Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Beeldendienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Beeldendienst.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De heer Smit, pastoor te Geesteren, zendt ons de volgende repliek:

Beeldendienst.

Mijnheer de Redacteur!

Naar aanleiding van uw antwoord (Heraut 7 Mei l.l.) op mijn „woord van protest" zou ik alsnog gaarne het volgende zien opgenomen. Omstandigheden niet van mijn wil afhankelijk verhinderden mij u dit verzoek eerder te doen.

U zegt: „Al is het toch volkomen juist, dat de Roomsehe kerk volgens haar officieele leer geen eere toebrengt aan de beelden zelf maar aan Christus en de heiligen, die door deze beelden worden voorgesteld, daarmede is toch het bezwaar van de Protestanten tegen dezen beeldendienst volstrekt niet uit den weg ge­ruimd".

Ik vraag: waarom niet?

U antwoordt vooreerst: „omdat de theorie en de praktijk elkaar ook hier niet dekken." M. de R. Zulk eene beschuldiging mag u niet onbewezen laten. Bewijst u ze niet, dan loopt u gevaar zelf beschuldigd te worden van vermetel oordeel.

U antwoordt ten tweede: „omdat, indien de gemaakte onderscheiding juist was, zelfs de heiden niet van beeldendienst zou kunnen beschuldigd worden, daar de heidenen toch evenmin de beelden zelf vereeren, maar de godheid, die door deze beelden wordt voorgesteld."

Ik antwoord: van sommige heidenen moge dat waar zijn, toch blijkt ons uit de Heilige Schrift, dat er ook zeer vele heidenen waren, die de beelden zelf vereerden.

Zoo b.v. lezen wij bij Isaias XLIV:17: En van het overschot daarvan maakt hij zich een god, een gesneden beeld: ij buigt zich daarvoor neder, en vereert het en smeekt het: ed mij, want mijn God zijt gij." En Psalm CXXXIV

(CXXXV) I5: „de afgodsbeelden der heidenen ziin zilver en goud, werken van menschenhan den-een mond hebben zij, en zij spreken met; zii hebben oogen en zien niet; zij hebben ooien en hooren niet; uit hun mond komt geen adem zelfs Dat daaraan gelijk worden, die ze ver vaardigen, en aUen die daarop {d.i.op die leven loozi beelden) vertrouwen. En Romemenbrief T • 2? • Zij hebben de heerlijkheid van den onbederfelijken God verwisseld voor beelden voorstellend een bederfelijk mensch, vogelen, viervoetise en kruipende dieren .... 35 zij, die den waren God verwisselden voor den leugen /voor een afgod), en het schepsel vereerden en dienden liever dan den Schepper." Mij dunkt, M de R., dit bewijst genoegzaam, dat de heidénen ook wel de beelden zelf vereerden; dat er dus ook in dit opzicht een groot verschil tusschen heidenen en roomschen bestaat.

Maar ook al vereerden sommigen onder hen in die beelden de godheid, die er door werd voorgesteld, dan nog was dat niet de ware God, maar de een of andere afgod, dikwijls de duivel zelf.

Zoo b. V. lezen wij 5 Mozes XXXII : 17 : Zii offeren aan duivelen en niet aan God aan goden, die zij niet kenden." En 3 Moses XVII:17: En zij zullen niet langer hunne offeranden slachten voor de bokken (satyrs; Vulgaat: uivelen), met welke zij gehoereerd hebben.”

En 't iste B. der Koningen (i Samuel) VII:3. En Samuel sprak tot het gansche huis van Israël en zeide: ... verwijdert de vreemde goden uit uw midden, (Vulgaat: e Baals) en de Astarten .... 4. De kinderen van Israël verwijderden dan de Baals en de Astarten en dienden den Heer alleen." En Baruch IV:7: Want verbitterd hebt gij Hem, die u gemaakt heeft door te offeren aan den duivelen niet aan God." En i Cor. X:2o: Zij offeren aan booze geesten en niet aan God."

Hierbij zegt u, dat ik in deze mijne opmerking „terstond spaak loop met het Oude Testament", m. a. w. dat God niet alleen het aanbidden van valsche goden, maar ook het afbeelden der godheid verbiedt. Ik antwoord: dit verbod heeft geen betrekking op de roomsche heiligenbeelden; door die beelden toch wordt niet de godheid zelve voorgesteld.

Mocht u misschien willen beweren: -.ar 2 Mos. XX:4 zegt God: Gij zult u geen gesneden beeld noch eenige gelijkenis maken van hetgeen omhoog in den hemel en van hetgeen omlaag op de aarde en van hetgeen in de wateren onder de aarde is", dan antwoord ik: od verbiedt hier niet het maken van welk beeld dan ook, maar alleen het in beeld voorstellen (en wel voornamelijk ter aanbidding voorstellen) van de godheid. Dat dit zoo is blijkt uit hetgeen God zelf volgens andere plaatsen der H. S. aan deazelfden Mozes ge biedt. b. v. 2 Mos. XXV:18: Ook zult gij twee cherubynen maken van gedreven goud. .. en zij moeten elkander aanschouwen, de aangezichten gekeerd naar het verzoendeksel." En 4 Mos." XXI:8. „En de Heer sprak tot Moses: aak een koperen slang en stel ze op een paal (Vulgaat: n stel ze tot een teeken); wie gebeten is, en er naar ziet, zal leven."

Eindelijk nog zegt u: „de kalverendienst bij Israël doelde wel degelijk op eene vereering van Jehovah, en is toch door de profeten als in strijd met dit Gods gebod veroordeeld."

Ik antwoord i». De kalverbeelden waren eene „afbeelding der godheid" (wat onze heiligenbeelden niet zijn); en dat was door God verboden. 20. De woorden die Aaron sprak: Mor gen is het hoogfeest des Heeren" bewijzen wel, dat hij wilde beproeven, de door God verboden afgoderij te veranderen in een hulde aan den waren God; maar de schuldigen bedoelden wel degelijk een navolging van, en een terugkeer tot Egyptische afgoderij (Apisdienst), waaraan zij ook vroeger hadden deelgenomen. Dat dit zoo is blijkt ons duidelijk uit Hand. VII:39. Maar zij verstietten hem, en keerden zich met hunne harten naar Egypte, zeggende tot Aaron: aak ons goden, die voor ons uitgaan En zij maakten een kalf, en droegen den afgod een offer op." En uit Josue XXIV : 14: Verwijdert de goden, die uwe vaderen in Mesopotamia en in Egypte gediend hebben." 30. Wanneer de profeten tegen de door Jeroboam ingevoerde kalverdienst toornen, dan is zulks wederom, omdat zij de godheid in eene beeltenis voorstelden; maar verder ook omdat deze kalverdienst altijd groot gevaar opleverde in de afschuwelijkste afgoderij (dierendienst, menschenoffers enz.) te verloopen, en daar feitelijk dikwijls in verliep. Zoo b.v. lezen wij 4 (2) Kon. XVII : 16: En zij verlieten al de geboden van den Heer hunnen God, en maakten zich gegoten beelden, twee kalveren en beelden van Astarte (Vulgaat: osschen) en wierpen zich neer voor al het heer des hemels, en dienden Baal. En zij deden hunne zonen en dochters gaan dooi het vuur, en pleegden waarzeggerij en wichelarij." En de profeet Osee zeide van de Israëlieten zijner dagen, volgens de eene vertaling: Menschelijke offeraars (menschen met rede begaafd)*kussen (vereeren) kalveren; " volgens eene andere vertaling: Menschen offerend kussen zij kalveren" d. w. z. te eere van hun door kalveren voorgestelden afgod brengen zij menschenoffers.

M. d. R. Mijn stukje is nog al lang geworden; maar dat moest wel, wilde ik meer geven dan „een woord van protest." Daarom hoop ik, dat u, nu u op mijn woord van protest antwoordde, ook deze verdediging zal willen opnemen.

Ik meen duidelijk gemaakt te hebben, dat de „Roomsche beeldendienst" geheel iets anders is dan die der heidenen, en noch door 2 Mos: XX, noch door het verbod der kalverendienst veroordeeld wordt.

Met beleefden dank voor de opname, TH. A. SMIT, Pastoor.

Geesteren bij Tubbergen, 31 Mei 1905.

Op dit antwoord breedvoerig ingaan kunnen we niet. De argumenten door pastoor Smit aangewend, vindt men in elke Roomsche dogmatiek en de beantwoording daar van in elk Protestantsch handboek over de Roomsche controvers. Welk nut heeft het dan, deze argumenten over en weer nog eens in den breede te gaan uitstallen, waardoor men elkaar toch niet overtuigt.''

De voorstelling, die de heer Smit hier geeft van den beeldendienst der heidenen is ten eenenmale onjuist, en het beroep op die Schriftuurplaatsen, waar in ironischen zin den spot wordt gedreven met de afgoden van hout en steen, geeft niets, waar het gaat om de voorstelling, niet die de Schrift maar die de heidenen zelf van hun afgoden hadden. En hierover bestaat bij geen kenner der heidensche eerediensten geschil, dat zij, met enkele uitzondering, nooit de beelden van hout of steen werkelijk als goden hebben beschouwd, maar alleen als afbeeldingen der godheid, die zij vereerden.

En evenmin baat het tweede argument, dat cd de door ons aangevoerde bewijsplaatsen alleen doelen op het verbod om God af te beelden, maar niet slaan op de beelden der heiligen. Want vooreerst veroorlooft de Roomsche kerk zich wel degelijk om ook beelden van God te maken, zij het dan ook dat zij deze afbeeldingen slechts als symbolen beschouwt. En ten tweede geldt ons bezwaar niet het afbeelden der heiligen zelf, maar wel dat deze beelden geëerd worden, en deze eeredienst in de Roomsche kerk een religieus karakter draagt, d. w. z. in verband staat met den dienst van God.

Noch in het Oude noch in het Nieuwe Testament, heeft God de Heere bevolen, dat in den eeredienst beelden, hetzij van God zelf, hetzij van den Christus, hetzij van de heiligen, zouden gebruikt worden. Integendeel, overal wordt de beeldendienst door God verboden en veroordeeld. Niet één be­ , wijs kan worden aangevoerd, noch uit het Oude noch uit het Nieuwe Testament, dat af beeldingen van de heiligen of van Christus zelf, bij den eeredienst zijn gebruikt of eenige eere hebben ontvangen.

Het eenige voorbeeld, waarop pastoor Smit zich beroept, en dat door de Roomsche kerk altijd weer aangevoerd wordt, van de cherubijnen op de Arke des Verbonds, zegt niets. Want vooreerst was deze afbeelding een symbolische voorstelling, daar een engel geen lichaam bezit en dus niet afgebeeld kan worden. En ten tweede lezen we nergens, dat de Israëlieten voor die Cherubijnen geknield hebben, ze hebben gekust of welke eere ook hebben bewezen. Voor den beeldendienst der Roomsche kerk bewijnen deze cherubijnen dus niets.

We meenen hiermede dit debat te mogen sluiten. Nu we tot tweemaal toe den heer Smit het woord verleenden, is daarmede hem genoegzaam gelegenheid geschonken, om het standpunt der Roomsche kerk toe te lichten en kan hiermede deze zaak als afgedaan worden beschouwd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juni 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Beeldendienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juni 1905

De Heraut | 4 Pagina's