving van dit dogma metterdaad gelijk zou staan met het verzaken van een grondbeginsel der Gereformeerde kerk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 februari 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Een belangrijk proces.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 februari 1905

De Heraut | 4 Pagina's