Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Artikel XXXVI.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Artikel XXXVI.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Visscher zet in het Gereformeerd Weekblad de bespreking van het advies in zake Art. XXXVI voort.

Gelijk men zich herinneren zal, was zijn eerste bezwaar tegen de aanneming van dit advies ontleend aan de droevige verdeeldheid op kerkelijk gebied en de vrees, dat door wijziging der Belijdenis de klove nog dieper zou worden. In een volgend artikel voegt Prof. Visscher hier nog een drietal bezwaren aan toe.

Vooreerst de dorheid op geestelijk gebied:

Allereerst viel onze aandacht op de scheuringen in Kerk, waardoor wij de omstandigheden minder geschikt achtten voor het aanbrengen van wijziging in de Belijdenis. Maar daarbij moet nu nog bovendien gewezen op de geestelijke dorheid onzer dagen. Met het geestelijke leven is het treurig gesteld. Daaronder lijden alle groepen der Gereformeerden, waar zij zich ook bevinden. De laatste twintig jaren heeft de kerkelijke strijdt het instituut „kerk" op den voorgrond gedrongen, en dat wel in zulk een mate, dat een ziekelijk kerkisme welig opbloeide. Het kerkelijk leven werd overspannen. En wij mogen dankbaar zijn, dat onder andere invloeden dit verschijnsel eenigszins afneemt. Tot die andere invloeden moeten vooral gerekend worden het politieke en sociale leven, die echter op hunne beurt ook weder een overwegend deel der geestelijke spankracht in beslag nemen. Het behoeft geen betoog, hoezeer deze elementen de hoofden en de harten vervullen. Nu spreekt het wel van zelf, dat wij deie verschijnselen niet opsommen om daarmede te betoogen, dat wij kerkelijke, politieke en sociale vraagstukken van minder beteekenis schatten. Het zij verre van ons, dat wij in Doopersche teruggetrokkenheid heil zouden zien. Wij wijzen op deze feiten om te verklaren, dat het geestelijk evenwicht onder ons Gereformeerd volksdeel verbro ken is, dat dit leiden moet tot verachtering in teederheid des levens, wijl ook de geestelijke kracht grenzen heeft. En de vrees is niet ongewettigd, dat velen in kerkelijken, politieken of socialen ijver gevaar loopen het woord te vergeten: „Benaarstigt u om uwe roeping en verkiezing vast te maken." Dorheid in het geestelijke leven, gebrek aan een verborgen leven der godzaligheid is een kenmerk onzer dagen. De Gereformeerde beweging won extensief terrein, maar heeft aan intensieve kracht verloren. En de vraag mag r^zen, of zulk een veelbewogen en toch geestelijk zoo arme tijd geschikt is de Belijdenis te herzien op een punt nog wel, dat met het politieke leven zoo nauw samenhangt. De vraag is gewettigd, of wij objectieven zin genoeg hebben, of wij geen gevaar loopen, bij een vraagstuk als Art. XXXVI ons voorlegt, om hetgeen in ons politiek streven ons het beste past, aan te zien voor de waarheid van Gods Woord. Wij hebben vooral bij vraagstukken uit onzen hedendaagschen strijd zoo licht de nei ging, de confessie inplaats van conform den Wooirde Gods, conform te maken aan onze tegenwoordige levenspheer. Dat gevaar is er zeker altijd, maar nooit meer dan in woelige dagen.

Ten tweede dat het gravamen niet urgent is.

En daarbij komt nog dit. Is er wel-zulk een haast mei het aanvatten" van deze kwestie? Indien in Artikel XXXVI een vraagstuk was weggelegd, dat ten nauwste het geestelijk leven der kerk raakte, een leerpunt, dat onmiddellijk verband hield met het interne leven der kerk, dan zou er nog van urgentie sprake kunnen zijn. EQ ook dan was het nog gewenscht zich te spiegelen aan het verleden, daar het vele jaren geduurd heeft eer de Dordsche Synode het vonnis velde over problemen, 'die met het innerlijke leven der kerk zeer nauw samenhangen. De nood kon den kerken opgelegd zijn. Maar het feit, dat sinds vele jaren het gravamen bekend is, dat sinds eenige jaren in de Gereformeerde kerken de zaak aanhangig is en men zich er blijkbaar niet mede gehaast heeft, dat alles bewijst, dat aan de voorgestelde wijzi ging momenteeel nog geen dringende behoefte is. Het mag al iets abnormaals zijn, dat gravamina tegen de Belijdenis jaren lang blijven bestaan, in dit geval is de abnormaliteit in ons kerkelijk leven een redelijke oorzaak en verontschuldiging tevens. Met het abnormale mogen en moeten wij rekenen. Voorshands schijnt mij veel gewichtiger de vraag, lacgs welken weg en door welke middelen we komen töt zulk een reformatie der kerk, waardoor één wordt, wat één is in wezen. Als dat bereikt is, kan er van revisie sprake zijn. Verandering in de Belijdenisschriften voor dien tijd kan alleen ten gevolge hebben, dat velen aan de oude formuleering blijven vasthouden en er bij alles wat reeds verdeelt, nog een verdeeldheid naar de confessie komt.

En ten derde dat wegneming van de gewraakte zinsnede slechts de amputatie is vaa één ziek deel, maar het vitieuse be­ ginsel zelf waarvan dit Artikel uitgaat, onaangetast laat.

En bij dit alles komt nu nog een bezwaar aan den stand van het vraagstuk zelf ontleend, dat mij nog veel gewichtiger schijnt.

Het gravamen tegen Artikel XXXVI bepaalt zich tot deze woorden: „om te weren en uitte roeien alle afgoderij en valschen godsdienst, om het rijk des antichrists te gronde te werpen." Het geldt dus niet het geheele Artikel. En in het Advies wordt opgemerkt, „dat het de bedoeling der Synode is zich te bepalen tot het ingediende gravamen en deputaten niet geroepen^ zijn een principieel advies te geven over de veel verder strekkende vraag, welke taak de Christelijke overheid heeft op religieus en ethisch gebied, of wat de verhouding moet wezen tusschen Staat en Kerk" {Advies blz. 3). Wat dit laatste betreft spraken deputaten als hunne meening uit, „dat de tijd nog niet rijp is voor een dergelijke diep ingrijpende, veel omvattende dogmatische beslissing"' (Advies, blz. 4). Dit laatste zijn wij met deputaten volkomen eens. Het is niet mogelijk daarover thans eene beslissing te nemen, omdat het inzicht in dit gewichtig en moeilijk vraagstuk nog niet klaar genoeg is. Maar is het dan gewenscht en doeltreffend uit Artikel XXXVI de gewraakte woorden eenvoudig uit te lichten? Die woorden toch staan niet op zichzelven Zij passen in het kader van het Artikel. Zij hangen onlosmakelijk samen met de staatsbeschouwing, waaruit het geheele artikel opkwam. Zij zijn er de zuivere consequentie van. En als er zonder meer deze wporden worden uitgelicht, dan is daarmede in geen enkel opzicht de zaak nader tot haar einde gebracht. Zeker, dan staan ér wel die woorden niet meer, da.n kan* wel tot de buitenstaanden gezegd worden: ziet gij wel, dat wij van een Staat niet meer eischen het uitroeien van afgoderij en valschen godsdienst, " maar wie dan met oordeel des onderscheids het overblijvende leest, die postu-, leert de geschrapte woorden op grond van hetgeen overbleef. In een artikel der Belijdenis staan de dingen nu eenmaal niet opzichzelven. Een Belijdenis is geene onsamenhangende reeks uitspraken over geloofskwesties, maar een organisch geheel. Het is mogelijk, dat in den loop der tijden bij dieper doordringen in het centrale levensbeginsel, dat in de confessie geformuleerd wordt, over verschillende terreinen van het menschenleven een helderder licht opgaat, dat eerst in den loop des tijds de consequentie van dat centrale element in volheid gezien en doorzien wordt, zoodat wijziging der Belijdenis noodzakelijk wordt, maar het is niet mogelijk van een artikel een gedeelte te amputeeren, dat een levend lid is van het geheele artikel.

En dit bezwaar is ook gevoeld. Ten opzichte van het overblijvende deel is de vrees geuit, dat daaruit zou kunnen worden afgeleid: finantieele ondersteuning uit de Staaatkas voor predikantstractementen, zending enz, (Zie Heraut 1419).

Men kan nu wel zeggen, dat onze vaderen op grond der Schrift vasthielden, dat de gemeente zelve te zorgen had voor de verzorging barer dienaren, zoodat noch historisch noch exegetisch uit deze woorden mag worden afgeleid, dat de overheid van Gods wege zou geroepen zijn deze taak over te nemeu, maar de historie leert alleen dit, dat de dienaren des Woords wel geene staatsambtenaren waren, maar voor hunne verzorging de vaderen met beide handen hebben vastgehouden aan de Staatskas. Zij hebben wel degelijk gemeend, dat de Staat geroepen was voor dienaren des Woords te zorgen.

Het blijkt duidelijk, dat met de woorden, die het gravamen raakt, de moeilijkheid niet is weggenomen. En wijl nu, volgens het Advies zelf, de tijd niet rijp is voor een principieele afhandeling van hetgeen Artikel XXXVI ons ter behandeling voorlegt, daar komt het mij voor, dat het verreweg de voorkeur verdient, niet te tornen aan een enkele uitdrukking, maar te wachten totdat èn kerkelijk èn wetenschappelijk ook hiervoor de volheid des tijds is gekomen.

Wij kunnen op de historische ontwikkeling niet vooruit loopen. Op Gods tijd zullen de omstandigheden en het inzicht rijp zijn, zoodat de vrucht kan worden geplukt. Dat kan nu nog niet, zooals ons ook uit nadere beschouwing van het Advies zal blijken.

Den ernst dezer bedenkingen ontkennen we niet, en vooral het laatste punt schijnt ook ons het gewichtigste toe.

We zullen echter gaarne afwachten wat Prof. Visscher nog nader te zeggen heeft over dit vitieuse beginsel zelf, vóór we op deze critiek iijgaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 april 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Artikel XXXVI.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 april 1905

De Heraut | 4 Pagina's