Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In den nacht overleide ik in mijn hart.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In den nacht overleide ik in mijn hart.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik dacht aan mijn snarenspel ; in den nacht overleide ik in mijn hart, en mijn geest onderzocht. Psalm 77 ; 7.

Ons slapen en ons bidden hebben dit gemeen, dat én wie bidt én wie slaapt de oogen sluit, en uit het licht zich in de donkerheid terugtrekt.

En toch is dit niet hetzelfde.

Wie bidden zal sluit de oogen, om niet afgetrokken te worden door wat om hem heen gezien wordt. Kon hij, hij zou liefst ook de ooren sluiten, om door geen geluid uit zijn om geving gestoord te worden.

Er is ook een saambidden met anderen, waarbij heel andere overweging geldt; maareen bidder op zichzelf genomen, zoekt zijn kracht in zijn isolement.

Dit ligt niet minder sterk in wat Jezus zijn discipelen ried; Gij dan, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, en sluit de deur achter u toe. En geheel 'tzelfde drukte Jezus in eigen exempel uit, zoo dikwijls hij zich in de eenzaamheid der woestijn of in de verlatenheid der bergen terugtrok om te bidden. Ja, zelfs in Gethsemané zoekt de Heere de eenzaam heid ook voor zijn laatste gebedsworsteling, en hij laat zijn jongeren op zekeren afstand achterblijven, opdat hij aiken zijn mocht onder zijn bidden.

Voorzoover hierin nu een zoeken naar rust en stilte voor ons geded ligt uitgesproken, komt het met wat we bij het slapen gaan zoeken, overeen.

Maar hiermede houdt de gelijkheid dan ook op.

Immers bij het bidden isoleeren we ons van de wereld, om in onze gemeenschap met den Almachtigen God juist te wakkerder in hooger aanzijn in te leven; in het slapen daarentegen isoleeren we ons van de wereld, om terug te zinken in onbewustheid en zelfvergeting.

Althans, zoo is het, als het goed is. In paradijstoestand zou het zoo altoos wezen. Maar in de harde werkelijkheid geraken het bidden en het slapen op tweeërlei wijs gedurig in verwarring. Op zulk een wijs in verwarring, dat soms bij het bidden overkomt wat bij het slapen hoort, en dat omgekeerd, als we nederliggen om te slapen, de ziel in degebedsgestalte overgaat.

Niet, alsof zoo velen onder het bidden feitelijk inslapen. Dat ook dit bij te lang gerekt gebed, als een ander voorbidt, voorkomt, zij toegegeven; doch dat blijft hooge uitzondering. Maar wat veelpuldig geschiedt is, dat wie onder voorbidding met anderen meebidt, zijn geest onder het bidden óf laat afleiden óf onbewust laat rusten.

En dat omgekeerd de nacht, waarin slapen be doeld was, niet zelden op bidden uitloopt, zie dat aan Asaf, waar hij in Psalm 77 klaagt: Mijn hand was ook in den nacht tot het gebed uitgestrekt naar mijn God. Gij, Heere, hieldt mijn oogen wakende. In den nacht overleide ik in mijn hart en mijn geest onderzocht.

Als we de oogen sluiten, hetzij voor den slaap, hetzij voor het gebed, gaan we uit het licht, door dit licht af te sluiten, over in gewilde donkerheid en duisternis.

Bij het slapen doen we dit, om met onzen geest in de donkerheid van het onbewuste leven terug te zinken; bij het bidden om, afgesloten van het daglicht, in helderder bewustheid het hooger licht, dat om Gods troon glanst, te zoeken.

Van nature komt niet de duisternis het licht verstoren, maar is de donkerheid er van zelf, en is het eerst door het opkomend licht, dat de duisternis overwonnen wordt.

Er was niet eerst licht, maar er was eerst donkerheid. „De aarde nu was woest en ledig en duisternis was over den afgrond; " en in die duisternis brak toen het licht in op het scheppingswoord Gods.

En als nu daarna de duisternis toch weer het aardrijk overdekt, dan komt die duisternis niet van buiten in het licht in, maar is die duisternis er vanzelf, zoodra het licht zich terugtrekt.

Dit nu is stoffelijk zoo, en geestelijk is het niet anders.

Er was duisternis in de natuur, en die bleef er, tot God het licht schiep; en die komt weer uit, zoodra God 't licht van zon, maan en starren terugtrekt. Dan is er weer stikdonkere nacht.

Maar evenzoo is er in den geest van een pasgeboren mensch eerst volkomen onbewustheid en onwetendheid. En dit duurt tot het licht van het bewustzijn in zijn ziel opwaakt, en allengs in helderheid toeneemt. Maar ook hier kan deze helderheid van het zelfbewust zijn weer in duisternis ondergaan. Dit geschiedt bij wie van zichzelf valt, bij wie gehypnotiseerd wordt, ten deele bij den waanzinnige en bij de versuftheid van den ouderdom. Maar bovendien geschiedt datzelfde gemeenlijk elk etmaal.

Immers de slaap is niet anders, dan dat het licht van ons zelfbewustzijn weer overgaat in het schemer van den sluimer, en ten slotte in den diepen, vasten slaap.

In den nacht is het licht des daags otn ons, en het licht van het zelfbewustzijn in ons, weer ondergegaan in donkerheid en onbewustheid.

Zelfs mag gezegd, dat hoe volstrekter het licht van het zelfbewustzijn in onzen slaap onderging, die slaap te beter en te gezonder was.

Bij het ontwaken niets te weten van de zeven uur, dat we doorsliepen, is in de nachtelijke ure de meest normale werking der natuur.

Zoo sliep de éérste mensch, eer hij viel, in het paradijs. Zoo slaapt nog het jonge wicht aan moeders borst. Zoo slaapt ten deele nog de hard vermoeide, weinig nadenkende daglooner. Maar zulk een slaap is geen regel meer, en onze slaap wordt maar al te dikwijls onrustig, 'tzij dat lichamelijke oorzaken van ziekte of overdaad den slaap verstoren komen, 't zij dat de geest in' ons te bewogen is, om volkomen vergetelheid over ons zelfbewustzijn te doen sluipen.

En zoo komt dan èn het droomleven op èn de halve of heele slapeloosheid.

Het droomleven is nog een donker terrein, dat weinig doorzocht is. Genoeg dat we weten, hoe het angst en benauwing kan brengen; hoe het in zondige verbeelding ons bewustzijn bezoedelen kan; hoe er soms profetieën en voorgevoelens in opdoemen; en ook hoe God zelf meer dan eens het droomleven gebruikt heeft, om zijn heiligen Raad uit te voeren.

Maar naast dat droomleven, en nog pijnlijker, staat de weedom van den slapeloozen nacht, als zorgen het hart wakende houden; als de geest te overspannen in ons is; als een taak, die mofgen ons wacht, ons den slaap misgunt, of als krankheid den zoo vurig begeerden slaap van onze oogen weert.

Die slapeloosheid is een stuk van onze menschelijke ellende. Een stuk van onze ellende, nog vreemd aan de jongere jaren, maar dat op gevorderden leeftijd aan weinigen gespaard blijft.

Gelijk nu in het goed gebed de geest zich wel afsluit van deze wereld, maar te wakkerder opwaakt in een hoogere wereld van gedachten, zoo kan het ook in dat droomleven en indien slapeloozen sluimer zijn.

Dan moest de geest door den slaap in vergetelheid wegzinken, en hij leeft integendeel in angstige of in heilige droomen te klaarder op. En zoo ook vindt in dien slapeloozen sluimer onze geest, in plaats van rust, slechts hoogere spanning en te drukker vermoeiende bezigheid.

En ook daarin is God de Heere.

Asaf zegt het zoo innig vroom: „Gij hieldt mijn oogen wakende!"

Doch juist deze vrome bekentenis, dat niet het toeval, maar de Heere onze oogen wa kende houdt, bewijst, dat ook dat droomleven, en ook dat slapeloos sluimeren, een doel heeft.

De Heere wil er iets meê; en ook als ons hart in den nacht overlegt en onze geest onderzoekt, is dit een stuk van ons leven dat voor onze verantwoording ligt.

Zonde ligt niet alleen in woorden en werken, maar ook in gedachten, ook in hetgeen er in onzen geest omgaat; en tot zelfs voor onze droomen zijn we verantwoordelijk; niet voor wat in die droomen aan ons geschiedt, maar wel voor wat wij in die droomen doen. Niet ieder heeft dezelfde droomen. Ieder droomt naardat de inhoud van zijn verbeelding is. En hoe weinig we ook over onze droomen heer en meester zijn, dit gevoelt toch ieder onzer, dat, zoo ook onze Heiland een droomleven gekend heeft, dit niet anders dan volmaakt heilig kan geweest zijn.

In den nacht zelf kan men een droom niet anders maken dan hij komt, maar wel kan uitzuivering van onze verbeelding en reiniging van onze gedachten op den duur onze droomen overleiden op onzondig terrein.

Maar veel grooter is uiteraard onze verantwoordelijkheid voor hetgeen onze geest doet in slapelooze nachturen. Dan kan onze geest óf in het nachtelijk donker de wereld binnenhalen, óf zinnen en peinzen in heiligen zin. Hij kan ook willoos en doelloos zich in ons omwentelen.

Maar wat onze geest dan in ons moet doen, is in de donkerheid de poort van het heilige ontsluiten, en verkeeren met een hooger wereld.

Al is het, dat ge midden in uw slaap slechts een kwartier uur wakker wordt, dan kunt en moet ge nog uw geest bezig doen zijn met uw God. En ook bij uw ontwaken moet uw eerste gedachte weer aan uw God zijn.

„o, God, Gij zijt mijn toeverlaat, Mijn God, U zoek ik met verlangen, Zoo ras wij 't morgenlicht ontvangen Bij 't krieken van den dageraad".

Voor wie 't zoo verstaat, is de slapelooze sluimer een geestelijke goudmijn.

Er zijn er niet weinigen, die juist in zulke slapelooze nachten, of ook in uren zonder slaap, geestelijk zoo wonderbaar verrijkt zijn.

Ook hier is de goedertierenheid des Heeren. Slapeloosheid is uit onze ellende, maar ook deze ellende zet God in zijn genade om in hooge goedertierenheid.

Ja, er zijn er geestelijk in zulke nachten door God zoo rijk bedacht, dat een_nacht met diepen slaap hun soms eea verloren nacht scheen.

Het werk Gods aan de zielen van zijn uitverkorenen gaat ook in de nachtelijke uren zoo Godverheerlijkend door.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1905

De Heraut | 4 Pagina's

In den nacht overleide ik in mijn hart.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1905

De Heraut | 4 Pagina's