Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„^traomcn op ïjet ö):o0e/'

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„^traomcn op ïjet ö):o0e/'

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN.]

Want ik zal water gieten op den dorstige, en stroomen op het droge; Ik zal mijnen Geest op uw zaad gieten, en mijnen zegen op uwe nakomelingen. Jesaia 44 : 3.

Pinksteren is een wonder. Pinksteren is iets gansch buitengewoons. Wat Pinksteren tot het heilige feest maakt, was er vroeger niet, greep slechts eens plaats, en kan, in dien geheel eenigen zin, nooit ten tweeden male komen.

En toch, hoe geheel eenig en exceptioneel het Pinksterwonder ook was, het kwam toch noch onverwacht, noch als onnatuurlijk.

Ge voelt dit terstond aan de beeldspraak, waarin Pinksteren door de profeten voorspeld werd.

„Ik zal water gieten op den dorstige en stroomen op het droge, " duidt er op, dat het water bij ' den dorstige hoort, en dat het nu droge land er op was aangelegd om doorwaterd te zijn.

Juist hierin ligt de kracht van al deze Schriftbeeldspraak.

„Gelijk het hert schreeuwt naar de waterstroomen, zoo dorst mijn ziel naar U, o. God, " spreekt uit, dat de ziel bij God hoort, buiten God niet kan, voor de eere Gods bestemd is, en dat, nu de ziel God mist, er dorst opkomt, die de ziel inwendig verteert, straks in koorts zet en dreigt met omkomen.

Wie gelooft, hongert naar de gerechtigheid, zooals een pasgeboren wicht hongert naar de moedermelk. Naar oorsprong en bestemming hoort de mensch bij de gerechtigheid en de gerechtigheid bij uw ziel. En daarom is het dat honger u pijnigt, zoo de gerechtigheid week. Een hongerpijn, die ge niet voeldet toen ge in uw honger van u zelven laagt, maar die u inwendig verteert van 't oogenblik af, dat ge in uw geloofsverwakkering uit uw zondenbedwelming opwaakt en tot uzelven komt.

En al deze diepe waarheid geeft de profetie u niet in dor betoog of in geleerde stellingen, of in scherpzinnige ontleding, maar alles in klare beeldspraak, die u met macht toespreekt.

Wat bloesemt in het geloof, is als de wilg die bij waterbeken is geplant, en als zelfs de beken op aarde zijn opgedroogd, komt de vloed van boven, en dan wordt het Èristallen water als in stroomen uitgegoten uit de wolken die het aardrijk overdekken.

Dorsten, hongeren is onnatuurlijk, is missen en derven wat naar Gods bestel bij ons hoort; en dan komt de genade het ons hergeven, aan elk hart afzonderlijk in de ure der toebrenging, en aan al Gods volk saam, voor eens en duurzaam blijvend, op den Pinksterdag.

En die genade geeft niet soberlijk, maar mildelijk.

Niet bij druppelen en niet bij enkele teugen, maar als watertochten die in de woestijn uitbreken en als een rivier die uit den Rotssteen voortkomt. Het zijn stroomen die worden uitgegoten op het droge.

Uit de natuur komt al zulk beeld op, en ook daar klemt hetzelfde.

Niet de dorre wildernis, niet de woestijn, is alzoo uit Gods hand voortgekomen; wat God schiep was een Paradijs. De dorre wildernis is uit den vloek, en zal eens met den vloek in de heerlijkheid van het koninkrijk der hemelen worden opgelost. Op de nieuwe aarde, onder den nieuwen hemel, is geen zandwoestijn meer denkbaar.

Al het dorre is onnatuur, al het uitgedroogde en verhongerde is tegen de natuur. In Gods schepping, gelijk ze ontstond, is alzij dige behoefte om te kunnen genieten, maar ook overvloedige volheid om elke behoefte te uil en.

Ook in den zaligen hemel is het niet een ontbreken van trek, zucht, neiging en behoefte, neen integendeel, die behoefte nog sterker sprekend; maar niet één behoefte die nijpen blijft en niet ten volle vervuld wordt.

Juist dat ten volle vervuld worden van elke behoefte is de zaligheid!

Wat we in de natuur voor oogen zien, is daarom steeds een prediking aan uw ziel.

De verschroeide, verzengde, en alzoo geheel verdorde grasweiae bij zonhitte toont u uw innerlijk zielswezen zooals het is buiten uw God. En als malsche stortregen op dat dorre land neerkomt, en de grasspriet zich weer opbuigt, en het veld opleeft en frisscher geur den akker verjongt, dan toont dat veld, die akker, die weide u, hoe het toegaat in uw ziel, als de regen des Geestes de eerst verarmde ziel komt drenken.

En die beeldspraak is uiet toevallig zoo juist.

Neen, het is éénzelfde God die èn dien akker in de natuur èn die ziel in het geestelijke schiep, en die in beider aard, in beider nood en in beider uitredding één gedachte belichaamde; alleen maar de ééne maal in het stoÉfelijke, de andere maal in het geestelijke verwezenlijkt.

Het is één Fontein in God, die den akker door het waas der wolken heen drenkt, en voor den akker uwer ziel u verkwikt door den Heiligen Geest.

De Geest draagt het al en bezielt het al.

De Geest doet dit in de natuur. Of zegt Psalm 104 niet: Zendt gij uw Geest uit, zoo worden zij geschapen en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks ? " Heette het niet reeds in Gen. 1:1: En de Geest Gods zweefde op de wateren."

Niet maar een kracht van God, neen Godzelf is in heel zijn schepping, stoffelijk én geestelijk. Er is niet God en zijn kracht. De kracht Gods is de Almachtige God zelf. En die Almachtige God is niet de Vader op Zichzelf, maar de Drieëenige God, Vader, Zoon en Geest.

De zonde moge hier scheidend en storend werken, maar ze kan het fundament van alle creatuurlijk aanzijn niet teniet doen; en dat fundament voor alle creatuurlijk aanzijn is, dat God-zelf van oogenblik tot oogenbUk alle ding draagt door het Woord zijner kracht.

Zelfs satan kan geen oogenblik zonder God gedacht worden, en dat juist is het ontzettende en vreeslijke van zijn bestaan. Zoo één, dan voegt satan de belijdenis: Bedde ik mij in de helle — en dat doet satan — Gij zijt daar.

Daarom komt God niet pas tot ons in onze bekeering. Neen, ook de diepstgevallen zondaar wordt in het eigen oogenblik van zijn zonde, alleen door God in stand gehouden. Hield God één oogenblik op hem te dragen, zoo hield de zondaar op te bestaan.

Dus de Geest is ook in den zondaar. De sluwheid waarmee de schurk zijn schelmstuk uitricht, is misbruikt talent dat de Geest in hem zette en onderhield. En zoo ook is de Geest in het bestaan zelf van ons aanzijn, in onze zintuigen, in heel ons lichaam, en anderzijds in de werking van onze inborst, onzen aanleg, onze talenten, en in alle geestesgaven.

Alleen maar, de zon Je breekt de gemeenschap van ons ik met het Ik van den Drieënigen God, dat tot ons spreekt in den Geest.

En wel hoort ook de zondaar dit spreken, maar als oordeel, als afstootend verwijt, als een aangrijpen van de ontruste conscientie.

En dit nu verandert alleen door de genade

En die genade is, dat God die in ons is en ons draagt, den scheidsmuur doorbreekt, ons innerlijk ik weer trekt, in ons bewustzijn doordringt als de God bij Wien wij hooren, tegen Wien we gezondigd hebben, en Die ons redden komt, alsnu de eeuwige armen der ontferming om ons slaat, en ons weer aan zijn Vaderhart

koestert. Zoo is het in de persoonlijke toebrenging.

Edoch, ook ons menschelijk geslacht is een eenheid, en als zoodanig één lichaam; maar he was door de zonde zonder hoofd, en kon daarom in God niet genieten. Er was geen bewustzijn van de éénheid van 't geslacht, en van de eenheid van Gods volk.

En dat duurt tot God ons zijn eengeboren Zoon geeft. En nu in hem, den Zoon des menschen, herkrijgen we die eenheid, herkrijgen we ons hoofd. En nu vloeit uit dat hoofd ons de eenheid des Geestes toe. De ziel van de menschheid, om 't zoo uit te drukken, leeft onder bewuste gemeenschap met God Drieëenig op. En dit is het Pinksterwonder. Een wonder voor eens, dat zóó nooit kan terugkeeren, maar dat in zijn heilige gevolgen de gemeenschap des Geestes aan al Gods kinderen brengt.

Dat is de „uitstorting van den Heiligen Geest."

Niet van den Geest, zonder meer, neen maar

van den Heiligen Geest. Die Geest toch is in alles, ook in kruid en plant en dier; maar de Heilige Geest is deze Geest alleen in het redelijk en zedelijk creatuur, in engel en mensch. Hier eerst komt de tegen steUing op tusschen zonde en gerechtigheid. Hier eerst wekt en werkt het hooge ideaal van liefde en reinheid. Hier keert de Geest zich als Heilige Geest in de conscientie tegen den zondaar, en woont zaligend en vertroostend bij den verloste in.

God is heilig, maar alleen in het creatuur naar zijn beeld geschapen, kan dat heilige van God tot het bewustzijn doordringen. En als nu die Heilige Geest in ons dringt, dan is dit niet een vermaan, niet een kracht, niet een vertroosting, maar de vermanende, de sterkende, de vertroostende God zelf.

Een God van verre in zijn heiligheden, en toch een God u in uw verborgehst zielsleven o, zoo nabij!

En daarin jubelt de Kerk van Christus op haar Pinksterfeest.

Want wel doolt Gods kind telkens weer af, en wel voelt het kind van God telkens weer vervreemding.

Maar toch, wie gelooft weet, dat de Heilige Geest er is, is in Gods kerk, is onder Gods kinderen, en dat, in de Verbondsgenade, de zalige gemeenschap met onzen God telkens weer voor ons te herwinnen is, omdat die Geest op den Pinksterdag in de Gemeente des Heeren is uitgestort en nu onder ons woont.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juni 1905

De Heraut | 4 Pagina's

„^traomcn op ïjet ö):o0e/'

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juni 1905

De Heraut | 4 Pagina's