Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Art. 36.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Art. 36.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Gereformeerde Kerk heeft nog altoos nagelaten haar lezers mee te deelen, welk een onjuiste voorstelling ze van het bekende rapport der deputaten gaf. Afgaande op een korte recensie in de Bazuin, zonder het stuk zelf te hebben ingezien, verweet ze deputaten nagelaten te hebben, wat zij juist wèl hadden gedaan. En toen onze redactie de Gereformeerde Kerk op deze vergissing wees, bewaarde ze het stilzwijgen. Zouden we nog bij de redactie er op mogen aandringen, dat ze haar lezers beter inlicht.''

Prof. H. Visscher te Utrecht, die in het Gereformeerd Weekblad eveneens het rapport bespreekt, heeft althans de publicatie van het rapport afgewacht. Aan den wensch van de Heraut, dat de Gereformeerde broeders in de Hervormde Kerk over dit rapport hun oordeel zouden uitspreken, wordt door hem voldaan. Na eerst meegedeeld te hebben, hoe het gravamen tegen Art. 36 op de Synode te Middelburg is ingediend, gaat hij aldus voort:

Doch het gevraagde rapport werd noch op de Synode te Groningen in 1899, noch op die te Arnhem in 1902 ingediend. Zelfs bleek het noodig nieuwe deputaten te benoemen en dezen een nieuw en beperkter mandaat te geven. Dit beperkte mandaat sloot in zich, dat van het hooren der buitenlandsche kerken werd afgezien, als ook, dat niet een principieel advies behoorde gegeven te worden over de vraag, welke taak de Christelijke O veerheld heeft op religieus en ethisch gebieil, of wat de verhouding moet wezen tusschen kerk en staat, maar het advies zich uitsluitend beperken moest tot de gewraakte woorden uit de Belijdenis. Dat het nu voor de broederen een oorzake van vreugde is, dat na zoo langen lijdensweg dit gravamen aan de orde kOmt, kunnen wij verstaan. Het is uit het stahdunt\van die voorgeschiedenis beschouwd niet meer dan natuurlijk, dat zij blijde zijn de zaak nu ter hand te kunnen nemen.

Maar hoe natuurlijk dit ook zijn mag, het komt ons toch voor nu allerminst de geschikte tijd te zijn om zulk een kwestie te behandelen, vooral haar at te handelen. En dat wel uit tweeërlei oogpunt. Allereerst uit het oogpunt van den kerkelijken toestand in het algemeen; daarna ook uit het oogpunt van de kwestie zelve.

Als wij den algemeenen kerkelijken toestand beschouwen, dan moet het feit erkend, dat de kerk in zeer gedesorganiseerden staat verkeert. Het is wel waar, dat tal van mannen en vrou wen zich hebben losgemaakt van de Herv. Kerk en zich tot gemeenten gevormd hebben, die de Dordsche kerkorde hebben aangenomen, maar het feit blijft des niet te min onwedersprekelijk, dat een nog veel grooter aantal Gereformeer den zich in de Hervormde kerken bevinden. Ondanks alle pogingen blijft het tot op dit moment waar, dat de oude Nederlandsche Gereformeerden kerken nog niet gereformeerd zijn. Ja dat juist, dank zij de verschillende po gin.^^en tot reformatie, de verwarring eer toe , dan afnam. Wij zeggen dit 'niet om daarmede een oordeel uit te spreken over de actie van 1834 of die van 1886, maar' constateeren eenvoudig het feit. En op gevaar af, dat tot ons gezegd zal worden, dat op de achtergeblevenen niet gewacht kan worden, meénen wij toch de vraag te moeten stellen, of bij de betreurenswaardige verdeeldheid tusschen broeders van één huis het nu reeds de tijd kan zijn voor de broeders in de kerken A en B, om zonder reke ning te houden met het groot aantal kerken van Gereformeerde belijderis, die nog in het Synodaal verband wegschuilen, een kwestie van wijziging der belijdenis te behandelen, die niet minder het eigendom is ook van die kerken ? Ja, wij stellen zelfs de vraag, of daardoor, als de tijd van hereeniging gekomen is, geen moeilijkheden geschapen worden, want nie mand acht, onze volksaard in aanmerking genomen, wijugirg van belijdenis een zaak van geringe beteekenis. Uit het oogpunt van de saamhoorigheid aller Gereformeerden zou het mij, en velen met mij, een oorzaak van blijdschap zijn, als de Synode der Gereformeerde kerken besluiten kon, de zaak voor als nog te laten in den toestand, waarin zij verkeert totdat eventueel betere tijden voor de kerk in het algemeen zijn aangebroken.

Maar daarbij komt nog een tweede element, dat mij de zaak ook bedenkelijk doet voorko men. Dit tweede element is ontleend aan den toestand, waarin de Gereformeerde kerken A en B zelve verkeeren. Allicht zullen sommigen mij als iemand, die buiten de Gereformeerde kerken staat, het recht ontzeggen daarover een oordeel te vellen. Maar waar het hier geldt een kwestie, waarvan De Heraut zelve verklaard heeft, dat zij ook buitenstaanden belang mag en moet inboezemen, daar acht ik mij geroe pen ook op dien toestand van de kerken A en B de aandacht te vestigen om de vraag onder de oogen te zien, of voor die broeders de juiste tijd gekomen is tot oplossing van zulk een be langrijk vraagstuk. Niemand meene dus dat leedvermaak mij hierop de aandacht doet vestigen. Integendeel, ik betreur ten zeerste de groote verdeeldheid, die ook bij de Gereformeerden buiten de Hervormde kerk heerscht. Allereerst valt in het oog het nieuwe schisma, dat de vereeniging van de kerken A en B in het leven riep, de voortdurende guerilla die van Christelijk gereformeerde zijde wordt gevoerd tegen hen, met wie zij toch zoo nauw verbon den zijn. Maar daaibij komt nu nog de verdeeldheid, die in den boezem der Gereformeerde kerken zelve wordt gevonden. De weinig no bele wijze, waarop de opleidingskwestie wordt uitgespeeld en broeders, die feitelijk ook kerkelijk één zijn met de kerken A en B, om allerlei oorzaken, die het ons niet voegt te beoordeelen, een geheimen tegenstand doet organiseeren, die voor den buitenstaande het vermoeden wettigen, of niet nogmaals op een nieuwe scheuring aangestuurd wordt. Zooals gezegd werd, wij begroeten deze verschijnselen niet met blijdschap, omdat het ons toeschijnt, dat dit alles de belijders van ééne zelfde confessie tot eene aanfluiting maakt; omdat wij meenen, dat dit alles de kracht breekt en het ideaal van eenheid aller Gereformeerden, die door God geboden is, op den achtergrond schuift voor bijzaken, waarover men zich bij goeden wil en onderling vertrouwen gemakkelijk kon verstaan. Maar deze droeve feiten samen wettigen toch zeker de vraag, of nu wel waarlijk de tijd gekomen is een gewichtige kwestie als wijziging der belijdenis te be­handelen.

En eindelijk is er nog een derde moment, dat zeker ook van geen geringe beteekenis moet geacht, d. w. z. de geestelooze toestand der kerken in het algemeen. Maar daarover de volgende keer.

We stelden er prijs op, dit oordeel in zijn geheel mee te deelen. Het slot van deze bespreking dient afgewacht vóór we van repliek kunnen dienen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 april 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Art. 36.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 april 1905

De Heraut | 4 Pagina's