Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staatstractementen,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staatstractementen,

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

I

De bewering van Dr. Wagenaar en Prof. Visscher, dat onze Gereformeerde Vaderen de zorg voor de predikantstractementen aan de Overheid wilden overlaten en dit zelfs officieel in hare belijdenis hebben uitgedrukt, is voor de vierschaar der historie kwalijk te handhaven.

Over het feit toch, dat vóór 1572 aan geen staatstractement gedacht is, kéln moeilijk twijfel bestaan. Men kan gerust alle acta der Synodes vóór 1573 nazien, en nergens is van staatstraktementen sprake. Overal wordt als van zelf sprekend verondersteld, dat de gemeenten te zorgen hebben voor het onderhoud der predikanten, en worden collecten aanbevolen voor de opleiding van arme studenten. En evenmin vindt men eenig spoor van dit denkbeeld in de werken van de toongevende leiders dier dagen, zooals Datheen, Moded, Guido de Brés, Marnix van St. Aldegonde. Onze kerken gingen toen onder het kruis der vervolging gebogen, ze boden zelfs drie millioen aan Philips om vrijheid van prediking te krijgen, en de gedachte aan finantieelen steun van de Overheid kwam zelfs niet bij hen op.

En dat kon te minder, omdat ook de tractementen der Roomsche geestelijkheid niet uit de Staatskas betaald werden, maar uit kerkelijke middelen. Volgens het Canonieke Recht moesten de gemeenteleden zelf zorgen voor de bezoldiging der pastoors door het geven van tienden. Terwijl voorts de rijke inkomsten uit kerkelijke goederen, fundatiën, stichtingen enz. in het onderhoud

der geestelijkheid voorzagen. Een post op het Staatsbudget voor de betaling van de tractementen der geestelijkheid was een onbekend iets. Reeds daarom zou het ondenkbaar wezen, dat onze Vaderen van de Overheid geaischt zouden hebben een last op zich te nemen, dioi zij zelfs voor de Roomsche Kerk nooit te dragen had.

Waar onze Belijdenis nu vóór 1572 is opgesteld, mag de uitdrukking, dat het de taak der Overheid is „de hand te houden aan denjheiligen «eredienst", niet zóó worden uitgelegd, alsof daarmede toch aan de Overheid de taak was opgelegd om voor de tractementen te zorgen. Zulk een exegese is noch grammaticaal noch historisch te verdedigen.

Grammaticaal niet, omdat de woorden: de hand te houden aan den heiligen kerkedienst, niet anders willen zeggen, dan dat de Overheid te zorgen heeft, dat de rechte bediening des Woords en der Sacramenten ongestoord plaats kan vinden, en met de tractementsquaestie niets uitstaande hebben.

Ea historisch niet, omdat in de jaren, dat onze Confessie is opgesteld, de gedachte aan Staatstractementen noch bij de Kerken noch bij de leiders der Gereformeerde beweging is opgekomen.

Zoo blijft dan nog alleen de vraag over, of na 1572 in dat opzicht een verandering heeft plaats gegrepen. Hebben onze Kerken toen verklaard, dat de zorg voor het onderhoud der predikanten tot de taak van de Overheid behoorde of niet.' Zoo neen, dan blijft van heel de bewering van Prof. Visscher en Dr. Wagenaar geen titel of jota staande.

Ook hier moest de vraag zuiver gesteld worden.

De quaestie is niet, of onze Kerken na 1572 bij de Oi^erheid om steun verzocht hebben. Dat feit is in confesso. Maar dit is de vraag, of ónze Gereformeerde Kerken als beginsel hebben uitgesproken, dat de Overheid verplicht was de predikantstractementen te betalen. In Art. XXXVI is niet sprake van wat de Overheid uit goedgunstigheid doen mag, maar van hetgeen ze krachtens haar Goddelijk ambt verplicht is te doen. De derde zinsnede vangt aan: hei is haar ampt ofte officie. En indien de interpretatie van de genoemde broeders juist is, dan heeft de Overheid volgens onze Confessie de roeping en den plicht om de predikantstractementen te betalen en dat uit haar eigen middelen. Of wil men, op de vraag: wie heeft de dienaren des Woords te bezoldigen, zouden onze Kerken geantwoord hebben: volgens Gods Woord hebben dat niet de Kerken, maar heeft onze Overheid dat te doen.

Zoodra de quaestie zoo gesteld wordt, voelt ieder dat het ongerijmd is zulk een stelling aan onze Vaderen toe te dichten. Gods Woord weet noch in het Oude noch in het Nieuwe Testament van zulk een roeping der Overheid iets af. De Apostel Pdulus scherpt telkens in zijne brieven Gal. 6 : 6, I Tim. 5 : 17, 18, I Cor. 9 : 5, 6, 7, 9, II, 13, 14 aan de ^^; «^^«fe den plicht in, dat zij voor het onderhoud der Dienaren des Woords te zorgen heeft. En onze Gereformeerde Kerken zouden lijnrecht tegen dat Goddelijk gebod in, in haar confessie geleerd hebben, dat niet de gemeente, maar de Overheid deze zorg op zich te nemen had! Wie dat meent, kent onze vaderen niet en doet hun nagedachtenis oneer aan.

Het is dan ook metterdaad onbegrijpelijk, hoe Prof. Visscher en Dr. Wagenaar zich tot zulk een uitspraak hebben laten verleiden, waar elke Synode onzer Kerken zoo beslist en duidelijk mogelijk het tegendeel verklaard heeft.

Het bewijs daarvoor valt niet moeilijk te leveren.

In de Kerkenorde door onze Kerken op de Synode te Emden vastgesteld en het laatst door de Synode van Dordt 1619 bekrachtigd, staat in Art. IX met zoovele woorden, dat de Kerkeraad, als representeerende de gemeente, gehouden zal zijn hare dienaren van behoorlijk onderhoud te verzorgen. De zorg voor het onderhoud der predikanten komt dus voor rekening van de gemeente en niet van de Overheid. En wie de woorden van de Confessie niet lijnrecht in strijd met de Kerkenorde wil uitleggen, kan en mag dus niet beweren, dat volgens onze Vaderen het de roeping der Overheid is om dit te doen.

Zelfs kan men nog verder gaan.

Er zijn metterdaad in onze Gereformeerde Kerken enkele zwakkere broeders geweest, die dit zuivere Schriftuurlijke beginsel ten deele wilden prijsgeven. Mannen als Taf fijn, die in den hofkring van Prins Willem min of meer onder den invloed v/aren gekomen van de Libertijnsche beginselen. Het citaat door Prof. Visscher aan Taffijn ontleend, bewijst dat. Trouwens, wie de briefwisseling van Taf fijn kent, weet dat hij op het stuk der Gereformeerde kerkregeering volstrekt niet behoorde tot de stoere Calvinisten. Het beroep op dezen schrijver als Gereformeerde autoriteit is dan ook stellig geen gelukkige vondst.

Welnu, deze zwakke broeders hebben zeer goed gevoeld, dat Art. IX van de Kerkenorde bij hun stelsel, dat de Overheid voor de tractementen te zorgen had, niet paste. Ze hebben daarom het voorstel ingediend om Art. IX zoo te wijzigen, dat er voortaan gelezen zou worden, „dat de Kerker aad, of de respectieve Overheid zorgen zal voor hetbehoorlijk onderhoud der dienaren''. Voetius deelde dit mede in zijn Pol. Eccl. Tom I t. z. pag. 821 en hij voegt er aan toe, dat onze Kerken gelukkig op dit voorstel niet zijn ingegaan. Want al kan het gebeuren zoo zegt hij, dat een rijk gemeentelid of de Overheid het tractement van den predikant betaalt, dit is tijdelijk en wisselvallig. In haar Kerkenorde hebben de Kerken uit te drukken wat het Goddelijke en altijd geldende recht (jus. perpetuum et divinum) is en dit Goddelijke recht is, dat de gemeente voor het onderhoud harer dienaren heeft te ^orgen,

Voetius heeft dus volkomen recht, wanneer hij op de principieelc vraag, wie de predikantstractementen heeft te betalen, verwijst naar Gal. 6 : 6 en daarop volgen laat: inc est quod constitutiones ecclesiasticae Belgarum Emdae, Dordraci, Middelburgi, Hagae Comitis, Dordraci a lóiginSynodis Nationalibus conceptae curam stipendii ministrorum synedriis (quippe ecclesias repraesentantibus) imponant. Wat (zeggen wil, dat „de Kerkenordeningen te Emden, Dordrecht, Middelburg, 's Gravenhage en Dordrecht in 1619 op de Generale Synodes vastgesteld, de zorg voor het tractement der dienaren aan de Kerkeraden (als representeerende de gemeenten) opgelegd hebben."

Met dit beginsel, door onze Kerken zoo kloek beleden, zijn al onze toongevende Gereformeerden het eens geweest. Citaat op citaat zou dit kunnen bewijzen. Voetius sluit zich van heeler harte bij deze uitspraak onzer Synodes aan. Maresius verdedigt hetzelfde beginsel. En zelfs in de periode der decadentie heeft Prof. B. de Moor in zijn voortreffelijkencommentaar op èMarck's dogmatiek t. VI pag. 465 en v. v. nog eens zonder eenige restrictie dit beginsel verdedigd. En ons is met uitzondering van Taffijn niet één Nederlandsche schrijver bekend, die het onderhoud der kerkedienaren principieel tot de taak der Overheid gerekend heeft.

Waarom onze kerken in de practijk toch bij de Overheid telkens om steun hebben aangeklopt, is een vraag, die we in een volgend artikel zullen beantwoorden. Dan zal wel duidelijk blijken, dat dit op geheel andere gronden is geschied dan Prof. Visscher en Dr. Wagenaar meenden.

Thans was het ons alleen er om te doen de zaak uit principieel oogpunt te bezien.

En wij twijfelen niet, of Prof. Visscher en Ds. Wagenaar zullen na deze pertinente en besliste uitspraken onzer vaderen gelezen te hebben, erkennen, dat zij in hun uitlegging van Art. XXXVI zich vergist hebben.

Onze kerken hebben nooit geleerd, dat het volgens Gods Woord de roeping der Overheid was, voor de predikantstractementen te zorgen. Jus divinum et perpetuum, goddelijk en altijd geldend recht was, dat de gemeente dit had te doen. En elke voorstelling, alsof onze kerken in haar confessie vlak het omgekeerde hebben beleden, is met haar eigen uitspraken in onverzoenlijken strijd.

De „zilveren koorde" is nooit dogma der Gereformeerde kerken geweest. En niet alleen in onze confessie, maar in niet één confessie der buitenlandsche Gereformeerde kerken, is van zulk een roeping der Overheid sprake.

Dat enkele mannen als Taffijn e. a. op dit punt anders dachten, is juist. Maar de poging om dit andere beginsel in onze kerkenorde in te dragen, is door onze kerken juist wederstaan. En wie beweert, dat dit beginsel toch in onze confessie staat uitgedrukt, vindt het getuigenis van al onze synodes tegenover zich.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juli 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Staatstractementen,

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juli 1905

De Heraut | 4 Pagina's