Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Seminarie of Staatsfaculteit.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Seminarie of Staatsfaculteit.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI. (slot)

Herstel der Theologische faculteit zonder meer brengt ons dus geen stap verder, zoolang niet vaststaat, dat de Regeering, die in deze herstelde theologische faculteit de hoogleeraren benoemt, zorg draagt, dat deze hoogleeraren instemmen met de belijdenis der kerk.

Bij het voorstel van de partij van Dr. Hoedemaker hangt dus alles af van het standpunt, dat de Regeering inneemt. Indien nu de 0»rerheid in ons land professie deed van de Gerefomeerde religie, dan zou het door ons geopperde bezwaar zeker grootendeels ondervangen zijn. Wij zegge met opzet grootendeels, want de historie van vroeger eeuwen heeft genoegzaam geleerd, dat zelfs deze publieke professie van de Gereformeerde religie door de Overheid volstrekt geen afdoenden waarborg biedt, dat de Overheid niet gansch ongereformeerde hoogleeraren aanstelt. Onze vaderen hebben dan ook nooit vrede genomen met den bestaanden toestand, en al konden ze hun wenschen, op de Synode van Dordt geformuleerd, niet doorzetten, ze bleven opkomen voor de rechten der Kerk zoowel bij de benoeming als bij het ontslag der professoren. Waar de theologische faculteit zoo machtigen invloed uitoefent op het leven der kerk, daar behoort de Kerk ook meêzeggenschap te hebben over de benoeming der hoogleeraren. En al begrijpen we uitnemend goed, dat de Gereformeerde broederen in de Hervormde Kerk van den invloed der Synode op de theologische faculteit geen het minste heil verwachten, wanneer het vraagstuk principieel aan de orde wordt gesteld, dan mag men om den desolaten toestand in de Hervormde Kerk niet een regeling in het leven roepen, waarbij de rechten der kerk geheel worden miskend.

Maar ook al laten we dit bezwaar thans rusten, dan blijft de veel ernstiger grief, dat de richting der theologische faculteit op de voorgestelde wijze geheel afhankelijk wordt gemaakt van een Overheid, die als zoodanig niet eens Christelijk, laat staan dan Gereformeerd is. Want of de groep van Dr. Hoedemaker nu al zegt, dat ons volk nog een Christelijke natie is en derhalve de Overheid ook een Christelijk karakter behoort te dragen en de publieke Staats-instellingen christelijk moeten zijn, dit alles mag als ideaal zeer schoon klinken, maar gaat geheel buiten de realiteit van het leven om. In ons land met zijn constitutioneelen regeeringsvorm beslist de meerderheid bij de stembus over de richting van het regeeringsbeleid. Verklaart de meerderheid zich voor de Christelijke beginselen, dan treedt een Christelijk Ministerie op en mag van zulk een Ministerie ook verwacht, dat de benoemingen in christelijken geest zullen geschieden. Maar hoezeer we ook hopen en bidden, dat de keer in de politieke overtuiging bestendigd blijve, zekerheid hebben we niet. De partijen onder het volk wegen ongeveer tegen elkander op. Bij eiken stembusstrijd kan een kleine verplaatsing onder de kiezers de meerderheid in de Kamer omzetten. En wanneer straks door het ralliement der liberale groepen met den steun der socialisten het regeeringskasteel heroverd wordten een Ministerie-Van Houten of Goeman Borgesius optreedt, dan kan kwalijk verwacht worden, dat een man als Van Houten, die niet eens aan het bestaan van God gelooft, in de theologische faculteit hoogleeraren benoemen zal, die de Gereformeerde belijdenis van harte zijn toegedaan. En of de groep van Dr. Hoedemaker hier ons al op antwoordt, dat zelfs de modernen, liberalen en socialisten, omdat ze Nederlanders zijn en tot een christelijke natie behooren, nog als christenen moeten beschouwd worden, dan hebben we ook hier weer te doen met een dier hopelooze ficties, die voor de practijk niets baten. Of ge den heer Van Houten houdt voor een atheïst of voor een staatsburger van een christelijke natie laat hem volmaakt koud. Zoodra hij als Minister de macht in handen krijgt, beslist niet uw beschouwing maar de si/ne en wordt door hem zonder twijfel de theologische faculteit weer aan de modernen in handen gespeeld.

Voor wie niet de inrichting maar, de richting der theologische faculteit hoofdzaak is, blijft het daarom een ernstig bezwaar, de macht over deze theologische faculteit zonder meer over te laten aan eene Regeering, die telkens van overtuiging wisselen kan. Was ons volk op religieus gebied één, had de moderne wereldbeschouwing niet zulk een diepe klove getrokken tusschen zonen van hetzelfde huis, dan kon aan de Overheid de zorg voor de theologische faculteit desnoods worden overgelaten. Nu kan dit niet. De persoonlijke gezindheid van de Overheidspersonen kan in een zoo gedeeld volk als het onze geen waarborg bieden voor de toekomst. Die waarborg kan alleen geschonken worden door de wet Elk Minister, onverschillig wat zijn persoonlijke gezindheid moge zijn, is gebonden aan de wet. Of de heer Van Houten het huwelijk wenscht vervangen te zien door de vrije liefde, baat hem niet, zoolang de wet nog het huwelijk erkent. En zoo is het ook hier. Wanneer de wet voorschrijft, dat de hoogleeraar in de theologische faculteit aan een bepaalde confessie moet gebonden zijn, dan heeft de heer Van Houten als Minister zich bij zijn voordracht aan de Koningin aan die wet te onderwerpen. Niet in de persoonlijke gezindheid van den Minister of in de fictie van een Christelijke Overheid, maar alleen in de wet ligt de zekerheid, die voor een goede ontwikkeling der theologie waarborg biedt.

Dit is ons eerste bezwaar tegen de leuze van reorganisatie der theologische faculteit zonder meer; ons tweede bezwaar hangt hiermede ten nauwste saam. Behoort de theologische faculteit niet alleen encyclopaedisch juist ingericht te zijn, maar ook aan een dogmatischen grondslag te worden gebonden door de wet zelve, dan spreekt het wel van zelf, dat de Overheid hierbij niet partijdig mag optreden. In de dagen onzer vaderen, toen de Gereformeerde religie religie van Staat was en de Roomschen en de secten alleen getolereerd werden, konden de publieke universiteiten ook uitsluitend ten dienste van de Gereformeerde religie gesteld worden. Men moge het destijds door de Orerheid ingenomen standpunt goed-of afkeuren, maar gegeven het uitgangspunt, was de conclusie volkomen juist. Thans echter neemt de Overheid een gansch ander standpunt in. De Grondwet heeft aan de praerogatieven van de Gereformeerde kerk een einde gemaakt; voor de wet staan alle kerken en kerkgenootschappen volkomen gelijk. Zoolang de Grondwet niet herzien wordt, is de Overheid aan dit neutrale standpunt gebonden. Een neutraal standpunt, dat volstrekt niet zeggen wil, dat de Overheid de Christelijke kerk niet beschermen of steunen mag, of verplicht is aan de landshoogescholen een neutrale theologische faculteit te handhaven; maar wel, dat de Overheid niet aan één kerk een privilegie mag schenken, dat ze aan de andere onthoudt. Natuurlijk heeft de Overheid daarbij rekening te houden met de reëele verhoudingen; een machtig lichaam als de Hervormde kerk, dat bijna de helft onzer bevolking omvat, kan niet op één lijn worden gesteld met de eerste de beste secte die een paar honderd aanhangers telt. Maar wel is het met dit neutrale standpunt in strijd, dat de Overheid, de theologische faculteit handhavende, deze uitsluitend ten dienste zou stellen van een bepaalde kerk. Bij de fictie van een neutrale wetenschappelijke theologische faculteit, gelijk die thans in de wet staat, heeft de Regeering met de bestaande kerken niet te rekenen. Maar zoodra de theologische faculteit weer op een confessioneelen grondslag gesteld wordt, komt de vraag met alle kracht op den voorgrond, hoe de overheid de billijkheid tegenover de verschillende kerken in acht zal nemen.

Nu begrijpen wij uitnemend goed, dat de Hervormde kerk liefst het uitsluitend bezit der officieele theologische faculteiten zich toegewezen zou zien. Maar noch het zeggen van de partij van Dr. Hoedemaker, dat de Hervormde kerk de vaderlandsche kerk is, noch de practische overweging van Prof. Daubanton, dat de Roomsche kerk haar seminaria heeft, de Gereformeerde kerken haar theologische school en de Vrije Universiteit en de secten haar eigen opleidingsscholen geeft hitr etïi rechtsgrond. Da staat, die de hoogleeraren aanstelt en bezoldigt, daartoe het geld neemt uit de belastingpenningen van alle burgers, mag reeds uit oogpunt van billijkheid daarmede niet een kerk bevoorrechten. Terwijl ook de gelijke bescherming, die de grondwet aan alle kerken toezegt, zulk een privilegie aan éen kerk verbiedt.

Een van beiden dus, óf de Overheid moet de staats theologische faculteit opheffen en de opleiding der predikanten aan de betrokken kerken overlaten, of de Overheid moet zoodanige regeling treffen, dat de eene kerk niet bevoorrecht wordt boven de andeïe. Aan de kerken zelf kan dan de keuze worden overgelaten, of zij eventueel een staatsfaculteit voor de theologie begeeren. Schenkt de Roomsche kerk aan de seminaristische opleiding boven de universitaire de voorkeur, dan is dit haar zaak. Maar het feit, dat de Roomsche kerk tot dusverre tot de seminaria de toevlucht nam, omdat de bestaande theologische faculteiten voor haar onbruikbaar waren, geeft geen rechtsgrond om'bij de reorganisatie van deze faculteit haar als buiten mededinging te beschouwen.

Onmogelijk nu is zulk een regeling niet. In Duitschland heeft men aan meer dan eene universiteit een dubbele theologische faculteit, een protestantsche en een roomsche. Zoo met name te Bonn. Dat dit in de practijk tot moeilijkheden aanleiding geeft, hebben we nog nooit vernomen. En Duitschland heeft zijn karakter als protestantsche natie niet verloochend door rekening te houden met het feit, dat een groote deel zijner onderdanen tot de Roomsche kerk behoort. In deze richting zou dus wel degelijk een solutie der moeilijkheid te vinden zijn.

Ten slotte zou nog de vraag kunnen gedaan worden, of een pleidooi voor herstel der theologische faculteit, mits in de wet de confessioneele grondslag vastgelegd wordt en de rechten der verschillende kerken worden geëerbiedigd, niet in strijd komt met onze eigen overtuiging, die in de Vrije Universiteit haar belichaming vindt.?

Ons antwoord hierop kan kort wezen.

Voor ons blijft de vrije corporatie ook op wetenschappelijk gebied het ideaal. En indien heel ons Christenvolk als een man order die banier met ons optrok, dan zou van een actie in dien geest ook op politiek gebied, heil zijn te wachten.

Wat de toekomst brengen zal, weten we niet, maar feit is, dat trots den gezegenden invloed, dien onze Vrije Universiteit op de herleving der Gereformeerde theologie en op de Christelijke politieke actie heeft uitgeoefend, een groot deel van ons Christenvolk niet in de vrije corporatie, maar in herstel der Christelijke Staatsuniversiteiten haar bezielende leuze vindt.

Dit verschil in inzicht mag echter geen oogenblik uit het oog doen verliezen, wat aan beide groepen gemeenschappelijk is: de overtuiging dat ook op het gebied der wetenschap de Christelijke religie weer haar invloed moet doen gelden. Daarom is het in de eerste plaats te doen. En of men nu al meent, dat het zich terugtrekken van de Staatshoogeschool naar de vrije corporatie dan wel het rechtstreeks invloed uitoefenen op de Rijksuniversiteiten, het beste middel is om dit doel te bereiken, dit verschil over de methode mag de eenheid van doel niet doen te loor gaan. Anders zou de onderlinge broedertwist alleen op schade voor de zaak van Christus neerkomen, en de vijand met den buit gaan strijken.

Met behoud van eigen overtuiging dient daarom wel degelijk over en weer oppoliliek gebied elkanders steun te worden gezocht. We hebben het daarom gewaardeerd, dat Mr. Schokking, hoewel principieel op een ander standpunt staande, voor de wet op het Hooger onderwijs stemde. En wanneer de Minister van Binnenlandsche Zaken daartegenover beloofd heeft, mee te zullen werken tot herstel der theologische faculteit, dan getuigt dit van die breedere politieke opvatting, die aan elke richting recht wil doen wedervaren.

Maar juist omdat de naaste politieke toe-

komst dit vraagstuk aan de orde zal stellen en daarbij ook onze medewerking gevraagd wordt, meenden we het recht te hebben in dit geding onze meening uit te spreken.

Medewerking, wanneer de Regeering tot regeling dezer materie overgaat, kan geschonken worden, mits deze regeling niet alleen besta in een formeele verandering van het leerplan, maar leidt tot een herstel der theologie op den grondslag van Gods Woord, waarop ze alleen bloeien kan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Seminarie of Staatsfaculteit.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1905

De Heraut | 4 Pagina's