Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Utrechtsche Kerkbode schrijft Ds. Klaarhamer over het misbruik, dat van de gave van het woord gemaakt wordt, om ons volk te misleiden door valsche leuzen:

Waarde Vriend.

De pen opnemend om jë enkele regelen te doen toekomen, zie ik zoo naar buiten en treft me die heerlijke heldere lucht, die prachtige zonneschijn, dat levenwekkende licht, waardoor onze God alles mooi maakt, en mijn oog valt op boom en struik, waarin het leven, door God gewekt, woelt en werkt om uit te botten, en ik hoor de vogels zingen, zich in druk bewegen verlustigende in het goede van Gods hand, — en onderwijl loopt daar een mensch tè vloeken en een ander spreekt ijdele taal. En dit brengt mij in de gedachte, hoe God zijn zon doet opgaan over boozen en goeden, en zoo bepalen zich mijn overleggingen bij de groote, onbegrijpelijke lankmoedigheid Gods.

Ik kan dat wonder van Gods lankmoedigheid en goedertierenheid niet vatten.

God schiep toch den mensch, om te zijn de priester van al het geschapene, om namens alle creatuur met gedurige lofofferS voor den Schepper en Souverein van hemel en aarde te naderen.

Dier en plant, berg en dal, zee en rivier, zon en maan en sterren, zij roepen wel de grootheid der goedheid en wijsheid en macht des Heeren uit, maar onbewust en niet in redelijke sprake.

Daarom gaf God den mensch een verstand, om de daden en werken zijns Gods te verstaan, en Hij gaf hem sprake en taal, om op Gode waardige wijze de lof en aanbidding van al het geschapene den Schepper te brengen.

En zie nu, niet alleen dat die mensch weigert, aldus zijn God te dienen, maar hij ontsteelt ook zooveel hij kan, heel die schepping aan zijn God en nestelt zich in de schoone woningen Gods en zet zich zelve als een god in 's Heeren tempel en trekt alle creatuur in zijn dienst, en maakt van zijn verstand, of van zijn kracht, ofvan zijn wetenschap of kunst een afgod en offert aan dezen den lof en de eere, die zijn God toekomt, en de naam zijns Gods komst slechts vloekend op zijn lippen.

O, hoe zou het voor ons raenschelijk verstand beter te vatten zijn, als God nu reeds handelde naar Psalm 5 vs. 11: »Drijf ze henen om de veelheid hunner overtredingen, want zij zijn wederspaniiig tegen U"; ~ beter te vatten dan de lankmoedigheid en verdraagzaamheid Gods. Hoe moeielijk valt 't ons ook in dit stuk, om te bedenken »de dingen die Gods zijn".

Maar dat is in meer dingen zoo. Want welke gave, welke kracht is er, die de gevallen mensch, de zondaar, niet gebruikt — of laat me liever zeggen, misbruikt — in zijn stnjd tegen God en zijn Gezalfde.

Daar hebt ge nu de gave, het vermogen der verbeelding en der sprake.

Hierin schiep God den mensch naar zijn beeld, dat hij 't vermogen heeft, om zich in zijn verstand een beeld te scheppen, voor te stellen, van een miensch, een zaak, een gebeurtenis; om gelijkenissen te maken; en om dat gedachtenbeeld dan in woorden uit te beelden, zoodat ook anderen het zien kunnen.

Gij kunt in psalmen en profetiën en in Jezus gelijkenissen zien, wat heerlijke gave dit vermogen is, in den dienst van God en sn gehoorzaamheid der waarheid gebruikt. Wat goede en aangename en tevens krachtige aangrijpende onderwijzing hebben dichters en schrijvers op die wijze gegeven.

Maar zie, nu hebben wij menschen ook de macht om te liegen. Wij kunnen die verbeelding óók ge bruiken, om een on-waar., een valsch beeld van de daden en werken, van de rechten en van de verhoudingen van God^en menschen te ontwerpen, en dan kunnen we ons woord, onze sprake gebruiken, om dat valsche, dat onware beeld in andere voorstelling over te brengen, en zoo kunnen we dan de waarheid in de zake Gods en in de zaak des menschen door de leugen onderhouden. Daarom staat daar dat negende gebod, om te doen zien, dat God den mensch niet als een leugenaar schiep, dat Hij de leugen in ons der.ken en verbeelden en spreken haat, en dat Hij dit liegen niet wil, maar eischt en beveelt, dat we de waarheid ook m menschelijke zaken zullen liefhebben en denken en spreken.

En wat is nu die macht om in denken en spreken een leugenbeeld van onzen naaste en van zija woorden en werken te ontwerpen, een vreeselijke macht.

Hoe is hierdoor onze wereld een wereld vol wrevel en ongerechtigheid geworden.

Want, amice, heel onze menschelijke si^menleving in t gezm, in de maatschappij, in 't nationale en internationale leven hangt aan het woord.

Door het gesproken en geschreven woord moeten wij menschen, hetzij we hoog of laag geplaatst zijn, t ZIJ we geleerd of onwetend zijn 't zij we m grooter of kleiner kring invloed oefenen 't zij we rijk of arm zijn, — voor 't grootste deel onze kennis en onze voorstelling van personen, zaken toestanden, verhoudingen, gebeurtenissen ontvangen'

Zóó als het in 't woord tot ons komt en voor ons staat, zóó kennen we, zóó beoordeelen we personen, zaken, feiten enz., zóó trekken ze ons aan of stooten ons af, zóo hebben we ze lief of haten ze, zóó bidden en danken we er vóór of tegen.

Wat zwaard en geweer en kanon kan dóen, dat blijkt dezer dagen op ontzettende wijze.

Maar wat is de macht van wapengeweld vergeleken bij de macht der tong.

Het komt, omdat die verbeelding en die sprake, het woord, zulke edele, hooge gaven Gods zijn. In staal en kruit en lood is maar stoffelijk geweld, dat alleen 't lichaam en de stoffelijke dingert kan raken, maar in gedachte en woord is geestelijk geweld dat heel den mensch, heel t menschelijk leven en alle menschelijk leven raakt en beheprscht. Het is dan ook geen wonder niet waar, dat d mensch in zijn opstand en verzet tegen God en zijn Gezalfde zich bovenal van die denkmacht en woordmacht bedient.

Maar onze God heeft ook aan zijn volk, aanzijn knechten en maagden, die denkmacht en woordmacht gegeven als machtige wapenen in den arbeid en strijd voor de uitbreiding der Waarheid en voor de komst van zijn koninkrijk.

Hoor Gods wederpartijders maar: Die daar zeggen: ij zullen de overhar.d hebben met ónze tong; onze lippen zijn onze; wie is heere over ons? Ps. 12 : 5.

En zoo Dis de tong ook een vuur, een wereld der ongerechtigheid; alzoo is de tong onder onze leden gesteld, welke het geheele lichaam besmet en ontsteekt het rad onzer geboorte, en wordt ontstoken van de hel'. Jac. 3 : 6.

Het is te verstaan, dat satan in 't verstand en de verbeelding van den mensch zijn zetel heeft gevestigd en diens woord en sprake onder zijn macht bracht en dat hij nu al 't mogelijke doet, om daar dien zetel en die macht te behouden.

Het is geen wonder, dat de worsteling om de school zoo fel is, dat bij duizenden en tienduizenden de boeken de wereld instroomen, dat het aantal dag-en week-en maandbladen al grooter wordt.

Want die door het woord overwint, die heerscht over de voorstellingen in der menschen denken, die leidt 't conscientie oordeef over goed en slecht, die stuurt de publieke opinie, die regelt de keuze en 't besluit in de harten, die is heer over de woorden en daden der menschen, die regeert (menschelijk gesproken^ de v/ereld.

En wat is het droevig te zien en wat kan 't , onbeschrijfelijk smartend en krenkend zijn, het te moeten ervaren, dat zoo telkens en telkens weer opzettelijk die macht, om in denkbeeld en woord beeld te liegen, wordt gebruikt in den strijd tegen e Gods heerschappij en tot behoud van de heerschappij der duisternis.

Wat heeft Mozes en David en Jeremina, wat hebben Luther en Calvijn en Groen v. Prinsterer daaronder geleden en wat ondervindt ons christelijk Ministerie en niet 't minst zijn eenig«, groote leider »dat de tong ook een vuur is", en dat er zijn »die hun tong scherper als een zwaard, een bitter woord aanleggen als een pijl' Ps. 64:4 — 7. En hoe hebben de edelsten, de aanzienlijksten, de hoogstgeplaatsten, de mannen van wetenschap, de steunpilaren van kerk en staat in Israël niet in der tijd de macht der leugen opgeroepen en gebruikt tegen Jezus.

Kan 't dan wel verwonderen, dat in onze woelige verkiezingsdagen vol hartstocht en wrevel blad na blad, spreker na spreker al 't mogelijke doet, om personen en daden, woorden en bedoelingen van de christelijke Regeering en die haar voorstaan en steunen in zulk een beeld aan de menigte voor te stellen, dat zij zich van hen af keeren, en verkiezen en besluiten, om straks mede te werken, dat zij, die Christus en zijn heerschappij verwerpen, de regeermacht wéér in handen krijgen.

Neen, verwonderen kan dit niet, maar diep bedroevend en smartelijk is 't zeker.

En natuurlijk 7-zij die de waarheid, de waarheid Gods en ook de waarheid in 's menschen zaak liefhebben, zij kunnen en mogen niet zwijgen Mogen we toelaten mijn vriend, dat onze naasten, dat ons volk, dat de natiën misleid en verleid worden door een valsche voorstelling een onwaar beeld van Gods Woord en werk en recht en koninkrijk, door een valsche voorstelling, van den Christus Gods?

Mogen we door onware denkbeelden in woorden uitgearukt het maatschappelijk leven en werken nog meer laten bederven?

Heeft Jezus zijn Gemeente, zijn volk niet in deze wereld gelaten als zijn getuige tot aan de einden der aarde en tot zijn weerkomen op de v/olken des hemels.

Heeft God niet zijn volk geformeerd, opdat het zijn lof zou vertellen.

Moeten we dan niet otize universiteiten stellen" tegen die, waarin de leugen heerscht; — onze scholen met den Bijbel tegen dié, waaruit Christus en daarmede de waarheid Gods gebannen is; — onze christelijke pers tegen de pers, die m ant en roept tot afval van God; — moeten niet rusteloos onze sprekers uitgaan, om hun woord te stellen tegen het woord van hen, die, omdat zij het licht van Gods Woord verwerpen en alleen door de door de zonde verduisterde rede zich laten leiden, de geesten der menschen niet in den weg van waarheid en gerechtigheid kunnen leiden.

O, wat is 't smartelijk en beschamend te zien, dat nog zoovele christenen en christinnen in deze dingen nog zoo blind en ongevoelig, zoo dwaas en lauw zijn, en liever hun tijd en kracht en geld aan allerlei prullen, die geen nut doen; wegwerpen, dan ze te besteden in den dienst des Heeren tot zegen en welzijn en zaligheid van den naaste, van maatschappij en volk, door te helpen aan het stichten en onderhouden van universiteiten en scholen, van kranten en van vereenigingen en van alle middelen, die dienen kunnen tot verbreiding der waarheid en tot de komst van Gods Koninkrijk.

En wat is 't anderzijds een sterkte, een troost, een grond van hope, dat we de belofte van onzen verheerlijkten Jezus hebben, dat Hij met ons, met ons getuigen, met ons arbeiden zijn zal tot aan 't einde der wereld. Hij heeft alle macht óók op deze aarde, 6ók over het verstand der menschen, óók in de wereld der geesten.

En als Hij 't hart opent voor 't Woord, het getuigenis der waarheid, wie zal het dan keeren?

Houden we dan goeden moed, de Heere is met ons. Zijn raad zal bestaan. En verblijden we ons nog in de wondervoUe lankmoedigheid en verdraagzaamheid Gods.

De klacht is niet onjuist. Metterdaad wordt ons volk in deze dagen als overstroomd door onware voorstellingen. Des te meer is het de roeping van Gods kind om der waarheid getuigenis te geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 april 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 april 1905

De Heraut | 4 Pagina's