Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

van de tien geboden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

van de tien geboden.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXI.

HET VIERDE GEBOD.

VIII.

Doch bidt, dat uwe vlucht niet geschiede des winteiï, noch op eenen Sabbat. Mattheus 24 : 20.

Zoo vonden wij dan, dat de Heere Jezus, toen hij op aarde was, én als mensch én als Israëliet, den zevenden dag der week, die van zonsondergang op Vrijdag tot zonsondergang op Zaterdag duurde, als Sabbat of Rustdag heeft gehouden.

Als mensch, zoodat, hij in navolging Gods, zes dagen werkte en een dag rustte, maar ook als Israëliet.

Want ook het typische of schaduwachtige van den Israëlitischen Sabbat, heeft hij gedurende zijn aardsche leven geëerbiedigd.

Wanneer wij toch lezen, dat men in den kring der zijnen „op den Sabbat rustte naar het gebod, " en daarbij rekening houden met wat een Israëliet onder dit rusten verstond, ligt het voor de hand, dat hij zelf in zulk „rusten op den Sabbat naar het gebod" moet zijn voorgegaan.

Het is dan ook niet te sterk gesproken, wanneer men zegt, dat deHeere Jezus, toen hij, kort na de duisternis, die van de zesde tot de negende ure over Golgotha gedaald was (Lukas 23 : 45) den geest gaf, het vierde gebod, gelijk het door Jehovah aan Israël gegeven was, intact of onaangeroerd had gelaten.

Toen Jezus op dien Vrijdagmiddag omstreeks drie uur stierf, had hij, de Heere ook van den Sabbat, aan het: „Gedenk den Sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de Sabbat des Heeren uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uwe poorten is" — geen letter veranderd.

Het koopen van specerijen of welriekende kruiden en zalven, het vermengen van die kruiden met die zalven, was voor de vrouwen, die den lijkstoet naar het graf hadden gevolgd, al vereischte het dan ook zekere zorg, geen zwaar werk; geen aboda of beroepsarbeid. Het viel onder de inelacha of werk in ruimer zin en waarschijnlijk moest bij dat bereiden ook vuur worden gebruikt.

Vergelijken wij nu de plaats bij Lukas, h. 23 : 56: En wedergekeerd zijnde, bereidden zij specerijen en zalven; en op den Sabbat rustten zij naar het gebod" — met de plaats bij Markus, h. 16 : i: En als de Sabbat voorbijgegaan was, hadden Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jacobus, en Salome specerijen gekocht, opdat zij kwamen en hem zalfden" — dan blijkt, dat de vrouwen dit „werk" niet op Sabbat hebben gedaan.

Volgens Lukas eigen bericht toch „kwam de Sabbat aan" (vs. 54) toen de vrouwen bij de graflegging waren. Wanneer zij daarna, in Jozefs hof, nog een tijd tegenover het gesloten graf hebben gezeten, is de avond gedaald als zij huiswaarts keeren. Nu bevestigt noch ontkent Lukas, dat zij, wedergekeerd van het graf naar Jerusalem, nog dien zelfden Vrijdagavond specerijen en zalven hebben bereid. Hij zegt alleen, dat zij het, nadat zij van het graf wedergekeerd zijn, hebben gedaan, doch wanneer dat geschied is, bepaalt hij niet nader. Maar wanneer hij dan vervolgt: en op den Sabbat rustten zij naar het gebod" en daar onmiddellijk aan toevoegt — zoodat men achter het woord „gebod" in h 23 : 56 geneigd is niet een punt, maar een komma te plaatsen — „en op den eersten dag der week, zeer vroeg in den morgenstond, gingen zij naar hel graf, dragende de specerijen, die zij bereid hadden" (h. 24 : i) — dan strijdt dit allerminst met de meer nauwkeurige tijdsbepaling voor het koopen der specerijen, door Markus gegeven: ais de Sabbat voorbijgegaan was."

Om op den Sabbat geen werk te doen, hadden zij de specerijen, die zij toch vooraf moesten hebben om ze te bereiden, eerst gekocht op Zaterdagavond, toen de poorten van Jerusalem weer schaduw gaven.

En er valt wel niet aan te twijfelen, of deze vrouwen zullen daarmee hebben gemeend in den geest van den Meester te handelen.

Op den Sabbat, den zevenden dag der week, te rusten naar het gebod —was een gebruik in Jezus' kring en wij mogen daar­ uit afleiden, dat hij zelf daarin was voorgegaan.

En wil men' bovendien een rechtstreeksch bewijs, dat Jezus met den Israëlietischen Sabbat ook als type of schaduw heeft gerekend, men lette dan op dat woord, waaraan gewoonlijk bij de bespreking van den Sabbat weinig aandacht wordt geschonken. Wij bedoelen Mattheus 24 : 20, „doch bidt, dat uwe vlucht niet geschiede des winters, noch op eenen Sabbat."

Het is uit de „eschatologische redenen" des Heeren — van het Grieksche woord „eschaton", het laatste — waarin de Heere profeteert van de „laatste dingen." In vs. 15—28 gaat het over het oordeel dat een kleine veertig jaar later — in 70 n. Christus geboorte — over Jerusalem en Judea zou komen; voorbode van het laatste oordeel. Jezus beveelt zijn discipelen, voor wie hij deze rede houdt, alsdan uit Judea te vlieden op de bergen.

Deze vlucht moet zoo snel mogelijk geschieden.

Er is toch gevaar in vertoef.

Men late zich dus door niets ophouden.

Die dan op het dak — het platte dak van het oostersche huis — is, ga niet eerst nog naar beneden om wat mee te nemen (vs. 17); die dan op den akker werkt en daar zijn bovenkleeding niet bij zich heeft, ga niet eerst nog eens naar huis terug om zijn kleeren te halen.

Om zijn leven te redden, make ieder, dat hij zoo spoedig mogelijk weg komt.

En nu stelt Jezus onder die schare van ijlings vluchtende menschen zich vrouwen voor, die niet zoo spoedig uit den weg kunnen. Zwangeren, die zoo snel niet voort kunnen; moeders met een kind aan de borst, welks hongergeschreeuw haar nu en dan op de vlucht zal doen stil staan, omdat haar medelijden met haar kind sterker is dan haar zucht naar levensbehoud. Aan deze voorstelling paart zich voor hem het smartgevoel dat zich uit in zijn woord van deernis: Maar wee den bevruchten en den zoogenden in-die dagen! (vs. 19).

En dan stelt hij zich ook nog iets anders voor.

De winter, die in Palestina eigenlijk eerst in Januari begint, kan daar tot in Februari toe zeer streng zijn; hevige koude, zoodat zelfs groote beeken bevriezen, bij regen, stormwind en sneeuwjacht.

Indien die vlucht eens in den winter moest geschieden!

Maar ook, indien zij eens viel op een Sabbat!

Wij hebben vroeger gezien hoe een Jood op den Sabbat niet ver mocht reizen. Niet verder dan 2000 el, al wist de spitsvondigheid van de Parizeen ook door de „Erub" deze grens te verruimen.

Zou de vlucht uit Judea van Jezus' belijders dus op Sabbat moeten geschieden, dan zouden zij daarbij zeker van hunlandgenooten allerlei moeielijkheden ondervinden.

Doch, er was ook nog een ander bezwaar.

De zede van op Sabbat niet te reizen, was in Israel allerminst een inzetting van later tijd, maar steunde op het verbod van Exodus 16 : 29, „dat niemand uit zijn plaats ga op den zevenden dag, " Zij behoorde dus tot Israels Sabbat, niet maar, naar wat de Parizeen daarvan gemaakt hadden, maar naar wat die Sabbat zijn moest voor den Israëliet naar Gods ordinantie.

Nu mag zeker niet worden ondersteld, dat de Heere Jezus, die óok tot zijn discipelen had gezegd: e Sabbat is gemaakt om den mensch en niet den mensch om den Sabbat (Markus 2 : 27) — van hen zou hebben gewild, dat zij in dien bangen tijd waarop hij hier doelt, niet zouden vluchten, maar zich liever laten dooden, omdat het Sabbat was. Dit mag ook daarom niet ondersteld, omdat Jezus hier onvoorwaardelijk gebiedt te vluchten.

Dat alsdan, die in Judea zijn, vlieden op de bergen, (vs. 16).

Door niets mag men zich dus laten weerhouden.

Maar, en dit is het bezwaar wat de Heere voor zijn discipelen bij dit vluchten op een Sabbat voelt, in hun gemoed zou dan niet kunnen uitblijven wat men noemt botsing van plichten."

Wat God van ons wil, is onze plicht, en Hij kan nooit op éen oogenblik twee tegenstrijdige handelingen van ons willen. Nooit willen, dat wij op éen oogenblik zullen vluchten en niet-vluchten. Maar voor ons, die aan Gods geboden voor ons handelen zijn gebonden, is het vaak moeielijk, op een gegeven oogenblik te weten wat wij moeten w S t v s doen. Het consoientïe-geval vt^r 's Heeren discipelen dus voor zouden staan, was, dat zij niet mochten reizen op Sabbat, maar ook dat zij niet, door te blijven in Judea, zich moedwillig aan gevaar mochten blootstellen.

En nu zegt Jezus niet: „alsdan zult gij met den Sabbat niets te maken hebben", maar hij voelt èn de moeielijkheden van physieken aard die de winter, èn de moeielijkheden van zedelijken aard die de Sabbat voor de zijnen aan zulk een vlucht uit Judea zouden verbinden, en daarom zegt hij: „Doch bidt, dat uwe vlucht niet geschiede des winters, noch op eenen Sabbat, "

Hij wil, dat hun zoowel het eene als het andere bespaard blijve. Vluchten uit Judea moesten zij; doch zijn liefhebbend hart dringt tot de bede, dat dit vluchten niet nog verzwaard worde.

Duidelijk toont de Heere hier, met dit zijn woord, dat hij zelf met den Israëlitischen Sabbat ook als type of schaduw rekent; en dat het zijn wil is, dat wanneer hij van de zijnen zal zijn heengegaan, ook zij, die hij zich uit Israël verkozen heeft met dien Sabbat, althans voor de naaste, toekomst zullen rekenen.

Als in het voorbijgaan zij hier nog herinnerd, hoe dit woord des Heeren over het vluchten der zijnen uit Judea, bij het uitbreken van den Joodschen oorlog, zich vervulde, toen zijn belijders uit Judea naar Pella in Peréa trokken.

Heeft Jezus alzoo aan het vierde gebod, gelijk het door den HEERE aan Israël gegeven was, gedurende alju J', , en op aarde, noch met woorden noch met daden iets veranderd; en gaat heel zijn verzet tegen de Sabbatviering zijner landgenooten, in daden als: de genezing van niet in levensgevaar verkeerende kranken, en in woorden als: „de Sabbat is gemaakt om den mensch, niet de mensch om den Sabbat, " dan ook uitsluitend tegen de vormelijkheid van het Farizeïsrae — eerst door zijn dood en opstanding heeft hij aan het vierde gebod metterdaad iets gewijzigd.

En dit was allereerst het typische of schaduwachtige van den Israëlitischen Sabbat,

De Sabbat als teektn.

Een teeken van 'sHeeren Verbond met Zijn Israël, zoodat Israël daardoor onderscheiden was, van de volkeren. Maartevens met zijn strenge rust — zoodat men niet mag gaan uit zijn plaats (Exodus 16 : 29); in zijn woning, om spijs te bereiden, geen vuur mag aansteken; geen beroepswerk of aboda niet alleen, maar zelfs geen werk in ruimer zin oimelacha, mag doen; ja ook van het redeloos trek-oflastdier geen werk mag vergen — een teeken, een symbool of type van de rust, die Messias eens voor Gods volk zou aanbrengen. Welnu, dit symbolische of typische, dat naar het vierde gebod, gelijk het door den HEERE aan Israël gegeven was, de Sabbat moest dragen, heeft Jezus door zijn dood en opstanding er afgenomen, en wel doordat hij het heeft vervuld.

Immers, toen hij als de Christus op Golgotha den geest gaf, had hij den toorn Gods tegen de zonde van het gansche menscheijke geslacht gedragen; het werk der verlosing van zijn volk volbracht.

Toen ging hij in de rust.

Eerst, zoolang hij nóg in den dood was; oolang hij nog verkeerde in den staat der fgescheidenheid; zoolang zijn waarachtig enschelijk lichaam en zijn waarachtige enschelijke ziel nog van elkander gescheien waren — dat immers is juist het doodijn bij 'n mensch — nog maar in een berekkelijke rust.

Zoo zelfs, dat de heilige Apostel Petrus, oelend op dien staat der afgescheidenheid an zijn Heiland, op den eersten Pinkster^ orgen kon spreken van de „smarten des oods." (Handelingen 2 24),

Maar als nu, nadat Jezus Vrijdag omstreeks rie uur in den dood is ingegaan, en daarin ebleven is heel den Sabbat door, en ook en daaropvolgenden avond en nacht — p den eersten dag der week, „toen 't derde icht rees uit de kimmen, " God, de smarten es doods ontbonden hebbende, hem opekt — gaat hij in tot de volle rust.

De rust na het volbrachte werk.

De rust die hij door zijn Middelaarswerk ok voor al zijn uitverkorenen heeft verorven.

Maar zoo verstaat ge dan ook, dat de abbat, als hebbende een „schaduw der oekomende dingen", toen uit had.

Al wat schaduw is, verdwijnt immers anzelf, als de zaak zelve komt, die in deze chaduw werd afgcteekend. j

Daarom kan de Sabbat niet meer teeken zijn.

Niet meer teeken van de rust, die volgen zou op het werk van den Middelaar,

Die rust toch is er.

Zij is verworven.

Daarom is al het symbolische of typische dat in het vierde gebod, gelijk het door den HEERE aan Israël gegeven is, inzat, er nu af.

Wat bleef is alleen de scheppingsordinantie; is wat van den beginne geweest is: éen rustdag op zes werkdagen.

Een rustdag, waarvan de rust echter geen schaduw meer is van toekomende dingen.

De Sabbat geen teeken meer.

Ook niet meer een teeken van 's Heeren Verbond met Israel, zoodat Israel daardoor onderscheiden was van de volkeren.

Want 's Heeren Verbond zal straks worden opgericht ook met wat niet-Israel was, wanneer vervuld zal worden wat Hij ook in Hoséa zegt: k zal hetgeen Mijn volk niet was, Mijn volk noemen, en die niet bemind was Mijn beminde (Romeinen 9 : 25).

En dit is vervuld toen de Volkskerk van Israel uitgroeide tot de Kerk der volkeren ; toen de HEERE zich ontfermde over Lo-Ruchama en tot Lo-Ammi zeide: ij zijt Mijn volk (Hoséa 2 : 22).

Toen is de scheppingsordinantie van éen Rustdag op zes werkdagen, door de zonde uitgesleten uit het bewustzijn der menschheid en bewaard alleen in Israël, weer ingedragen in het bewustzijn althans van de christenvolkeren

Hebben de latere Christenen het verstaan, dat na 's Heeren dood de Sabbat als „schaduw der toekomende dingen" uit had, de eerste Christenen verstonden dat nog niet, en blijkens Jezus eigen woord: och bidt, dat uw vlucht niet geschiede des winters noch op eenen Sabbat (Matth. 24:20) is het ook niet zijn wil geweest, dat zij dit dadelijk zouden verstaan.

Gelijk de bloem met innerlijke drijfkracht zich eerst langzaam losmaakt uit haar omhulsels, zoo ook heeft het jonge christendom zich eerst langzaam moeten losmaken uit de windselen van Israels volksbestaan; uit de bedeeling der schaduwen.

De eerste jaren na het pinksterfeest; na de geboorte der Kerk van Christus; zijn als een lentetijd waarin het nieuwe leven van de religie des Geestes ritselt en opstuwt en uitbreekt.

Zoo uitwendig gezien zijn die eerste Christenen Joden,

En dat waarlijk niet alleen wat hun donkere oogen en gebogene neuzen betreft.

Ook wat betreft hun zeden en gebruiken.

Deze eerste Christenen laten hun kinderen besnijden; zij nemen deel aan den tempeldienst te Jerusalem; gaan naar de heilige stad op Israels hoogtijden; houden den Sabbat.

Den Israëlitischen Sabbat.

Maar onder dat alles werkt en bruist het nieuwe, dat eens al deze verouderde en der verdwijning nabij zijnde vormen zal verbreken.

Wij menschen maken.

God doet de dingen worden.

Ook de dingen in Christus' Kerk,

Voor wie daar zoo niets van verstaat is het minstens zonderling, dat die eerste Christenen nog altijd den Sabbat, den Israëlietischen Sabbat met zijn schaduw der toekomende dingen hielden.

Dan, Christus leidt en regeert nu eenmaal zijn Kerk naar zijne en niet naar onze wijsheid.

Hij heeft haar onderwezen ook na zijn dood en opstanding; onderwezen sedert hij den Trooster, den Heiligen Geest, zond, die haar in alle waarheid zou leiden.

In die „laatste gesprekken" met de zijnen gehouden en ons door Johannes bewaard, zegt de Heere onder meer tot zijn discipelen: Nog vele dingen heb ik u te zeggen doch gij kunt die nu niet dragen (Joh. 16:12).

Toen, in den laatsten nacht van zijn leven op aarde, waren er dus nog vele dingen, die Jezus zijn discipelen tot op dat oogenblik niet gezegd had; dingen die hij ze te zeggen had; die ze weten moesten; maar die hij ze ook toen niet zeggen kon omdat ze de draagkracht van hun verstand te boven gingen.

Eens zou dit anders worden; daar zou een tijd komen waarin zij deze dingen wél konden dragen.

En wanneer hij 'dan straks van hen zal heengegaan zijn; wanneer hij, naar zijn lichaam, niet meer op aarde zal wezen, maar den Trooster tot hen gezonden heeft, den Geest der waarheid, die ze in al de waarheid zal leiden, die hun gids zal wezen in heel de waarheid — dan zullen zij door dien w o

Geest ook ingeleid worden in deze „vele dingen die zij nu nog niet kunnen dragen".

Nauwkeurig en tot in al de bijzonderheden toe uit te maken wat deze „vele dingen" waren, is voor ons ondoenlijk, en wel om de eenvoudige reden, dat niet alles wat Jezus tot zijn discipelen gezegd heeft, in de evangeliën is opgeteekend. Toch is het meer dan waarschijnlijk, dat tot deze „vele dingen" óok zal hebben behoort het breken met de „schaduwen", en dus ook met den Sabbat als schaduw of type.

Ook dit laatste was dan een van de dingen, die zij als geboren Joden, zelfs in den laatsten der nachten, nog niet dragen konden.

Iets wat zij vooreerst dan ook nog niet moesten doen en waarom Jezus dan ook reeds vroeger tot de zijnen had gezegd: och bidt, dat uwe vlucht niet geschiede des winters noch op eenen Sabbat (Matth. 24:20).

Immers te breken met het typische of schaduwachtige van den Israëlitischen Sabbat zou, zoolang deze geboren Joden nog niet klaar en duidelijk verstonden, dat ook die schaduw vervuld was, een handelen tegen hun conscientie zijn geweest.

En dit nu mocht niet.

Onze conscientie of ons „geweten" toch is niets anders dan de beoordeeling van onszelf naar het inzicht, dat wij hebben van 's Heeren wet.

Daarom moest eerst hun inzicht in het Sabbatsgebod worden verhelderd.

En tot die vele dingen, die zij in den laatsten der nachten nog niet konden dragen, behoorde ook nog iets anders.

Iets wat zij nog veel minder konden dragen dan dat het typische van den Sabbat af was.

Wij bedoelen de omzetting van den zevenden in den eersten dag der week.

Had toch Jezus, in dien laatsten der nachten, tot zijn discipelen gezegd: gij moet voortaan op den eersten dag der week uw Sabbat of Rustdag houden en dus telkens eerst éen dag rusten en dan weer zes dagen werken, zij zouden er niets van hebben begrepen.

Daar zijn zelfs in onzen tijd nog christenen die het niet recht begrijpen.

Hoe.?

Eerst een dag rusten en dan zes dagen werken?

Maar dat is immers vlak andersom dan er in het gebod staat: „zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de Sabbat des Heeren uws Gods; dan zult gij geen werk doen."

Het staat er dan toch maar!

De zevende dag!

En toch is het geworden de eerste dag.

De Zondag.

En ook dit heeft Christus gedaan door zijn dood en opstanding; Hij, de Heere ook van den Sabbat.

Door zijn opstanding, zeer vroeg in den morgenstond, als het begon te lichten op den eersten dag der week, nadat hij op den laatsten dag der week in den dood was geweest.

Op den eersten dag der week,

Den dag waarop hij zich telkens tot vijfmaal toe „met vele gewisse kenteekenen" als de Levende aan de zijnen vertoond, In den morgen, aan de vrouwen, aan Maria Magdalena, aan Petrus; in den laten namiddag, aan de twee wandelaars op den weg naar het zestig stadiën, dat is twee uren, van Jeusalem gelegen Emmaus; in den avond aan de tien discipelen.

Deze dag, deze „eerste dag der week, " wordt voor de vrienden en vriendinnen van Jezus een dag om nooit te vergeten.

En al dieper zinkt de gedachte aandien „eersten dag der week" in het bewustzijn van Jezus' discipelen, als zij, na zes dagen hun Heere niet te hebben gezien, ook niet toen zij weer op den zevenden dag der week hun Sabbat hielden, juist acht dagen later, dus weer op den „eersten dag der week", nu met Thomas bij hem, hem weer in hun miden zien.

Ook toen echter niet en ook later niet, wanneer de Heere zich, aan de oevers van iberias meer of op den berg van Galiea, als e Levende aan de zijnen openbaart, ja zelfs iet bij zijn hemelvaart heeft hij hun geegd, dat niet de zevende maar de eerste ag hun Sabbat moest zijn. Zij, die op en Olijfberg nog vragen: Heere, zult gij n dezen tijd aan Israel het koninkrijk weder prichten" (Hand, 1:6) — konden ook toen eze dingen nog niet dragen.

En toch is het geschied!

Geschied door den Geest der waarheid aardoor Christus zijn Kerk leidt.

Zien wij een volgend maal, hoe en waarm dit is geschied

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1905

De Heraut | 4 Pagina's

van de tien geboden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1905

De Heraut | 4 Pagina's