Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de tien geboden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de tien geboden.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXVIII.

HET VIERDE GEBOD.

XV,

Gedenk den Sabbatdag, dat gij dien heiligt Exodus 20; 8.

Wij zullen in dit artikel iets mededeelen omtrent de twisten, die in Engeland en in ons land over den Sabbat zijn gevoerd.

In 1595 gaf in Engeland Nicolaas Bound, doctor in de Theologie, een verhandeling over den Sabbat.

Dit boek van Bound zou een vèr reikende strekking hebben.

De schijrver tracht er in aan te toonen, dat de Sabbat van den beginne was; dat hij door Adam en de andere Aartsvaders tot de komst van de Israëlieten in de woestijn is onderhouden; en dat het vierde gebod niet ceremonieel maar moreel is. Verder, dat dit vierde gebod zoowel der Christenen als der Joden Sabbat bevat; dat de dag veranderd is door de Apostelen, daarin geleid door Gods Geest, en dat de onderhouding van des Heeren dag dus geen menschelijke instelling is; eindelijk, dat men voor de viering van den Sabbat alleen op het Oude Testament had te zien; dat op dezen dag door allerlei menschen nauwkeurig moest gerust; dat hij geheel in heilige oefeningen moest doorgebracht; en dat daarom niet alleen arbeid, maar ook elke vorm van uitspanning op den christelijken Sabbat moest nagelaten.

Hier wordt alzoo geleerd, dat de christelijke Rustdag, zij het ook, dat de dag zelf veranderd is, geheel het karaker moet dragen van den israëlitischen Sabbat.

Bound’s boek is in de gereformeerde wereld het eerste geschrift, waarin verkondigd wordt die theorie omtrent den christelijken Rustdag, welke later zal worden aangeduid als Sabbatisme.

Was de Zondagstheorie, naar wij zagen, in Engeland reeds in de middeleeuwen vrij streng, de Zondagspraktijk was in de dagen, dat Bound zijn boek liet verschijnen, over het algemeen vrij los.

De Zondag was daar de geliefde dag voor tooneelvoorsteJlingen en werd door de groote menigte, die dan niet werkte, in uitspatting en onmatigheid doorgebracht. Daarbij waren de vermaken zeldzaam ruw. Berenj achten en stierengevechten waren verdierlijken de uitspanningen. Dronkenschap en onzedelijkheid traden in de meest walgelijke vormen op. „Zou de maatschappij" — zegt een geschiedschrijver — „niet geheel tot losbandigheid vervallen, en dat grootendeels door het misbruiken van den Rustdag, dan moest de wijze om dien dag te vieren geheel en al veranderd worden".

Dit laatste bedoelde Bound met zijn boek.

Ziker, een Sabbatsviering als door hem werd aangeprezen, of liever geëischt, was het andere uiterste.

Bound overvroeg.

Maar juist daardoor heeft hij de Engelsche maatschappij gered.

Hij doet denken aan Mohammed.

Toen deze optrad onder zijn Heidensche stamgenooten, waren zij overgegeven drinkebroers. De profeet gebood deze Arabieren algeheel onthouding en het gevolg is geweest, dat in de Moharamedaansche wereld officieel de onthouding en in de praktijk niet dan de matigheid heerscht.

Het boek, dat zoo strenge Zondagsviering, trachtte te propageeren, vond heftigen tegenstand in Engeland.

Aan Koningin Elisabeth en hare bisschoppen was het niet gegeven het hooge belang, dat hier op het spel stond, in te zien.

Zonder een oog te hebben voor het gevaar, wilden zij ook niet weten van het middel om het te keeren.

Volgens hen was het Sabbatisme van Bound in de gereformeerde wereld een nieuwigheid.

Wat dit betreft, hadden zij zeker geen ongelijk.

Wij hebben vroeger gezien hoe de groote Hervormers over den Zondag dachten.

Recreatie, vermaak, ontspanning op den Zondag hebben zij allen voor geoorloofd gehouden.

Luther genoot Zondagsavonds zijn muziek, Kalvijn liet toe, dat de jonge mannen op Zondag exerceerden en de ouderen kegelden. Somtijds nam hij zelf deel aan dat spel. Toen Knox, de hervormer van Schotland, te Geneve was, vond hij, bij een bezoek aan Kalvijn, dezen er juist mee bezig. Knox zelf vond er niets geen bezwaar in op Zondagavond bij een vriend te gaan soupeeren, evenmin als Kalvijn er iets in zag, op Zondagmiddag na den morgendienst, met een vriend een v/andeltocht in de bergen te maken.

Dan, dergelijke ontspanningen kan men toch niet op één lijn stellen met de straks genoemde Zondagsvermaken van het toenmaals, in zijn breedere kringen, nog ruwe Engelsche volk.

Tegenover de laatste kon alleen een krachtig middel helpen.

En dat gaf Bound aan de hand. Maar, gelijk boven reeds is gezegd, de Koningin en de leiders der Engelsche Staatskerk waren te kortzichtig, om het gevaar te zien, en verwierpen dus het middel.

Daarbij kwam, dat staatslieden en kerkelijken zich door Bounds bewering, dat noch de Staat, noch de Kerk het recht hadden om eenigen dag te heiligen, dan die door den Heere geheiligd was, gekrenkt achtten. Zij verklaarden Bounds leer voor belemmering der christelijke vrijheid, voor een onevenredig verheffen van den Zondag, en voor een poging om het gezag der kerk in de vaststelling van andere feestdagen te verzwakken.

In I599 gaf dan ook de Aartsbisschop Whitgift bevel, dat allen die afdrukken van het boek hadden, ze moesten inleveren, en in 1600 herhaalde de opperrechter Popham dit bevel namens het gerecht.

Een groot deel van het volk en daaronder van de meest ernstige christenen dacht er anders over. Het boek van Bound werd met graagte gelezen, en in 1606 dus drie jaren na Elisabeths dood, bezorgde de schrijver er zelfs een tweede uitgave was.

Het boek van Bound is metterdaad het program van dien „engelschen Zondag" welke nog altijd in het vaderland van den schrijver zede is en, vandaar ook naar Amerika is overgebracht.

Het zijn de Puriteinen geweest die dit program hebben helpen uitvoeren.

Het zou ons te ver van ons onderwerp afvoeren, indien wij hierin den breede van het Puritanisme gingen verhalen.

Tot recht verstand echter van de twisten, die met name ook in ons land, over den Sabbat zijn gevoerd; van de Puriteinsch getinte vroomheid waardoor het religieuse leven in de gereformeerde kringen ten onzent zich kenmerkte en ten deele zich nog kenmerkt, en dat vooral uitkomt in de Sabbatsviering — zij hier slechts het voornaamste van het Puritanisme kortelijk medegedeeld.

De naam Puritein hangt sa& m met het Latijnsche „purus", zuiver, en bedoelde oorspronkelijk de „uitzuivering" in de Engelsche Staatskerk, die onder Koning Hendrik den VIII (1509—1547), welke daartoe door allesbehalve moreele motieven geleid was — zich in 1532 van den Paus had losgemaakt. Thomas Cranmer, door den koning tot Aartsbisschop van Canterbury benoemd, vermocht, hoewel een aanhanger van de Zwitsersche Reformatie, tijdens het leven van Hendrik slechts weinig te reformeeren. Beter slaagde dit onder de regeering van den onmondigen Eduard VI (1547—1553). Vele buitenlandsche Theologen, onder wie ook de reeds in ons vorig artikel genoemde a Lasco, kwamen op Cranmers verzoek naar Engeland. Weldra had de Engelsche kerk een half roomschen half protestantschen eeredienst en een geloofsbelijdenis, die tusschen de leer van Luther en Kalvijn het midden hield. Met de komst van Maria de Bloedige, na Eduards dood, op den troon van Engeland, scheen de zaak de Reformatie verloren. Fanatiek roomsch, trachtte deze koningin haar volk met geweld terug te brengen tot den Paus. Na zes jaren te heben geregeerd (1553—5558) sterft zij en wordt opgevolgd door Elisabeth.

Deze, een dochter van Hendrik VIII en Anna Boleijn, — de vrouw voor welke de koning zijn huwelijk met Maria's moeder, Katharina had gebroken, — was door Cranmer in het protestantsche Geloof opgevoed. Onder Elisabeth kwam de Reformatie van Engeland verder dan ooit te voren. Het was onder haar regeering (1558—1603), dat de Synode van Londen in 1562 aan de Engelsche Staatskerk een Belijdenis, de bekende 39 Artikelen, en een Liturgie schonk. Was in de eerste Kalvijns Avondmaalsleer, niet echter zijn Praedestinatieleer opgenomen, daarentegen was, zoo in de kerkinrichting als in den eeredienst, veel overgehouden van wat eigenaardig roomsch mag genoemd.

Inmiddels was, zoo door het straks vermelde verblijf van buitenlandsche Theologen in Engeland, als door dat van Engelsche Theologen op het vasteland van Europa, een richting in de Engelsche kerk ontstaan, die de denkbeelden met name van de Zwitsersche hervormers, — Kalvijn, Beza, Bullinger, — vooral op het stuk van eeredienst en kerkinrichting strenger wilde zien toegepast. Het zijnde mannen dez^r richting, die weldra, en dat omstreeks 1364, dia naam van Puriteinen ontvingen en van meet af optraden met den drieërlei eisch: „het gezag der Schrift; de eenvoud van de heilige bediening ; en de zuiverheid of reinheid (puritas) der oorspronkelijke en beste kerken".

Gelijk planten en dieren, in een andere omgeving overgebracht, straks eigenaardigheden zullen vertoonen, die zij in hun vroegere omgeving niet hadden, zoo is het ook gegaan met de denkbeelden der zwitsersche Reformatoren overgebracht op engelschen bodem.

Geesteskinderen van Kalvijn, Beza enBultinger, hadden de Puriteinen toch ook iets wat hen van deze hunne vaderen onderscheidde.

De oorzaken van deze verschillen liggen deels in het Engelsche volkskarakter, dat van huis uit meer op het practische, op het handelen, dan op het bespiegelen is gericht; deels in de omstandigheid, dat sedert de vernietiging der Armada in 1588, waardoor het land als door een wonder Gods was gered, de Engelschen zich als het uitverkoren volk van God gingen beschouwen, als het Israel van den nieuweren tijd, en wel zoo, dat het zijn geschiedenis terugvond in het OudeTestament; deels, in de eigenaardige wijsbegeerte, verbonden aan den naam van Petrus Ramus, welke in deze dagen ingang had gevonden aan die hoogeschool van Cambridge, waar door Perkins — den man wiens schriften nog onder ons Gereformeerde volk gelezen worden — en andere academische docenten van puriteinschen zin, werd geleeraard en die van grooten invloed op de vorming der toekomstige Theologen zijn geweest.

En die verschillen zelf zijn dan: vooreerst, dat de Puriteinen in hun eenzijdige voorliefde voor het Oude X^^t^-'^^'i^t geen juiste en scherpe onderscheiding maakten tusschen de voorbijgaand-nationale en de blijvend-menschelijke beteekenis van Israel's wetgeving; verder, dat met hun echt Calvinistisch staan op de wet als norm of richtsnoer des levens, een zeker nomisme gepaard ging, dat aan hun vroomheid iets „wettisch" gaf; en eindelijk, dat zij, bij de voorkeur die zij gaven aan het willen en handelen tegenover het denken en het gemoedsleven op religieus gebied, de „practijk der godzaligheid" hooger stellend dan de leer en dan de mystiek van het hart, vervielen in dat moralisme, dat niet minder dan het intellectualisme en het mysticisme, een ziekteverschijnsel is op het gebied der religie; een stoornis in de samenwerking van hoofd, hart en hand,

Hoe de strijd der Puriteinen tegen de „onzuiverheden" der Engelsche staatskerk eerst ging tegen de kerkelijke kleeding en de ceremoniën van den eeredienst, en daarna tegen de bisschoppelijke kerkinrichting, waarvoor zij de presbyteriale, met haar leer-en regeer-ouderlingen in de plaats wilden stellen — kan hier, waar wij het over hun Sabbatstheorie hebben, blijven rusten.

Metterdaad was in deze laatste het verschil tusschen den dag des Heeren en den Joodschen Sabbat weg. Reeds kon dit wel niet anders bij wat wij zooeven zagen omtrent hun opvatting van h"et Oude Testament, maar daarbij kwam nog, wat wij in het begin van dit artikel mededeelden, de zonderlinge viering van den Zondag met haar treurige gevolgen, waarvan zij in de maatschapij hunner dagen getuigen waren.

Actie werkt reactie.

Almeer werd de oud-testamentische Sabbatsviering, het „schiboleth" (Richteren 12 : 6) der Puriteinen.

En daar droeg niet weinig toe bij, at vooral onder de regeering der Stuarts, e Sabbatstheorie, zoo als wij die uit het werk van Bound hebben leeren kennen, an staatswege werd bestreden op een wijze, waardoor men dus in het andere uiterste erviel, dat zelfs de tegenstanders van de Puriteinen er geen genoegen mee konden emen.

Zoo gat koning Jacobus I in 1618 een dict, waarbij, door het vrijlaten van allerlei ermaken op Zondag, metterdaad 'sHeeren ag ontheiligd werd. En erger werd het nog nder Karel f, toen dit edict — the Book f Sports „het Boek der vermaken", in 1633 nog strenger werd toegepast. Van de kansels der Engelsche kerken moest aan het volk geleerd, dat tot een rechte Zondagsviering dansen, boogschieten, harlequinades, tooneelspelen en dergelijke ontspanningen behoorden.

Bij deze tegenwerking is het te verstaan, dat de Puriteinen en met hen ook de ernstige Christenen onder de Episcopaten, almeer naar het andere uiterste werden gedreven. Wij staan hier voor een gelijksoortig geval als met de Joden uit de dagen van Antiochus. Epiphanes; het tegengaan van Sabbatsviering deed almeer neigen tot een wettische onderhouding van den Rustdag.

Het verloop van den strijd over den Sabbat in Engeland, laten wij verder rusten, om straks tot Nederland over te gaan; alleen zij hier nog vermeld hoe de Puriteinen, toen zij later als Presbyterialen tot een eigen kerkformatie waren overgegaan, zich in hun belijdenis over den Sabbat hebben uitgesproken,

In hun grooten Catechismus van Westminster uit 1648, belijden deze kerken op de vraag: Op welke wijze is de Sabbat of de dag des Heeren te heiligen.'

„Door een rust gedurende heel den dag en dat niet slechts van zulke werken welke ten allen tijde ongeoorloofd zijn; maar ook van zoodanige wereldsche bezigheden en ontspanningen welke op andere dagen geoorloofd zijn. Immers dit moet voor een verlustiging gehouden, dat men heel dien tijd (tenzij wat tot werken van noodzakelijkheid en barmhartigheid wordt vereischt) in publieke en private godsdienstoefening gebruikt. Tot welk einde wij onze harten moeten voorbereiden; en door voorzienigheid, ijver en matigheid stemmen; en door een tijdig eindigen met onze wereldsche bezigheden, des te meer geschikt, in staat moeten zijn om de plichten van dien dag te vervullen".

Legt men deze verklaring van het 4e gebod naast die van den Heidelberger Catechismus, dan springt het verschil in het oog tusschen de oud-Gereformeerde en de Puriteinsche theorie van den Rustdag.

Wij moeten thans eenige jaren van 1648 af terug, om te komen tot het ontstaan der geschillen en twisten over den Sabbat in ons land.

De Gereformeerde kerken ten onzent kenden oorspronkelijk niet anders dan de oud-Gereformeerde Zondagstheorie. Voor den morgen waren godsdienstige plechtigheden voorgeschreven, maar in den namiddag waren vermaken geoorloofd.

De Puriteinsche Sabbat is het eerst bekend geworden ten onzent in Zeeland, en wel door Willem Teelinck én Godefridus Udemans, waar de eerste in het begin der 17e eeuw predikant te Middelburg, de laatste predikant te Zierikzee was. Beiden — Teelinck had een tijd in Engeland verkeerd — waren geesteskinderen van Perkins en brachten, met diens puriteinsche richting, ook zijn strenge opvatting van den Sabbat in de Zeeuwsche kerken.

Udemans gaf reeds in 1612 in zxyaPractijk een beschouwing over den Zondag in dezen geest.

„Het spreekt vanzelf, " schrijft Dr. H. H. Kuyper in zijn De Postacta of Na-handelingen van de Nationale Synode van Dordrecht in 1618 en 1619 gehouden, — „dat dit eenigszins nomistische standpunt aan anderen aanstoot gaf. De meer vrije opvatting van het Sabbats-gebod, door de vaders der Reformatie als Luther, Zwingli, Calvijn, Zanchius, Ursinus e. a, met klem verdedigd, werkte nog altoos na en zal ook in Zeeland wel aanhangers hebben gevonden. Daarbij vergete men niet, dat Gomarus, lijnrecht tegen deze „preciese" Sabbatsopvatting gekant, van 1611—1615 te Middelburg als predikant en hoogleeraar werkzaam is geweest, en hij zal bij zijn onderwijs zijn vroegere opvatting van den Sabbat zeker niet verborgen hebben gehouden, "

Het optreden dan van Teelinck en Udemans in zake den Sabbat gaf nu aanleiding tot het „geschil onder de Zeeuwsche broederen", dat later op de beroemde Synode van Dordt is gebracht, ,

Deze Synode heeft toen, nadat de buitenlandsche Theologen vertrokken waren, in haar 164ste zitting de volgende regelen voor de onderhouding van den Sabbat of Zondag geapprobeerd,

In de Post-Acta vindt men ze aldus:

I.

list 4° gebodt vande godtlycke wet is yet ceremoniaels ende yet Moraels.

II,

Ceremoniael is gheweest de ruste vanden sevenden dach na de scheppinghe, ende de strenge onderhoudinghe vanden selven dach, die het Jodische volck by zonderlij ck opgeleyt was.

III.

Morael, dat een seeckeren ende gesetten dach den goodtsdienst zij toegeeygent, ende daar toe zoo veel ruste, als tot den Goodtsdienst ende heilighe overdenckinghe des selffs van noden is.

IV.

Zynde den Sabbath der Joden affgeschaft, v moeten de Christenen den Zondach solemnelick heylighen,

V,

Desen dach is sedert de Apostelen, inde oude Catholycke Kercke altyd onderhouden gheweest.

VI.

Deselve dach moet alsoo den goodtsdienst toegeeygent worden, datmen op den selven moet rusten van alle slaèffwerken (uygesondert diegenen, die de de lyefifde, ende de teghenwoordighe noodsaeckelickheden vereyschen), mitsgaders van alle sodanighe recreatien die den Goodtsdienst verhinderen.

De lezers, die zich onze beschrijving van de Sabbatstheorie van Thomas Aquino herinneren, zullen ontdekken, dat de opstellers dezer regelen blijkbaar van wat de „doctor angelicus" in zijn Summa schreef, kennis hebben genomen. Tevens zullen zij moeten toegeven, dat deze „regelen" metterdaad een compromis zijn tusschen de oud-Gereformeerde en de Puriteinsche Sabbatstheorie.

Werkelijk bezitten wij in deze regelen een vrij verstandige opvatting van de Zondagsviering.

Het is er echter zeer verre van af geweest, dat dit compomis de puriteinsche richting heeft kunnen bevredigen.

Juist na de Synode van Dordt zijn de eigenlijke twisten, waarvan wij hier slechts het uitwendig verloop zuUen meededeelen, eerst recht ontbrand.

Reeds in I622 gaf Teelinck, toen predikant in Rotterdam, zijn: Tractaat van d'onderhoudinge des Christelijcken Rustdachs, die men gemeynlyck den Sondach noemt.

’t. Was wel noodig, dat Teelinck in dit geschrift verklaarde, dat hij geen nieuw Jodendom wilde invoeren. Hier en daar toch had het er wel eenigszins den schijn van, en het werd hem dan ook verweten, Teelinck zelf achtte het déui ook noodzakelijk zich te verdedigen, en gaf daarom in 1627 zijn Nootwendigh vertoogh „Wanneer men, " zegt zijn jongste biograaf. Dr, Engelberts, „dit zijn eerste met zijn tweede geschrift vergelijkt, springt in het oog, dat hij hier een ruimere opvatting van de Zondagsviering huldigt, dan daar. Blijkbaar heeft de tegenspraak die hij ondervond, hem doen gevoelen dat hij te ver was gegaan, al heeft hij dit zelf niet bekend, en al verzekert hij in het „Tractaat" niets anders dan in het „Vertoogh" te hebben bedoeld.

Gelijktijdig met Teelinck's tweede geschrift, verscheen, uit de school van Gomarus, een werkje van Jacob Burs, predikant te Tholen: Threnos ofte weeclagke, aanwijsende de oorsaken des jammerlijcken slants van het lant, ende de ontheyliginghe des Sabbatdaghs, dat Teelinck's Sabbatsopvatting bestreed en waarin het heette dat Teelinck c, s, een volkomen Jodendom onder de Christenen wilde invoeren. Men mocht, zoo beweerde Burs, indien de omstandigheden zulks vorderden, op Zondag b, v, wel zaaien, ploegen, oogsten, reizen enz.

Dit boekje van Burs was een slag in de lucht.

Ongelukkigerwijze toch had hij het geschreven, zonder van Teelinck's tweede werk: het Nootwendigh Vertoogh, kennis te dragen, Hadde hij dit gedaan, zijn werkje ware wellicht in de pen gebleven. Immers dan had hij kunnen zien, dat Teelinck thans niet zoo ver meer van hem afstond. In dit tweede, veel gematigder geschrift toch leert Teelinck o.a. dat al wat de burgerlijke beleefdheid verlangt en wat ons onverwacht overkomt, op Zondag mag. Nadrukkelijk zegt hij, dat wanneer er b.v, plotseling een vriend komt, dien men wil onthalen, en men heeft geen wijn of iets anders in huis, men die benoodigdheden dan mag laten halen; een schipper, die op Zondag uit zee komt, mag een paar schoenen koopen; een kleedingstuk dat op Zondag scheurt, mag genaaid; een vloermat uitgeklopt.

Gysbertus Voetius, toenmaals te Utrecht hoogleeraar in de Theologie, achtte zich dan ook verplicht in hetzelfde jaar een Satyre te schrijven tegen Burs onder den titel: Lacrymae crocodilli abstersae, „de rokodil letranen afgewischt", waardoor hij urs te verstaan gaf, dat diens „Weeclaghe" wel wat overdreven was.

Niet onwaarschijnlijk zou het twistvuur * u zijn gebluscht, indien niet ter ongelukiger ure Franciscus Gomarus, de bekende egenstander van Arminus, den strijd opieuw was begonnen.

Het volgende jaar toch, dus in 1628, gaf omarus, toen professor in Groningen, een n het Latijn geschreven verhandeling over en Sabbat in het licht. Hij verdedigde aarin den oorsprong van den Sabbat uit e woestijn Sin, niet bij de Schepping; en ees er op, dat de wijze van viering geen erder betoog behoefde, daar algemeene

rust als middel en niet als doel werd opgevat. En ook beweerde Gomarus, dat de Christenen des Heeren dag hielden niet uit kracht van het vierde gebod, maar volgens vrije keuze der kerk.

Dit werk bracht de pennen onzer Theologen eerst recht in beweging. Walaeus, hoogleeraar te Leiden, bestreed in een evenzoo in het Latijn geschreven verhandeling, de gevoelens van zijn Groninger ambtgenoot. Rivet, Leidsche ambtgenoot van Walaeus, schreef in zijn commentaar op Exodus, dat Gomarus zich vergist had wat de instelling betrof, de Sabbat toch was niet eerst in de woestijn, maar wel degelijk reeds bij de Schepping ingesteld; maar dat hij gelijk had wat de viering van den Zondag betrof, want dat deze niet moest onderhouden uit kracht van het vierde gebod. En eindelijk kwam in 1633 William Amesius, de puritein, leerling van Perkins, regent van een hospitium in Leiden en later professor in Franeker, en bestreed in zijn Latijnsche verhandeling over den oorsprong van den dag des Heeren, nog eens Gomarus.

Uit en door al deze tegenstellingen heen nu, is het aan onzen Voetius gelukt om een Sabbatstheorie te vinden, die strenger dan de oud-Gereformeerde en milder dan de puriteinsche en met vermijding van het noministisch karakter der laatste, de specifiek Gereformeerde Sabbatsleer ten onzent is geworden.

Haar hopen wij in onze slotartikelen over het vierde gebod nader te doen kennen.

Wij zullen dan tevens gelegenheid hebben te zien, hoe de richting van denLeidschen hoogleeraar Coccejus en diens leer, dat het vierde gebod geheel ceremonieel was, en dus de Christenen niet meer verplichtte, sedert 1655 wel aanleiding gfeftot een vernieuwden strijd ten onzent over den Sabbat, doch ook hoe de beste Gereformeerden zich toen hebben gehouden aan Voetius.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juli 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Van de tien geboden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juli 1905

De Heraut | 4 Pagina's