Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als proeve van de akribie, waarmede Dr. Wielenga het Doopsformulier onderzoekt en elke uitdrukking weegt en toetst, moge het vol gende dienst doen, dat we aan de Geldtrsche Kerkbode ontleenen:

„Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood', zoo luiden letterlijk des apostels woorden, die tot de zinsnede in ons formulier hebben aanleiding gegeven.

Zooals die woorden van Paulus daar staan, geven ze echter niet als vanzelf en evident (ionneklaar) de bedoeling des schrijvers weder.

Naar den Hol andschen tekst kan men lezen: »Wij zijn dan met Hem begraven in den dood en dat wel door middel van den doop.' Dit is zelfs de lezing, die oppervlakkig gezien, het meest natuurlijk is.

Er is echter ook grolid de eenigszins duistere taal van Paulus aldus weer te geven: »Wij zijn dan met Hem begraven door den doop. Welke doop? De doop, die in den dood geschiedt."

Ja, wij hopen aan te toonen, dat deze lezing de eenig ware en logisch mogelijke is.

Bij eenig nadenken toch voelt ieder lezer, dat het geen zin heeft te spreken van een «begraven in den dood." Wie begraven wordt komt niet in den dood, maar is er reeds in. De begrafenis is een volharding en verzegeling van den dood, die reeds ingreep. En vooral heeft deze uitdrukking geen zin. wanneer men, gelijk vele uitleggers doen, vóór het woord dood in gedachten »zijne" voegt, het aldus betrekkende op den dood van Christus. Want men zou wel kunnen zeggen, dat de zondaar begraven wordt in het graf van Christus, maar niet in zijn dood

De natuurlijkste en eenvoudigste opvatting is dus deze, dat men het woord begraven verbindt met door den doop en dan de uitdrukking in den dood weer van het woord doop afhankelijk stelt. Deze lezing sluit zich ook als vanzelf aan bij hetgeen voorafgaat in vr. 3. De apostel vraagt: 'Of weet gij niet. dat zoovelen als wij in Christus Jezus ge doopt zijn, wij in zijnen dood gedoopt zijn ? " M. a. w, : eet gij niet, dat gij door den doop m betrekking ot, in gemeenschap met den dood van Christus esteld zyt en wel zóó, dat de doop u afbeeldt het ngaan in den zondevernietigenden en schuldveroenenden dood van Christus? Weet gij niet, dat e doop u een zegel is van de schulduitdelging om es doods van Christus wille?

Maar nu zoekt Paulus in vers 3 een climax, een og sterkere uitdrukking. Door den doop zijn wij iet maar in het algemeen met Q.\ix\s\.-aigestorven, een, wij zijn ook met Hem begraven door den oop in den dood, d. i. doordat wij in den dood e oopt zijn.

De voorstelling van Paulus is dus deze: Bij den doop in het algemeen is de doopeling zich bewust in gemeenschap met den dood van Christus te treden. Wordt hij ondergedompeld, dan overmeestert hem het gevoel, ook met Christus begraven te worden. En is zijn geestelijk besef helder, zoo verstaat hij de taal, die God door dat water tot hem spreekt: nu is de gemeenschap met uw vroeger leven van zonde radicaal en voor eeuwig verbroken. Een gestorvene heeft voor 't oog nog eenigen band aan de zichtbare wereld. De wereld houdt hem nog vast en ziet nog op hem. De begravene staat tot de wereld ook niet in de geringste betrekking. De wereld heeft hem geheel moeten loslaten, omdat ze hem, krachtens de natuurwet der ontbinding, nii^t meer houden ko? i. Het graf duidt den totalen ondergang, de onherroepelijke en absolute afsluiting aan van dit tijdelijke leven.

Welnu, even volstrekt en volkomen is voor hem, die met dezen doop gedoopt wordt in Christus de gemeenschap met het vroegere anti-Goddelijke leven verbroken, en in principe de laatste band met de wereld stukgescheurd.

Om de maat vol te meten voor den lezer, die wellicht, ook na deze omschrijving, moeite heeft de bedoeling des apostels te vatten, willen wij hier nog weergeven wat Van Andel te dezer plaatse zegt in zijn commentaar op Romeinen.

Met de hem eigen scherpzinnigheid en klaarheid teekent hij aan bij deze verzen:

„De woorden in zijnen dood eischen eenige toelichting. Eigenlijk staat er niet in maar tot zijnen dood; het in den grondtekst gevonden woord wijst aan, dat de doop met opzicht tot Christus en bepaaldelijk tot diens dood geschied is. 't Is dus geenszins de bedoeling van den apostel om den dood van Christus voor te stellen als het element, waarin wij begraven worden, iets wat trouwens geen verstaanbaren zin hebben zou; zeggen wil hij, dat onze doop ons toegediend wordt in de onderstelling, dat wij gemeenschap nebben aan Christus' dood. Niet met den dood wordt de doop vergeleken, maar met wat op den dood - olgt, te weten mat het begraven worden De apostel laat dit duidelijk uitkomen als hij zegt, dat wij met Christus begraven zijn. door den in verband tot Christus' dood ons toegedienden doop. Gedoopt worden zegt zooveel als begraen worden Begraven worden met Christus nu onder stelt een gestorven zijn met Christus. Levenden toch begraaft men niet; de begrafenis is een plechtigheid, die, op eene zichtbare en openbare wijze het gestorven zijn van den begravene bevestigt, en, om zoo te spreken, er het teeken en zegel van is. Zoo wijst de doop hun die gelooven, van Gods wege, op rechtskrachtige manier aan, dat zij met Christus der zonde gestorven zijn, weer vrij van de heerschappij geworden, die zij over hen had, als Christus zelf door zijn dood ontheven werd van de verplichting, om aan hare veroordeeling dienstbair te zijn Zoo wil Paulus dan zeggen: wdt gij weten of gij met Christus dood zijt met opzicht tot «ie zonde, welnu, bedenkt dan. dat gij reeds met Christus be graven zijt; want gij zijt gedoopt, en uw doop was eene begrafenis, waarin u beteekend werd, dat gij met Hem der zonde afgestorven zijt, als zulken die in zijn dood mede begrepen waren "

Met een helderheid, die den laatsten twijfel verbant, toont van Andel dus aan dat de doop naar de voorstelling des apostels, volgens zijn aard en wezen, de reddende gemeenschap met Christus reeds aanwezig acht te zijn en niets anders doet dan die gemeenschap (in dit geval aan den dood van Chris tus^ nog sterker en machtiger maken.

Deze exegese geeft bovendien een ant • oord op de vraag, waarom Paulus niet gesproken heeft van den dood van Christus, maar m het algemeen van een begraven door den doop in den dood. Bij de eerstgenoemde opvatting die den dood van Christus het element acht, waarin gedoopt wordt, moet men den tekst geweld aandoen en er den naam van Christus tusschen voegen, maar in het licht der door ons bepleite opvatting is het heel natuurlijk, dat de apostel algemeen op het oog heeft den geeste lijken dood van den ouden mensch, dien de doop aan Gods kind bezegelt en waardoor het der zonde gestorven is.

Van Andel zegt dan ook: «Misschien niet zonder opzet verbindt Paulus in vs. 4 niet gelijk in vs. 3, den dood. tot welken wij gedoopt zijn, aan Christus, maar zegt hij aldaar in het algemeen dat wij tot den dood gedoopt zijn; allicht toch wil hij hierdoor sterker doen uitkomen dat de doop onzen dood aan de zonde bezegelt. Kennelijk heeft hij bij alles, wat hij hier van den doop zegt, de wijze op het oog, waarop deze in zijne dagen bediend werd. Wel weten wij niet met zekerheid hoe deze doop ge schiedde of de doopeling geheel en al in het water gedompeld werd, dan wel of hij staande of geknield, het hoofd boven het water verheven, den doop ontving, zóó, dat de dooper water over zijn hoofd uitgoot, om hem er als met een sluier mede te overdekken. Zooveel staat echter vast, dat de manier des doops in beide gevallen zeer eigenaardig het begraven worden afbeeldde: naar zijn ouden mensch ging hij in het water onder, maar - vergeten wij het niei! — om als een vernieuwd, gereinigd mensch uit zijn graf op te staan. '

Vergelijken wij nu de uitdrukking in het gebed van ons doopsformulier met de taal, die de apostel hier spreekt, dan kan ons eerlijk oordeel niet anders zijn. dan dat door de bede: eUpdat het met Hem in zijnen dood begraven worde", de schrifiuurlijke bedoeling niet juist wordt weergegeven. Natuurlijk zijn de opstellers van het formulier niet verplicht geweest zich te honden aan de letter van den tekst, want men kan ook in bijbelsche taal spreken zonder woordelijk de Schrift te copieeren, — de aanvang van het gebed is hiervan het bewijs, — maar in dit bijzondere geval is de manier van uitdruk king niet goed te keuren, omdat ze kennelijk op de reeds besproken misvatting van des apostels woorden berust. Zeker, het is niet gehéél onzinnig van een begraven in Christus dood te spreken. Men kan zich dien dood wel denken als verzinnebeeld door het graf, waarin Immanuel wer 1 neer gelegd. — maar dan is toch de schoone, rijke beeld spiaak van Paulus niet tot haar recht gekomen, en de krachtige vo irstelling van den doop kennelijk verzwakt. Voor den minkundige is de deur tot misverstand wel eenigszins open gezet.

Het verwondert ons dan ook niet, dat vóór enkele jaren als wij wel ingelicht zijn, op de classis Zwolle — een voorstel tot wijziging dezer zinsnede besproken werd.

Die wijziging zou zeer eenvoudig aldus kunnen zijn: TiOpdat het door den dood met Hem begraven •worde".

De volle nadruk zou dan op het begraven vallen, zooals dit door den doop wordt aangeduid. En de Gemeente zou beter voelen, hoe die geestelijke begrafenis, als vrucht van de vooraf genoemde inlij ving, van God voor het kind gevraagd werd. Niet nog van den gestorvene, maar van den in de aarde bedolven mensch geldt het woord van Ps. 103: »Men kent en vindt zyn standplaats zelfs niet meer".

Dit moge ook van den ouden mensch w ar zijn. En zij het, dat dit eersr waarlijk bij den tijdelijken dood geschieden kan, ah wanneer de begenadigde ziel van het lichaam der zonde wordt verlost in beginsel en bij den voortduur steeds meer'wil de God des doops, op het gebed van zijn volk die begrafenis van den ouden mensch ook hier doen geschieden. Reeds hier mag het Paulinische woord herhaald: Het oude is voorbijgegaan, zset, het is alles nieuw geworden" (2 Cor, 5 ; 17).

En wanneer de apostel het recht heeft te zeggen: »Die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde" (Rom. 6.7). dan mag zeer zeker van den begravene gezegd, dat voor hem de heerschappij der zonde is teniete gedaan.

De begrafenis van den ouden mensch in het erk der heiligmaking geschiedt eerst volledig, anneer de ziel van het lichaam wordt afgescheurd, maar wat het werk der rechtvaardigmaking bereft, roept de begrafenis des doops het der Geeente luide toe:

„Zoover het West verwijderd is van 't Oosten, Zóóver heeft Hij, om onze ziel te troosten. Van ons de schuld en zonden weggedaan."

Van belang is dit stukske ook, omdat zelfs ij een zoo ver van het middelpunt afstaande uaestie zoo duidelijk blijkt, dat wie de Schrift n ons Doopsformulier onderzoekt tot geen ndere conclusie komen kan, dan dat de doop „volgens zijn aard en wezen de reddende gemeenschap met Christus reeds aanwezig acht te zijn en niet nders doet dan die gemeenschap nog sterker en machtiger makend

Wie dat ontkent, tast het wezen van den Doop aan en maakt het Sacrament tot een „ledig teeken."

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1905

De Heraut | 4 Pagina's