Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de tien geboden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de tien geboden.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

LX.

HET VIERDE GEBOA

VII.

En daarom vervolgden de Joden Jezus, en zochten hem te dooden, omdat hij deze dingen op den Sabbat deed. Johannes 5 : i6.

Maar wanneer de volheid des tijds gekomen was, heeft God Zijnen Zoon uitgezonden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de Wet.

Zoo schrijft de heilige Apostel Paulus aan de kerken van Galatië (h. 4: S).

In deze woorden spreekt hij uit, dat toen de tijdmaat, die de Vader tevoren in Zijn Besluit had gesteld, vervuld was; toen binnen haar, na-elkaar alles was geschied wat naar Zijn bestel gebeuren moest, — het groote keerpunt in het verloop van de wereldhistofie aanbrak dat ons nog altijd doet spreken van een periode vóór en na Christus. Het was de vleeschwording van het Woord, hetwelk, zooals de Evangelist Johannes zegt, in den beginne was, bij God en God was, die deze tijdmaat vol maakte. God heeft toen Zijn Zoon, die éénswezens was met Hem, van vóór de grondlegging der wereld bij Hem was, van Zich uitgezonden en als mensch doen geboren worden uit een vrouw; als Jood onder de wet.

En die wet heeft de Christus, naar zijn eigen woord, niet ontbonden, maar vervuld.

Heel de Wet.

En dus ook het gebod van den Sabbat,

Heriniiei^n wij ons hierbij nog eens wat de zin was van dat aan Israël gegeven gebod: Gedenk den Sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de Sabbat des HEEREN UWS Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uwe poorten is.

Allereerst dan de voor alle menschen geldende scheppingsordinantie als navolging Gods, van één dag rust op zes dagen van arbeid en wel om dan door dat rusten van den aardschen arbeid, niet slechts verbruikte kracht te herstellen, maar ook tijd te hebben voor het oefenen van den eeredienst.

Maar bij dit algemeen menschelijke, ook nog iets specifiek Israëlitisch.

Iets wat niet voor alle menschen, maar alleen voor de Israëlieten gold.

En wel wat de Schrift noemt: de Sabbat als teeken.

Teeken van het verbond tusschen Jehovah en Israël.

Teeken, waardoor Israël onderscheiden was van alle volkeren der aarde.

Maar ook teeken van de ruste der eeuwigheid ; van de ruste, die er overblijft voor het volk van God.

Een ruste, die vrucht zou zijn van het werk van den Messias.

Van de verlossing; van het werk der verlossing, afgeschaduwd in de verlossing uit het diensthuis van Egypte, waarom dan ook in Deuteronomium 5 : 15 als drangreden tot Sabbatsviering, naar deze verlossing wordt heengewezen: ant gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat de HEERE UW God u van daar heeft uitgeleid door eene sterke hand en eenen uitgestrekten arm..

En juist nu, omdat voor Israël de Sabbat óók was een teeken, was de rust niet maar alleen middel tot herstel van arbeidskracht of om tijd voor den eeredienst te hebben, maar had ook een doel in zich zelf.

Dat was het typische of schaduwachtige van Israel's Sabbatsrust. Geen „werk" doen; niet slechts geen „beroepswerk" of aboda, maar geen werk in het algemeen, geen melacha. Geen spijs mocht gekookt en daarom geen vuur ontstoken; ja zelfs van geen dier mocht werk gevergd — „noch uw os, noch uw ezel, noch eenig van uw vee, (Deut. 5 : 14)" — iets wat naar Calvijn opmerkt, niet om het dier, maar om den mensch was.

En terecht.

Want immers voor zoover de Sabbatsrust als scheppingsordinantie ziet op de navolging Gods, kan daarvan bij het redelooze dier geen sprake zijn; en voorzoover de Sabbatsrust als teeken ziet op de afschaduwing van de ruste, aan te brengen door de verlossing van Messias, kan ook daarvan bij het dier geen sprake wezen.

De Heere Jezus nu heeft èn als mensch èn als Israëliet den Sabbat gehouden; hem èn als algemeen menschelijke scheppings­ ordinantie èn als specifiek Israëlitisch teeken of „schaduw van toekomende dingen, " vervuld.

Toch is hij, gelijk wij uit de evangeliën weten, door zijn tijdgenooten meer dan eens beschuldigd van Sabbatsschending; uitgekreten voor een overtreder van het vierde gebod, wanneer de Parizeen van hem zeggen : deze mensch is uit God niet, want hij houdt den Sabbat niet. (Joh. 9 : 16). Gaat men de evangelische geschiedenis na, dan vindt men zelfs, dat Jezus' Sabbatspraktijk mee oorzaak is geweest van die verbittering der Parizeen en Schriftgeleerden tegen hem, welke aanleiding was tot het proces, dat uitliep op zijn dood.

Voor ons Christenen, voor wie Jezus is: od geopenbaard in het vleesch; voor wie hij de heilige Gods is, klinkt zulk een beschuldiging als blasphemie. En dat hij, ook voor zijn eigen bewustzijn, het vierde gebod nooit heeft overtreden en dus geen Sabbatschender was, blijkt wel uit dat woord gesproken tot zijn tegenstanders, wat geen mensch hem kan nazeggen: ie van u overtuigt mij van zonde.? (Joh. 8 : 46).

Moeielijk kan echter worden ontkend, dat er bij veel overeenkomst toch ook veel verschil was tusschen Jezus' Sabbatspraktijk en die, welke wij in onze vorige artiken hebben leeren kennen, uit Israels tweede periode.

Over dat verschil liep uiteraard tusschen hem en de Parizeen de strijd.

Zij veroordeelden daarin Jezus en hij toonde metterdaad hen daarin te veroordeelen.

Vandaar telkens conflict, samenstooting, botsing.

Het gold hier de zedelijke beoordeeling, en blijkbaar was er dan verschil van norm of richtsnoer èn waarnaar Jezus èn waarnaar de Parizeen oordeelden.

Nu zal zeker in theorie geen christeis aan de norm die de Parizeen hadden voor goed en slecht, de voorkeur geven boven die van Jezus; maar met dat al is het waarlijk niet allen het Joodsche Sabbatisme geweest, dat zich aan Jezus' Sabbatspraktijk heeft gestooten.

Daar is ook een christelijk Sabbatisme, dat wanneer het leest van wat Jezus alzoo op den Sabbat gedaan heeft, wel niet van Sabbatsschending durft spreken, maar in zijn ziel toch aan die Parizeen niet zoo geheel ongelijk geeft. •

En dit nu is diep zondig.

Een in zijn hart partij kiezen vóór de Parizeen tegen Jezus.

Slaan wij alsnu een blik op Jezus' Sabbatspraktijk.

„Geworden onder de wet", heeft hij als mensch en Israëliet den Sabbat gehouden. Hij, de zondelooze, heeft uit het beginsel der heilige liefde ook dit gebod gehoorzaamd.

Allereerst komt zijn Sabbatspraktijk dan ook hierin overeen met die van de Israëlieten uit de periode na de ballingschap, dat hij deelneemt aan den eeredienst van zijn volk.

Dat de Heere, wanneer hij op een Sabbat in Jerusalem was, ook den tempel bezocht, blijkt uit Johannes 5 : 14 en is te vermoeden uit Johannes 9:1.

Dat hij dan óok deel aan den tempeldienst nam, moge wij besluiten naar analogie van zijn deelnemen aan Israels feesten.

Uitdrukkelijk lezen wij van zijn deelnemen aan den synagoge-dienst.

Wanneer Lukas 's Heeren eerste prediking te Nazareth verhaalt, lezen wij: n „hij ging, naar zijne gewoonte, op den dag des Sabbats in de synagoge" (h 4:16).

Jezus had dus de vaste gewoonte op Sabbat de synagoge te bezoeken.

En verder lezen wij telkens, hoe hij zelfs aan dien synagogedienst actief deel nam. Een dienaar reikt hem een schriftrol; hij leest een stuk van een der profeten en houdt naar aanleiding daarvan een toespraak. Hij leerde in hunne synagogen, zegt Lukas (h. 4 : 15), als hij verhaalt van Jezus' eerste werkzaamheid in Galiléa. En uit dien tijd verhalend, zegt ook Markus: n zij kwamen binnen Kapérnaum en terstond op den Sabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, leerde hij (h. I : 2I).

En zoo was het ook in later tijd.

Waar Mattheus en Markus van een ver­ z blijf des Heeren in Nazareth verhalen, heet het: n als het Sabbat geworden was, begon hij in de synagoge te leeren. (Matth. 13 : n 54, Mark. 6 : 2) Eindelijk verhaalt ons ook Lukas, hoe de Heere in de synagoge ging en leerde (h. 6 : 6 en I3 : I0).

En, dat de Heere ook deel nam aan de Sabbatsmaaltijden, blijkt uit het bericht van Lukas: en het geschiedde, als hij gekomen was in het huis van een der oversten der Parizeen, op den Sabbat, om brood teeten, dat zij hem waarnamen (h. 14 : I).

Dat hij ook het typisch karakter van den Israëlietischen Sabbat heeft erkend en geëerbiedigd, mag men besluiten uit de omstandigheid, dat hij ook ISJ-PP'S' typische feesten met hun schaduwen der toekomende dingen, heeft meegevierd.

Het verschil tusschen Jezus' Sabbatspraktijk en die van de Israëlieten uit de periode na de ballingschap, gaat dan ook nooit over wat in het Oude Testament zelf verboden is; maar loopt hoofdzakelijk over zijn krankengenezingen, in verband met de zede der Parizeen, dat men een kranke niet dan in dringend levensgevaar, op Sabbat hulp mocht bieden. Wanneer wij dan ook lezen, hoe in den kring van 's Heeren vrienden de Sabbat geëerbiedigd werd; hoe de vrouwen, die met hem voor het laatste Paaschfeest gekomen waren uit Galilea, na zijn sterven en begraven, weder gekeerd van zijn graf, „op den Sabbat rustten naar het gebod, " (Lukas 23 : 56), dan ligt het besluit voor de hand, dat hij, als hun Meester ze in da*: op den Sabbat rusten naar het gebod, " zal zijn voorgegaan.

Het groote bezwaar der Parizeen was echter, „dat Jezus op den Sabbat genezen had." (Lukas I3 : I4).

Wanneer wij nu nauwkeurig nagaan, wat de evangeliën ons omtrent Jezus' optreden in Israël verhalen, dan vinden wij, dat dit genezen op den Sabbat allerminst geschiedt om den Parizeen ergernis te geven.

Kort nadat de Heere als leeraar is opgetreden, vinden wij hem op een Sabbat in de synagoge te Kapérnaum. Een bezetene, een mensch met een onreinen geest, is daar doorgedrongen, en begint onder den dienst te schreeuwen. Op het woord van Jezus: Zwijg stil en ga uit van hem! — verlaat, onder heftige aanvallen, de daemon den lijder.

Niemand nog maakt over dit genezen op Sabbat aanmerking.

Integendeel wekt Jezus' macht over de booze geesten aller verbazing.^(Mark. i : 23— 28; Luk. 4 : 31—37)-

En ook als Jezus uit de synagoge naar het huis van Petrus gaat, en daar diens schoonmoeder van de koorts geneest, wordt door niemand aan schending van den Sabbat gerept. (Matth. 8 : 14 en 15; Mark. I : 29—31; Luk. 4 : 38—39).

Het gerucht van Jezus wondere macht om te genezen, verspreidt zich in den omtrek. Als de zon ondergaat, de avond is gedaald en dus de Sabbat voorbij is, worden kranken en bezetenen tot hem gebracht en door hem genezen, (h. 8 : 16 en 17; h. I : 32—34; h. 4 : 40 en 41).

Eerst te Jerusalem schijnt men aan dit genezen van Jezus op Sabbat ergernis te hebben genomen.

Naar Johannes in zijn vijfde hoofdstuk verhaalt, was de Heere bij gelegenheid van een feest der Joden, — niet onwaarschijnlijk het Purim — in de hoofdstad. Op een Sabbat zijn wij dan in het, nabij een der stadspoorten gelegen, „Huis van barmhartigheid", of Bethesda, een inrichting welks genezing-werkend waterbad in zijn vijf daarom heen gebouwde galerijen, een schare van allerlei kranken bergt. Onder al die blinden en kreupelen en verlamden in het ziekenhuis wendt Jezus zich tot dien éenen, dien arme en verlatene om wien niemand zich bekommert, en die in zijn armoede en verlatenheid maar niemand heeft kunnen krijgen om hem, verlamd als hij is, in het water te helpen op het oogenbiik dat de bron opwelde; het juiste oogenblik voor de genezing.

Telkens als hij zich met moeite naar e trappen, die in het bad afdalen, heeft eengesleept, komen anderen en verdrinen hem.

En dan is het weer te laat!

‘t Is zoo verdrietig!

En de man, die liggend op zijn beddeen of matje, dat alles, met doffe smartogen naar hem opziende, na Jezus' vraag: ilt gij gezond worden .-• hem zoo vertelt, is aar de Heere weet, al acht-en-dertigjaren rank.

En toen op dien Sabbat, in het Huis van armhartigheid, heeft Jezus vol deernis ien verlamde aangezien en tot hem geegd: „Sta op, neem uw beddeken op en wandel".

En terstond werd de mensch gezond en am zijn beddeken op en wandelde.

Daar gaat hij stralend van blijdschap met zijn beddeken, zijn matje op zijn schouder, door de galerijen heen, om, Bethesda uit, zich naar den tempel te begeven.

Een man met een matje op Sabbat.

De Joden in Bethesda zien het en schreeuwen hem na: „het is Sabbat; het is u niet geoorloofd het beddeken te dragen!"

Dit toch is „dragen van lasten" op Sabbat; dragen uit het eene in het andere gebied; overtreding van Art. 39; en de man heeft niet gezorgd voor 'n Erub of „vermenging der gebieden".

Zij schreeuwen het nog eens en nog eens. En dan hij weer terug: „die mij gezond gemaakt heeft, die heeft het mij gezegd"! Dan willen zij met geweld weten wie hem dat gezegd heeft, maar de man met zijn matje, die den naam van zijn weldoener niet kent, loopt door.

Hier toont zich 'n wrange vrucht van de volksopvoeding der Parizeen!

Over den man met zijn lamme beenen heeft niemand in dit Huis van barmhartigheid zich al die jaren bekommerd; er was geen mensch, die hem eens in het badwater hielp; maar nu die man met gezonde beenen op Sabbat met een matje wandelt, is ieder vol bekommernis.

Niet Sabbat. over den man, maar over den

Heeft Jezus met het opzet om in te gaan tegen het Joodsche Sabbatisme, hem geboden op Sabbat met zijn beddeken te wandelen.''

Het wil ons voorkomen, dat deze vraag eer ontkenend dan bevestigend moet beantwoord. Ook toch tot dien geraakte of verlamde te Kapérnaum, dien hij genezen had, heeft Jezus gezegd: ta op, neem uw beddeken op en ga heen naar uw huis. (Matth. 9 : 62; Luk. S : 24). Het is zoo echt menschelijk, dat een verlamde, na zijn genezing, het beddeken waar op hij gelegen heeft, op zijn schouder ronddraagt. Een uiting van vreugde als van den genezenen kreupele, die met zijn krukken op zijn rug gaat loopen.

Zeker, toen in Kapérnaum was hetgeen Sabbat; in Bethesda wèl; doch niet onwaarschijnlijk wilde Jezus ook dien man te Bethesda gunnen om dus in al de blijheid zijner ziel zijn vreugde te uiten, ook op den Sabbat.

En al ligt nu de gevolgtrekking voor de hand, dat de Heere voor heel dat kleingeestig en benepen gedoe van de Parizeen, die het dragen van een matje op Sabbat onder zulke omstandigheden veroordeelen, alsof het gelijk stond, met wat verboden is, het dragen op Sabbat van koopwaren naar de markt. (Nehemia 13 : 15 en Jeremia 17 : 21), een souvereine minachting had, toch schijnt daar in Bethesda zijn beweegreden om den man op Sabbat met zijn matje te latep wandelen, nog niet geweest te zijn tegen hun SabJDatisme in te gaan.

En als nu straks weldoener en beweldadigde elkander in den tempel van Jerusalem ontmoeten en de laatste om den eerste te eeren, aan de heeren van het Sanhedrin gaat zeggen, dat het Jezus was, die hem gezond gemaakt heeft, dan ontstaat, zonder door den Heere te zijn gezocht, het eerste Sabbatsconflict.

De Joden, en gelijk meestal in het vierde evangelie is daarmede ook hier de hiërarchie bedoeld, stellen een vervolging tegen Jezus in „omdat hij deze dingen op den Sabbat deed". (Joh. 5:16).

Niet alleen toch heeft hij zelf een mensch, zonder dat deze in levensgevaar was, op den Sabbat genezen, maar hij heeft ook veroorzaakt, dat een mensch op Sabbat lasten droeg.

Dubbele Sabbatsschending alzoo.

Johannes verhaalt verder hoe de Heere zich tegenover deze beschuldiging verdedigt en daarmee zijn uitlegging van het gebod tegenover die der Schriftgeleerden stelt. „Mijn Vader werkt tot nu toe en ik werk ook" (vs. 17). Daar is een werken Gods dat doorgaat ook op den Sabbat, en als navolger Gods mag ook de mensch op Sabbat zulk werk doen.

Dan, tegenover de Joden is deze zelfverdediging te vergeefsch.

Het conflict is gekomen en Jezus gaat er ook in het vervolg, niet voor uit den weg.

De Parizeen houden Jezus op het stuk van den Sabbat voortaan in het oog.

Zij beloeren hem.

Zij nemeu hem waar. (Mare. 3 : 2; Luk. 6:7; 14: ).

Van uit Jerusalem worden ook de partijgenooten in het land gewaarschuwd.

Wij zijn weer in Galilea.

Op een Sabbat wandelt Jezus met zijn discipelen door de korenvelden. Zij hebben honger, plukken aren en wrijven de korrels met hun handen uit de hulzen. Van de andere zijde naderen langgebaarde, getabberde Parizeen. Zij hebben het gezien, en met een stem als van een veldwachter tegen bloempjes-plukkende kinderen, roepen zij ezus toe: „Zie, uw discipelen doen, wat niet geoorloofd is op den Sabbat!"

Dat plukken toch is: „maaien" en dat wrijven: „malen"; overtreding alzoo van Art. 3 en van Art. 8.

Maar Jezus acht dit wèl geoorloofd.

Een hongerende David at wel toonbrooden, wat uitsluitend priesterkost is.

En bovendien: De Sabbat is gemaakt om den mensch, en niet de mensch om den Sabbat" (Markus 2 : 27).

Het Sabbetsconflict begint daar in dat korenveld van Galilea al grooter afmetingen aan te nemen.

Zoo iets hebben de Parizeen nog nooit gehoord.

En toch is het zoo.

De Sabbat is een ordinantie ten behoeve van den mensch; een middel tot bevordering van zijn lichamelijk en geestelijk welzijn ; een zegen voor den mensch. Maar wat nu dus den mensch tot 'n zegen geordineerd is mag hem dan ook niet worden tot een last en een nood.

Alleen Markus heeft dit kostelijk woord des Heeren bewaard.

Het is 'n maxiem, een voornaamste regel voor den menschelijken Rustdag. Want let er vooral op, Jezus zegt hier niet: de Sabbat is gemaakt om den Israëliet; maar hij zegt: de Sabbat is gemaakt om den mensch, en hij spreekt dus uit, dat de Sabbat of Rustdag niet maar een specifiek Israëlitische, doch een algemeen menschelijke instelling is. Tevens spreekt hij uit, dat de Sabbat is ten behoeve van den mensch en niet de mensch om den Sabbat.

Tegenover zijn discipelen, tegenover het volk, was dit woord tot de Parizeen, die den Sabbat hadden gemaakt tot een last in stee van 'n lust, een woord van barmhartigheid.

En toen heeft Jezus op dien Sabbat in dat korenveld daar nog aan toegevoegd: e Zoon des menschen is een Heere ook van den Sabbat. (Matth. 12 : 8; Mark. 2 : 28; Luk. 6:5). Om dit laatste woord te verstaan, moet men het bezien in verband met het eerste. Omdat de Sabbat is gemaakt om den mensch en niet de mensch om den Sabbat ; niet de mensch er is om den Rustdag, maar de Rustdag er is om — zoo als de kantteekenaar van de Statenvertaling op Markus 2 : 27 zegt — „den mensch te dienen tot versterking naar de ziel en verkwikking naar zijn lichaam, en niet hem te laten vergaan, " — daarom is Heere van den Sabbat de Zoon des menschen.

Van hetgeen nu waarover gij „heer" zijt, zijt niet gij afhankelijk, maar dat is afhankelijk van u; daarover hebt gij, zij het ook onder verantwoordelijkheid aan God, zeker zeggenschap. En zoo dan heeft ook de Zoon des menschen, — naar Daniël 7 : 13 staande uitdrukking voor den Messias — zeker zeggenschap over den Sabbat. Niet om hem af te schaffen, want God heeft hem voor den mensch ingezet, maar om hem zoo te gebruiken, dat hij waarlijk dient tot versterking voor zijn ziel en verkwikking voor zijn lichaam. Bevoegdheid alzoo, om wat tegen dit doel ingaat, gelijk in dit geval de praktijk der Parizeen, — waarbij 'n hongerend mensch, midden in een korenveld, zijn honger niet mag stillen met wat graankorrels, alleen omdat het Sabbat is — eenvoudig op zij te zetten.

Let er wel op, Jezus zegt niet: de mensch is een Heere van den Sabbat; zegt niet, dat 'n mensch, ieder mensch afzonderlijk, bevoegdheid zou hebben om voor zich zelf uit te maken, hoe hij den Sabbat wil gebruiken; ezus predikt hier niet het individualisme op het stuk van den Rustdag dat alles ten slotte verlaat aan het subjectieve goeddunken; maar hij noemt den Zoon des menschen; den essias; den Christus: een Heere ook van den abbat.

Hij, Jezus, de Zone Gods en het Hoofd der enschheid weet wat de rechte Sabbatsvieing is; kent ook hierin den wil van Zijn ader en door wat zijn discipelen zoo even ebben gedaan, is die wil niet overtreden; ij zijn dus geen Sabbatschenders.

De Parizeen hebben onschuldigen verooreeld.

De Christus is Heere ook van den Sabbat; iet bij hen, maar bij hem, is de bevoegdeid te beslissen wat de rechte Sabbatsvieing is.

Gelijk tot andere dingen, heeft hij ook aartoe de macht.

Hij is Heere ook van den Sabbat.

En nu zien wij hem voortaan ook van die acht gebruik maken; den wil des Vaders, als onze hoogste Leeraar en Profeet, — op et stuk van den Sabbat, tegenover de heteroomie of de wetten, die de Farizeën aan sraël hebben opgelegd, door zijn daden enbaar maken.

Nog op dienzelfden Rustdag, waarop het esprek over den Sabbat in het korenveld ad plaats gehad, gaat hij, naar zijn geoonte, in de naburige Synagoge en geeest daar een mensch, hebbende een „verorde hand." (Matth. 12 : 9—14; Mark, 3 : 25J Luk. 6 : 6—II).

Daar is in deze genezing op den Sabbat iets opzettelijks.

Zeker, de man met de „verdorde hand, " was allerminst in dringend levensgevaar. De genezing had ook kunnen wachten tot na zonsondergang. Doch tegenover de praktijk der Farizeën, wilde Jezus toonen, dat men ook op Sabbat mag goed-doen; een mensch weldadigheid bewijzen; werken van barmhartigheid verrichten.

Het conflict wordt al bedenkelijker van aard.

De Farizeën liepen, hun deftigheid vergetend, boos weg uit de synagoge en belegden een vergadering met hun politieke tegen­

standers, de Herodes-vrienden. Het agendum was: hoe men Jezus dooden zou.

Dat mocht nu wèl op den Sabbat!

En de Heere gaat voort.

In een lateren tijd van zijn werkzaamheid als leeraar in Israël leert hij op een Sabbat in een synagoge, waarschijnlijk van Perea of het over-Jordaansche. Een vrouw, achttien jaren lang in elkaar gebogen zoo, dat zij zich niet kan oprichten, legt hij de handen op en zij werd terstond weer recht. De overste der synagoge roept verstoord uit: „er zijn zes dagen in welke men moet werken; komt dan in dezelve en laat u genezen en niet op den dag des Sabbats." (Lukas I3 I0—I7).

Aan den Sabbatsdisch bij den Parizeer geneest hij in datzelfde Perea een waterzuchtige. (Lukas 14 : I—6),

Ten slotte zij hier nog vermeld degenezing op een Sabbat te Jerusalem, door Jezus aan een blindgeborene verricht (Joh. 5 : 14). Het schijnt een bekende straatfiguur in Jerusalem te zijn geweest (vs. 8), die, naar wij vermoeden, even als de kreupele uit Hand. 3 : 2 zijn vaste plaats had, „om een aalmoes te begeeren van depenen die in den tempel gingen, " — bij een der poorten van het heiligdom, Is dit vermoeden juist, dan zou de Heere zich ook toen naar den tempel hebben begeven, want hij ging den blindgeboren bedelaar voorbij (vs. I).

Het zien van dezen ellendige brengt de discipelen tot theologische bespiegelingen.

De Heere helpt den blinde.

Nadat hij op de aarde gespogen en slijk uit dat speeksel gemaakt en met dat slijk had bestreken de oogen van den man — waarschijnlijk opdat het gezichtsvermogen, dat 's Heeren wondermacht hem gaf, zich onder deze bedekking zou sterken voor het zonlicht — beval hij hem zich te gaan afwasschen in de beek Siloam, die buiten de muren van Jerusalem lag.

Ziende komt de man terug.

Als hij straks voor de Farizeën gebracht, vertelt wat de Heere gedaan gedaan heeft, is het oordeel van sommigen omtrent Jezus: „Deze mensch is van God niet, want hij houdt den Sabbat niet!" (vs. I6).

Ook deze blindgeborene was niet in doodsgevaar.

Zoo vonden wij dan, dat de Heere Jezus, „geworden onder de wet, " den Sabbat ér< als mensch én als Israëliet heeft gehouden; dat hij daarbij van de inzettingen der Farizeën en Schriftgeleerden, die den Sabbat hadden gemaakt tot een last voor den mensch, terug ging op de ordinantie Gods, volgens welke de Sabbat moet zijn een lust en zegen voor den mensch; en dat dus ook het goed-doen, het barmhartigheid oefenen op Sabbat, allerminst Sabbatschending is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 mei 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Van de tien geboden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 mei 1905

De Heraut | 4 Pagina's