Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de tein geboden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de tein geboden.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXIII.

HET VIERDE GEBOD.

X.

Dat u dan niemand oordeele in spijs of in drank, of in het stuk des feestdags, of der nieuwe maan of der sabbatten ; welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is Christus. Kolossensen 2 : i6, 17.

De vraag waarover het gaat tusschen de overgroote meerderheid der Christenen en die Sabbatisten, welke nog altijd op den zevenden dag der week Rustdag houden, is, of de Christen al dan niet heeft een voldoenden grond voor de omzetting van den Rustdag van den zevenden in den eersten dag der week.

Dit nu wordt door schier alle Christenen bevestigd en alleen door deze Sabbatisten onder de Christenen ontkend.

Naar wij een vorig maal zagen, kunnen zij zich daarvoor dan beroepen op drieëerlei: i". dat de Heere Jezus gewild heeft, dat zijn geloovigen uit Israël, althans tot den ondergang van het Joodsche volksbestaan, den zevenden dag der week als Sabbat of Rustdag zouden houden;

20. dat er noch in de Evangeliën, noch elders in de Schrift ook niet maar een opzettelijke, in woorden uitgedrukte ordinantie Gods is, dat wij christenen onzen Sabbat of Rustdag op den eersten dag der week moeten houden;

30. dat er in Exodus 20:10 staat geschreven: aar de zevende dag is de Sabbat des Heeren uws Gods; in vs. 11: n Hij rustte ten zevenden dage; en in Genesis 2:3: n God heeft den zevenden dag gezegend en dien geheiligd.

Wij_ zullen nu in dit artikel aantoonen, dat wij Christenen metterdaad een voldoenden grond hebben waarom wij niet op den zevenden, maar op den eersten dag der week onzen Rustdag houden, en dat mitsdien de drie genoemde gronden voor het houden van den zevenden dag der week als christelijken Rustdag, niet voldoende zijn

Dat de eerste Christenen, als geboren Joden, den Israëlitischen Sabbat hebben gehouden, staat even vast als dat zij hun kinderen lieten besnijden, en deel namen aan den tempeldienst en dien der synagoge. De Heere Jezus, die niet gewild heeft, dat de zijnen met dit alles terstond zouden breken, zooals ook blijkt uit zijn woord: och bidt, dat uwe vlucht niet geschiede des winters, noch op eenen Sabbat (Mattheus 24:20) had hun dit ook nooit verboden. Het breken met dit alles behoorde tot de dingen, die zij, toen hij bij hen was, nog niet konden dragen, maar waarin zij eersl daarna door den Geest der waarheid zouden worden ingeleid.

Dan, al staat dit vast, daarmee is niets gewonnen voor de meening, dat wij Christenen ook nu nog verplicht zouden zijn om op den zevenden dag onzen Rustdag te houden. Indien althans, en daar komt het natuurlijk op aan, kan worden aangetoond, dat de Israëlitische Sabbat, evenals de tempeldiensten de besnijdenis, tot den dienst der schaduwen behoort. Kan dit toch worden aangetoond, dan volgt daaruit, dat de Heere Jezus niet anders kan gewild hebben, dan dat de zijnen slechts voor een tijd den Israëlitischen Sabbat dus den zevenden dag als Rustdag zouden houden.

Dat nu metterdaad de Israëlitische Sabbat, tot den dienst der schaduwen behoort, blijkt behalve uit al die, vroeger door ons besproken plaatsen van het Oude Testament waarin de Sabat een teeken heet, ook duidelijk uit het Nieuwe Testament. Wij lezen in Kolossensen 2 : 16 en 17 : Dat u dan niemand oordeele in spijs of drank of in het stuk der feestdagen, of der nieuwe maan, of der Sabbatten; welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is Christus.

De kerk van Kolosse, een stad in Klein-Azie, bestond, zooals wij uit den brief zelf, dien de heilige Apostel Paulus haar schreef, weten, uit vroegere heidenen. In h. 2:13 toch zegt hij tot zijn lezers, dat zij „waren in de voorhuid des vleesches, " alzoo onbesnedenen en dus niet-Joden. In onze verzen nu bestrijdt hij als een der vele dwalingen, welke in die kerk aanvankelijk waren opgekomen, bepaaldelijk die, dat christenen uit de heidenen de joodsche spijswetten, feesten en tijden moesten onderhouden.

In aansluiting aan wat voorafgaat, waarschuwt hier de Apostel in vs. 16 de christenen van Kolosse, niemand het recht toe te kennen hen te richten en te veroordeelen wanneer zij aan een dergelijken eisch niet voldeden. Zij hebben zich hun christelijke vrijheid niet te laten ontnemen door hen, die hun, op grond van de joodsche spijswetten, op het stuk van eten zouden willen voorschrijven wat mag of niet mag; of op grond, dat de joodsche wet aan een Nazireër en aan een dienstdoenden priester het gebruik van wijn verbiedt, hun op het stuk van drinken zouden willen voorschrijven wat mag of niet mag. En wat dus geldt op het stuk van eten en drinken, geldt ook op het stuk van de vierdagen. De christenen in Kolosse moeten zich, wat hun godsdienst betreft, niet aan de joodsche heilige dagen laten binden. Noch aan de drie groote jaarlij ksche feesten, — paschen, pinkster-en loofhuttenfeest; — noch aan de maandelijksche nieuwe-maanfeesten; noch aan den wekelijkschen Sabbat,

En van deze waarschuwing of van dit vermaan in vs. 16, wordt nu in vs. 17 de grond of drangreden aangegeven.

Dit alles toch — verboden spijzen en dranken, jaarlijksche en maande'ijksche feesten en ook de wekelij ksche Sabbat — is een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is Christus.

De Apostel stelt hier „schaduw" tegenover „lichaam"; de inzettingen der wet, welke hij in vs. 16 op het oog heeft, als in den tijd der belofte afschaduwende wat eens, in den tijd der vervulling, den tijd, die nu tegenwoordig was, werkelijk zou worden in Christus.

En wijl nu Christus al wat hem dus onder de oude bedeeling, afschaduwde wat type of teeken van hem was, vervuld heeft, mag een christen, die dat verstaat, deze inzettingen der wet niet meer houden.

Daartoe behoort, naar onzen tekst, dan ook de Israëlitische Sabbat. Zeker bestrijdt de Apostel hier niet op zichzelf het zich onthouden van sommige spijzen en ook dranken — tegen de „geheel-onthouding, " het zij in het voorbijgaan opgemerkt, bewijst J Kolossensen 2 : 16 en 17 dan ook niets; — en zoo ook bestrijdt de Apostel hier niet op zichzelf het houden van jaarlijksche en J maandelij ksche feesten en van een wekelijkschen Sabbat of Rustdag, maar wat hij d uitsluitend bestrijdt is, dat men dit alles doet omdat men er zich krachtens de inzettingen der wet, de wet der schaduwen, v toe verplicht zou achten.

Dit toch is een dwaling. n

De dwaling, dat er geen onderscheid is a tusschen de oude-en de nieuwe bedeeling d van het éene Verbond der Genade; iets waarin de Heilige Geest met name den Apostel Paulus bijzonder had ingeleid. De dwaling van het Judaïsme, aan welks bestrijding de Apostel een goed deel van zijn leven heeft gewijd. Een strijd, die zich in de apostolische eeuw concentreerde op het stuk van de besnijdenis, en waarbij de tegenstanders van Paulus de heidenen eerst tot Joden en dan tot Christenen wilden maken en ze dus onderwerpen aan de wet der schaduwen. De meeste brieven van den Apostel gunnen ons een blik op dezen strijd. Men verstaat ze niet, als men daarmee geen rekening houdt.

En gelijk nu tegen al dat nog willen aanhouden onder de nieuwe bedeeling van wat onder de oude bedeeling slechts als schaduw heeft gediend, strijdt de Apostel ook tegen het houden van den zevenden dag der week als Israëlitischen Sabbat. In nog sterker woorden dan hier in den brief aan Kolosse, doet hij dat in den brief aan de kerken van Galatië, wanneer hij schrijft, — juist met het oog op dat waartoe de Judaïsten, of Joodschgezinde leeraars de geloovigen uit de heidenen aldaar hadden verleid: n nu, als gij God kent, ja veelmeer van Hem gekend zijt, hoe keert gij u wederom tot de zwakke en arme beginselen, welke gij wederom van voren aan wilt dienen.? Gij onderhoudt dagen en maanden en tijden en jaren. Ik vrees voor u, dat ik niet eenigszins te vergeefs aan u gearbeid heb (Gal, 4 : 9—II). Op welke plaats bij het woord „dagen" men hier èn aan de joodsche vast-en feestdagen èn aan den joodschen Sabbat moet denken.

Deze twee teksten Kolossensen 2 : 16 en 17 en Gal. 4 : 9—11 bewijzen voor ieder, die zich buigt voor het gezag van de heilige Schrift, dat ook de Sabbat van Israël tot den dienst der schaduwen behoorde en mitsdien in de nieuwe bedeeling door ons Christenen niet meer mag gehouden. Zoowel toch doordat hij viel op den zevenden dag der week, als door zijn strenge rust was hij voor Israël een teeken; een afschaduwing van Messias' rusten in het graf na zijn volbrachte werk, tot welk rusten hij inging toen met zonsondergang Israels Sabbat aanbrak.

Dit karakter van schaduw der toekomende dingen dat Israels SabbaS 'J^oeg, is dan ook de grond waarom wij ctó-istenen niet den zevenden dag als Rustdag houden.

In antwoord op de vraag die hij stelt: aarom en wanneer moest de Sabbatdag veranderd worden in den dag des Heeren, wordt deze grond met voorbeeldige juistheid aldus omschreven door den Catechismus van Trente: De tijd nu waarop de dienst van den Sabbat moest opgeheven, is diezelfde waarin de overige Hebreeuwsche diensten en ceremoniën als verouderd moesten afgeschaft, en wel door den dood van Christus, Want wijl deze ceremoniën als het ware schaduwbeelden zijn van het licht en de waarheid, was dit volstrekt noodzakelijk, dat zij door de komst van het licht en de waarheid, welke Jezus Christus is, verwijderd werden. Weshalve de heilige Paulus aan de Galaten aldus schreef, wanneer hij de onderhouders van den Mozaïschen ritus berispte: ij onderhoudt maanden en tijden enjaren; ik vrees voor u, dat niet ik niet misschien te vergeefs aan u gearbeid heb. In welken zin hij ook schreef aan de Colossensen (h. 2:18)."

En hiermede moet ieder christen, die het verschil tusschen de oude. en de nieuwe bedeeling verstaat, instemmen.

Omdat het Sabbat-of Rustdag-houden op den zevenden dag der week een van de schaduwen der oude bedeeling was, daarom houden wij christenen onzen Sabbat of Rustdag niet meer op den zevenden dag der week.

Uit het feit nu, dat de Heere Jezus gewild heeft, dat zijn geloovigen uit Israël, althans tot den ondergang van het Joodsche volksbestaan, den zevenden dag der week als Sabbat of Rustdag zouden houden, — af te leiden, dat dit ook nog zijn wil zou zijn voor ons, ware een even valsche gevolgtrekking, als dat wij, omdat de Heere ezus niets gezegd heeft van het afschaffen der besnijdenis, ook nog verplicht zouden zijn onze kinderen te laten besnijden. De Heere ezus toch wil een „redelijken godsdienst" van zijn volk; zij moeten weten wat zij oen; hun zedelijkheid moet wel „Theonoom, " maar daarom nog niet „heteronoom" zijn. Zij moeten in hun eigen gemoed ten volle erzekerd zijn wat God van hen wil. En daarom moesten de zijnen, die hij zich it Israël verkoren had, zoolang zij nog iet volkomen inzicht in het „schaduwchtig" karakter van Israels Sabbat hadden, ien Sabbat ook nog houden.

Toch is hiermede, naar wij voetstoots oegeven, het Sabbatisme van hen, die den evenden dag' als Rustdag of Sabbat ook oor de Christenen willen, slechts ten deele weerlegd.

Hadden wij alleen te doen met Sabbatisten ooals de dweepster Johanna Southcote en aar kring, waarvan wij in ons vorig artikel ets mededeelen, die zich Nieuwe Israëlieten oemden, dan zouden wij tegenover hen met en beroep op Kolossensen 2 : 16 en Galaten : 10, waarin het schaduwachtig karakter an den Israëlitischen Sabbat uitkomt, kunen volstaan.

Heel anders echter dan deze „Nieuwesraelieten" uit het einde der i8e en het egin der 19e eeuw staat althans het meereneel van de Seventh Day-Baptists en andere evende Dag-christenen. d n r w

Aan inzicht in het verschil tusschen de ude en de nieuwe bedeeling; tusschen den ijd der belofte en der vervulling ontbreekt et ook hen niet.

Dat de Israëlitische Sabbat ook doordat ij viel op den zevenden dag een „schaduw" as; dat ook dit schaduwachtige door hristus is vervuld, en er mitsdien voor ons hristenen nu af is, zullen zij ons van harte oestemmen. En op grond van Kol. 2 : 16 n Galaten 4 : 10 zullen dan ook zij toeeven, dat een Christen op den zevenden ag den Sabbat van Israël niet meer houen mag.

Maar, zullen deze christenen zeggen, al ouden wij op den zevenden dag onzen abbat of Rustdag, daarom houden wij nog llermifist den „Sabbat van Israël". Wij ouden den zevenden dag, niet gelijk die hristenen in de kerk van Kolosse of in e kerken van Galatië, uit kracht van de nzettingen der Mozaïsche wet; van de wet er schaduwen; maar omdat God den evenden dag als Rustdag of Sabbat voor en mensch heeft ingezet. Daarbij komt an nog, dat er noch in de vier Evangeliën, ioch elders in de Schrift ook niet maar en, opzettelijke in woorden uitgedrukte, rdinantie is, dat wij Christenen onzen abbat of Rustdag op den eersten dag der eek moeten houden.

Twee gronden alzoo voor het houden van den zevenden dag der week als Rustdag.

Gij voelt, dat met name waar men, gelijk wij, overtuigd is, dat de Sabbat niet eerst in de woestijn of aan den Sinaï is ingezet, maar van den beginne den mensch als scheppingsordinantie in het Paradijs reeds is ingeschapen — vooral het eerste van dit tweetal argumenten voor het op éta zevenden dag der week Sabbat houden, niet zonder gewicht is, Aan de klem van dit argument toch ontkomt men, naar het ons toeschijnt, allerminst, door de bewering, dat in deze scheppingsordinantie alleen maar ligt, dat er één rustdag op zes werkdagen moet zijn. In Genesis 2 : 3 staat immers: n God heeft den zevenden dag gezegend en dien geheiligd; omdat Hij opdenzelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had om te volmaken. Liever dan de Schrift hier geweld aan te doen, stemmen wij aan de Seventh Day-Baptists en andere Zevende Dag-Christenen dan ook onverholen toe, dat voor den mensch de zevende dag metterdaad de rustdag moet zijn.

Doch, al stemmen wij dit onverholen toe, toch is dit geen voldoende grond voor de bewering, dat de zevende dag der week ook der Christenen rustdag moet zijn.

Zeker, het christelijke sluit hetmenschelijke niet uit; is niet iets nieuws dat aan het menschelijke wordt toegevoegd; maar het waarachtig menschelijke, door de zonde verstoord, moet juist door het christelijke worden hersteld.

Een mensch moet Christen worden om eenmaal weer mensch te zijn.

Dit laatste te ontkennen is de dwaling van het „humanisme" dat zich den „homo", den mensch, ongerept denkt, omdat het niet weet wat zonde is, en dus ook voor de wederbarende of vernieuwende werking van het christelijke op het gevallen-menschelijke geen oog heeft. En in deze dwaling nu liggen, op het stuk van den rustdag, zij het dan ook onbewust, de Seventh Day-Baptists en andere Zevende Dag-Christenen.

Met hun bewering, dat niet de eerste, maar de zevende dag, uit kracht van cheppingsordinantie, ook der Christenen rustdag of Sabbat moet zijn, en daarover oopt de vraag hier uitsluitend, zouden zij elijk hebben, indien de wedergeboorte, de ernieuwing der wereld reeds voltooid ware; och daarom is juist wat zij willen, een ooruitgrijpen op den staat der heerlijkheid, en miskenning van het eigenaardig chriselijke.

En wat nu het tweede argument betreft, at er noch in de vier Evangelieën, noch lders in de Schrift, ook niet maar één, pzettelijke, in woorden uitgedrukte, orinantie des Heeren is, dat wij Chrisenen onzen Sabbat of rustdag op den ersten dag der week moeten houden —is eeds meermalen door ons toegestemd, dat it op zich jzelf juist is, en wij hebben dan ok in ons vorig artikel zelfs aangewezen, hoe ulk een ordinantie of gebod ook niet ligt n de drie teksten Handelingen 20 : 7; I Korinthe 16 : 2 en Openbaring i : 10. och is, zoo als wij thans zullen aanwijzen, ok met dit argument voor den zevenden ag der week als Rustdag der Christenen iets gewonnen.

Zeker moeten Gods geboden norm of ichtsnoer voor ons handelen zijn, en hebben ij dat dan ook niet naar ons goeddunken f naar menscheninzettingen ons te richten. aar, evenals in de verhouding van mensch ot mensch hij zedelijk hooger staat, die et verstand de bevelen van zijn meerdere pvolgt, dan hij, die zonder te letten op e omstandigheden of er verder bij te denken, onder meer uitvoert wat hem is opgedragen, oo ook in de verhouding van den mensch ot zijn God.

God wil, dat wij, ook in het leven naar ijn geboden, ons verstand zullen gebruiken. Als tot verstandigen spreek ik, oordeelt ij hetgeen ik zeg", schrijft de heilige postel aan de Corinthiërs (I. vs. lo:15).

Zeker, daar is nergens in de Schrift een pzettelijk, in woorden uitgedrukt gebod, oor den kinderdoop en toch is deze een chier algemeen christelijk gebruik; daar is ergens in de Schrift uitdrukkelijk geboden, at vrouwen tot het heilig Avondmaal oeten toegelaten, en toch zal geen chrisen beweren, dat zulks te doen tegen HEEREN wil is.

En zoo staat het ook hier.

Nu heeft Christus' Kerk zeker niet van eetaf verstaan, dat zij niet den zevenden aar den eersten dag der week Rustdag of abbat moest houden.

De Christenen uit de Joden hebben lang en Sabbat van Israël gehouden, en eerst e t R t n o in den strijd tusschen Judaïsme en Paulinisme is het besef bij hen ontwaakt en later bij den ondergang van het joodsche volksbestaan gesterkt, dat Israels Sabbat, als behoorende tot den dienst der schaduwen, had afgedaan.

En wat de Christenen uit de heidenen betreft, moet men wel in het oog houden, dat de Grieken en Romeinen oorspronkelijk geen week van zeven dagen en dus ook geen zevenden dag als Rustdag kenden.

De Grieken hadden heel geen „week". Zij deelden de maand in drie dekaden of 3 X 10 dagen.

Bij de Romeinen daarentegen was wel de „week" bekend, maar eene van acht dagen. De landlieden b.v. arbeidden zeven dagen en kwamen op den achtsten dag naar de stad om markt te houden. Deze marktdag heette nundinae, woordelijk de 9e, in werkelijkheid de 8ste dag.

Van een Rustdag was geen sprake.

En in deze wereld van Grieken en Romeinen heeft toen voor het eerst hét „Jodendom in de Verstrooiïng" de joodsche week van zeven dagen met dèn laatsten dag als Rustdag of Sabbat gebracht. De joodsche historieschrijver Josephus, geboren 37 n. Chr., moge al overdrijven wanneer hij schrijft: „Daar is geen stad, noch een griekschë noch een barbaarsche; noch één volk, waarin niet de zede van den zevenden dag, welken wij werkeloos doorbrengen, is verspreid", — toch ligt aan zijn bericht een goed deel waarheid ten grondslag.

Ook van elders weten wij, dat toen het Christendom optrad, de joodsche zede van den Sabbat door vele heidenen in de Grieksch-Romeinsche wereld reeds was overgenomen. De romeinsche wijsgeer Seneca, een tijdgenoot van den apostel Paulus, verhaalt er van, maar keurt het af, wijl een mensch op deze wijze een zevende deel van zijn leven verliest. Sommige nu dezer heidenen hielden Sabbat, omdat zij zich als „godvreezenden", zooals de term was, meer of minder eng, bij het Jodendom hadden aangesloten; anderen, ook zonder dat het tot zulk een aansluiting kwam, alleen omdat van de breking van den arbeidstijd door één rustdag op zes werkdagen, een zekere bekoring op hen uitging.

En zoo vonden dan de eerste verkondigers van de Christelijke religie, en onder hen ook de Apostel Paulus, in vele plaatsen van de heidenwereld de joodsche week met den zevenden dag als rustdag. Zij, en ook Paulus, hebben dit rusten op den zevenden dag op zichzelf niet bestreden. Alleen werd dan gelijk ns bleek uit Handelingen 20:7 en i Korinthe 16:2 en dat met name in de kringen, die onder invloed van Paulus stonden, ook de eerste dag der week, als herinneringsdag aan 'sHeeren opstanding, zonder daarom nog Rustdag te zijn, op bijzondere wijze herdacht. waareemt, die neemt hem niet waar den Heere." Romeinen 14:5 6).

Wijl het nu bij een religieus-zedelijke handeling als het Rustdag houden, aankomt op het motief of de beweegreden, moest wel het ordeel van den Apostel over dat Sabbathouden vaak verschillend zijn. Was het em duidelijk, dat men tot zulk Sabbatouden bewogen werd doordat men zich als Christen nog gebonden achtte aan de et der schaduwen, dan was hij tegen zulk en onderhouden van den zevenden dag er ^yeek, gelijk blijkt uit zijn berispende oorden in den brief aan Kolosse en in ien aan de Galaten onverbiddelijk. Was het em daarentegen duidelijk, dat men niet it dit motief, maar alleen omdat men vast ilde houden aan het godvruchtig gebruik an een Rustdag, zooals men dat reeds oorlang in den joodschen Sabbat had leeren ennen, den zevenden dag der week als ustdag hield, dan was zijn oordeel heel nders. Zoo zegt hij, met het oog op de wakken in het geloof, die niet, en met et oog op de sterken, die wèl tot de overuiging waren gekomen, dat het Christenom geen „heilige tijden" meer heeft, in ijn brief aan de kerk van Rome: „De en acht wel den eenen dag boven den nderen dag, maar de ander acht al de agen gelijk" - waarbij wij dan hebben te enken aan de uit het Jodendom ontleende ede zoo van vastendagen als feestdagen n dus ook aan den Sabbat: - „een iegelijk ij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd. ie den dag waarneemt, die neemt hem aar den Heere; en die den dag niet

De omzetting van den zevenden in den ersten dag der week, heeft Paulus echter, oen hij, na zijn tweede gevangenschap te ome, in 64 onder Keizer Nero den mareldood stierf, niet aanschouwd.

Heel de eerste eeuw door en ook later og is in de Christenheid, zij het dan met f zonder joodsche motieven, nog de zevende

dag als Rustdag gehouden. Eerst onder de leiding des Geestes is al meer verstaan, dat de eerste dag der week als de dag van Christus' opstanding, het machtig feit waarmee èn onze rechtvaardiging èn onze geestelijke vernieuwing op het innigst samenhangt, als „de dag des Heeren" ook de Rustdag van den Christen moet zijn.

Het verband toch met Christus opstanding op den eersten dag der week geeft aan onzen Sabat ofRustdagjuist dat eigenaardig chistelijk karakter, dat ons doet spreken van den „christelijken Rustdag'.

Wie de tegenstelling tusschen schaduw en wezen, belofte en vervulling verstaat; wie de verhouding van het christelijke tot het menschelijke en in verband daarmee de geestelijke beteekenis van het rusten op den eersten dag doorziet, voor hem kan er geen twijfel bestaan, of het is de Wil des Heeren en alzoo een voldoende grond, dat hij, als Christen zijn Rustdag houdt op dsn eersten en niet meer, maar ook nog niet op den zevenden dag der week, ook al is daarvoor in de Schrift geen opzettelijke, in woorden uitgedrukte ordinantie.

En waar nu ten slotte zij, die óf het een óf het ander niet doorzien, en daarom nog altijd meenen, dat wij Christenen op den zevenden dag onzen Sabbat moeten houden, zich beroepen op de letter van het vierde gebod: Maar de zevende dag is de Sabbat des Heeren uws Gods — daar zij nog eens herinnerd, dat wij als Christenen èen redelijken godsdienst hebben, en dus bij het opvolgen van 'sHeeren geboden ons verstand hebben te gebruiken. En gelijk wij verstaan, dat de beul, die op last van de Overheid den moordenaar ter dood brengt; dat de verdediger van het vaderland, aan wien de Overheid het zwaard heeft gegeven, die den vijand doodt, daarmee allerminst zondigen tegen het 6de gebod: „Gij zult niet doodslaan, " — zoo veritaan wij ook, dat een Christen die op zes werkdagen een Rustdag houdt en dat op den eersten dag, den „dag zijns Heeren", noch zondigt tegen de scheppingsordinantie voor den heiligen mensch, noch tegen het aan Israël gegeven gebod — met hun zevenden dag als Rustdag.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Van de tein geboden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1905

De Heraut | 4 Pagina's