Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vijf-en-twintigste Jaarlijksche Samenkomst VAN DE Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vijf-en-twintigste Jaarlijksche Samenkomst VAN DE Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag,

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

gehouden te 's Gravenhage op S en 6 Juli,

II. (Slot.)

Na de rede van den Voorzitter had de voorlezing plaats van de presentielijst en het onderzoeken der geloofsbrieven van de afgevaardigden van corporatiën; de vaststelling van de notulen der vorige vergadering en de behandeUng van het Jaarverslag over 1904. Geen van deze gaf tot eenige discussie aanleiding. Dat was ook niet het geval met het rapport der Commissie van Toezicht over de rekening over 1904; waarin die rekening werd goedgekeurd en den penningmeester dank gebracht voor het gevoerde beheer.

Daarna waren aan de orde de benoemingen. Allereerst van een bestuurslid in de plaats van den heer S. J. Seefat, die aan de beurt van aftreding was en niet herkiesbaar. De voordracht van het bestuur bestond uit de heeren S. baron van Heemstra en H. Dane.

In de tweede plaats diende voorzien in de vacature in de Commisse van Toezicht op het geldelijk beheer, ontstaan door het periodieke aftreden van den heer G. H. A. Grosheide.

Bij het aan de orde stellen van deze punten vroeg Prof. Fabius het woord, dm te herinneren, dat nog maar kort geleden een reglementsherziening had plaats gehad, waarbij was voorgeschreven, dat uit het bestuur tredende leden niet terstond herkiesbaar zijn. De bedoeling van deze wijziging was duidelijk, men wilde in het bestuur afwisseling brengen; het van nieuw bloed voorzien. En nu kwam het spr. voor, dat de bestuursvoordracht niet geheel met de bedoeling van de reglementsherziening rekening hield. Immers de eerstvoorgedragene had reeds lange jaren deel van het Bestuur uitgemaakt, en werd, nadat hij slechts een jaar builen het Bestuur had gestaan, nu al weer voorgedragen. Op deze wijze, meende spr., kwam de reglementsherziening niet tot haar recht; werd met haar bedoeling geen rekening gehouden, Spr. adviseerde om te stemmen op No. 2 van de voordracht.

Prof. Rutgers is het in dezen niet met den vorigen spreker eens; en acht het buitengewoon

1) „Uit de diepte" en »Het hart naar boven!" bezwaarlijk om de bedoeling tan een vergade ring met een reglementswijziging aan te geven, wanneer die vergadering zelve haar bedoeling niet uitdrukkelijk heeft kenbaar gemaakt. En dat is nu in dit geval niet geschied. Tot die vergadering behoorde ook Prof. Rutgers, maar die had bij het tot stand brengen van de wijziging meer dan één bedoeling. Daar onder ook de bedoeling, van welke Prof. Fabius sprak; maar dan wel vooral in dien zin, dat de vergadering vrij - zou zijn in haar keuze. Dat was ze vóór die wijziging feitelijk niet; want als een aftredend bestuurslid — zoo hij terstond herkiesbaar is — niet wordt herkozen, wordt dit in den regel zóó verkeerd opgevat, dat men er niet licht toe overgaat. Ia den regel kiest de vergadering dan ook zulke mannen weer in; dat is zoo de mode. Aan die onvrijheid nu heeft de reglementsherziening een einde gemaakt. Doch dat wil niet zeggen dat de ver gadering in strijd zou handelen met de bedoeling der herziening wanneer ze een verdienstelijk oud bestuurslid herkoos.

Prof. Fabius acht, dat de opmerking van Prof Rutgers de juistheid van de zijne glas helder aantoont en daarmede geheel overeenstemt. Hij heeft dan ook geen enkele reden om zijn advies aan de vergadering te wijzigen en blijft daarbij.

De discussie over deze quaestie wcrdt nu gesloten, en tot de benoemingen wordt over gegaan.

Onderwijl wordt aan Prof. Mr Anne Anama het woord gegeven tot inleiding van het onderwerp: De Vrije Universiteit en de Effcctus Civilis. Aan de inleiding van den hoogleeraar ontleenen wij het volgende:

Spreker begint met te zeggen, dat hij thans niet zal terugtreden in algemeene beschouwin gen over de jongste wijziging der Hooger Onderwijswet. Verschillende van sprekers ambtgenooten hebben daaromtrent uitvoerige beschouwingen gegeven, en spreker heeft zelf mondeling en schriftelijk vroeger aan deze beschouwingen deel genomen. Wij staan thans voor een andere vraag: Is aanvrage en verleening van den Effectus Civilis volgens de regelen der nieuwe wet voor de Vrije Universiteit voordeelig of nadeelig? Bij die vraag wil spreker thans eenige oogenblikken stilstaan.

Voorop sta daarbij, dat de wijziging der Hooger Onderwijswet niet, zoo als men dat heeft voorgesteld, is geschied speciaal met het oog op de Vrije Universiteit. Die wijziging is er eene geweest tot meerdere vrijmaking van het onderwijs in 't algemeen, met de strekking om het grondwettig voorschrift te dezer zake niet langer louter negatief te doen zijn, maar ook positief uit te werken. Uit het ontbreken van overgangsbepahngen voor bestaande Universiteiten blijkt wel, dat met de Vrije Universiteit eerder te weinig dan te veel is gerekend. De wijziging heeft een zeer algemeene strek king. Voor ons is nu de vraag: Zullen wij van deze wet gebruik maken voor onze Universiteit ?

De Staat heeft natuurlijk waarborgen gevraagd, dat van deze vrijheid geen misbruik wordt gemaakt; dit is volkomen terecht ge schied; maar wordt daardoor ook onze vrijheid te veel beperkt? De gestelde voorwaarden bestaan vooral in vier groepen. Eerstens is de verleening van den Effectus Civilis facultatief ge steld en kan hij bij misbruik worden ingetrokken. Er moet zijn een vrij stamkapitaal van / 100, 000. — Er moeten zijn minstens drie faculteiten elk met minstens drie hoogleeraren. Binnen 25 jaar na de verleening van den Effectus Civilis moet de vierde faculteit, binnen 50 jaar de vijfde er zijn, op straffe van verval van den Effectus Civilis. — In de tweede plaats moeten examen-en coUegelden gelijk zijn aan die der Openbare Universiteiten. — In de derde plaats moet een Commissie van toezicht benoemd, die examens, colleges en promoties mag bijwonen, en daaromtrent jaarlijks rapport moet uitbrengen. Eindelijk, ten vierde, moeten gelijke vakken worden gedo ceerd, en gelijke examen eischen gesteld, voor de te verleenen graden met civiel effect, als aan de Openbare Universiteiten ten opzichte der correspondeerende vakken en examens geschiedt. Een proefschrift wordt verplicht gesteld, en het civiel effect van de niet docto rale graden aan een bepaalden termijn gebonden. Voorts moet de positie der hoogleeraren gewaarborgd tegen willekeurig ontslag, en moeten benoemingen van hoogleeraren, die geen doctoralen graad bezitten met civiel effect, door de Kroon worden bekrachtigd.

Tegen de overgroote meerderheid dezer ge eischte waarborgen bestaat, naar spreker meent, van de zijde der Vrije Universiteit geen bezwaar. Voor minder loyale uiti^oering der wet bestaat geen vrees, en het personeel der Uni versiteit zal wel zorgen, dat door te kort doen aan wettelijke, wetenschappelijke of paedago gische vereischten, geen oorzaak wordt gegeven tot haar kortwieken wegens plichtverzuim, en dat haar reputatie op Amsterdamsch peil blijve. De vastgelegde ton gouds is ook geen bezwaar, als contribuanten maar zorgen, dat directeuren het kapitaal niet behoeven aan te spreken. De verplichte instandhouding en vermeerdering van het hoogleeraren-tal is een zaak des geloofs, omdat God alleen de mannen kan geven, maar in dat geloof aanvaarden wij ook dien eisch. Het toezicht der Commissie vreezen wij ook niet. De positie der hoogleeraren te waarborgen levert ook geen bezwaar. Wij achtten het tot nu toe niet noodig dit uitdrukkelijk te doen in ons reglement; maar er is niets tegen, dit te doen. Hetzelfde geldt voor de bekrachtiging der niet officieel gedoctoreerde hoogleeraren. Alleen de gelijkstelling der onderwijs-en exameneischen belemmert ons eenigszins in onze vrijheid van beweging, maar toch zal ook zoo genoegzaam speelruimte blijven voor de vrije beweging onzer beginselen.

Is alzoo het nadeel niet groot, daartegenover staan groote voordeelen. Vooreerst de verdwij ning der dubbele examens, die belemmerend werken op de studie. Dan mag verwacht wor den uitbreiding van het studentental, omdat de examenregeling dan beter worden kan, en de Vrije Universiteit officieel als gelijkwaardig naast haar Openbare zusters plaats neemt. Ten derde is door deze wetswijziging een schoone triomf behaald voor de vrijheid van onderwijs, en dit zal ook aan onze Universiteit ten goede komen. Eindelijk is de krenking in ons rechtsgevoel weggenomen die wij waarlijk, na al wat we de laatste vijf en twintig jaar hadden gedaan, niet verdiend hadden.

Op ongeveer deze gronden hebben wij Effectus CiviUs voor bepaalde graden in onze litterarische en juridische faculteit aangevraagd. De verbetering daarvan zal voor ons streven een goede stap vooruit zijn naar het doel. Spreker brengt daarom een woord van hulde en dank aan het Kabinet, voor wat het voor de vrijheid van het Hooger Onderwijs en daarm'.e ook voor onze Universiteit heeft willen doen.

Maar wij moeten niet vergeten, dat thans van ons alen meer zal worden gevorderd. Onze bestuurscolleges zullen met verhoogde inspan­ ning moeten zinnen en peinzen op instandhouding en uitbreiding der Universiteit. De hoogleeraren zullen in nieuwe vakken onderwijs moeten geven, wat bij hun gering aantal groote inspanning vraagt. De studenten zullen nog krachtiger dan vroeger hun best moeten doen, om door examens en proefschriften de reputatie der Universiteit hoog te houden. En het volk zal voorts do: r uitbreiding der plaatselijke actie, ons universitair streven met kracht moeten doorzetten.

Spreker eindigt met aan te manen, om in de komende kwart eeuw zoo mogelijk nog meer te praesteeren dan in de 25 jaar die achter ons liggen, en meent, dat de Universiteit tot het hare moet maken het devies, door den stichter der Universiteit kort geleden in het Parlement omhoog geheven, en dat door de nederlaag aan de stembus zoo beteekenisvol is verdiept: God heeft tot hiertoe geholpen, in Hem staat nu thans onze hulpe. Hij zal ons ook verder helpen.

Met warme toejuiching werd deze rede door de vergadering begroet.

De Voorzitter vraagt, of iemand het woord verlangt.

De heer Brummelkamp had geen behoefte om te debatteeren, maar wenschte zijn dankbare instemming te betuigen met het gesprokene door Prof Anema, die de finesses van de wet, welke de aandacht van het groote publiek zoo licht ontgaan, zoo helder en begrijpelijk voor dit gehoor had uiteengezet. Op één punt had hij wel gewenscht, dat Prof Anema nog wat geruststellender had gesproken. Hij had toch doen doorschemeren, dat wat de door de wet vereischte vakken betreft, onze vrij& eid wel eenigszins zou worden ingeperkt. De heer Brummelkamp nu deelde die vrees niet. Het is het praerogatief van het hooger onderwijs, dat het door niets gebonden is, dan door zijn beginsel. Is het beginsel goed, dan zal ook het onderwijs goed zijn. Omgekeerd, deugt het beginsel niet, dan zal ook het onderwijs niet deugen. De vrijheid van den hoogleeraar is door niets gebonden. Geen wet, geen curatorium, geen minister kan daartegen iets doen Deze vrijheid is misbruikt, bijvoorbeeld toen men aan de landshoogescholen van de theo logie iets maakte, dat geen theologie is. Maar het misbruik heft het gebruik niet op. Ons hooger onderwijs is gebonden aan zijn beginsel, en dat beginsel is ontleend aan het Woord Gods. Zoo lang onze Universiteit daaraan vasthoudt, is er geen gevaar, en zal de vrijheid, die de wetgeving verleent, ons ten goede komen De vrijheid geeft aan het hooger onderwijs een elasticiteit, die noch lager noch middelbaar onderwijs bezit. Om deze reden is spreker voor beperking onzer vrijheid niet zeer beducht. Maar al bestond er reden voor, dan zou hij ter wille van van den effectus civilis zich dat gaarne getroosten. Door het gemis van den effectus civilis toch, verkeerde ons hooger onderwijs in een toestand van isolement. Het was hetzelfde wat men tot Groen van Prinsterer zei; „Ik heb er niet tegen dat gq er zijt, maar ge moet een stille partij zijn. Ge moogt niet op ééne lijn staan met ons. We moeten niets van u merken." Zoo sprak men ook van onze Uni versiteit. En ziet, nu is God gekomen om dat isolement op te heffen. Uit dat oogpunt vooral moeten we het verkrijgen van den eff.ctus civilis beschouwen. Het is een weldaad door God pns geschonken. Niet de menschen, maar Hij geeft ons die, en daarom zullen we er dankbaar gebruik van maken. En merkwaardig is voor ons dit, dat God het gedaan heeft, instrumenteel, door den man op wien nog bij zijn leven Groen's mantel was gevallen, en van wien hij verklaard had, dat hij jure suo, dat is om de buitengewone gaven in hem gelegd, leider wezen zou der antirevolutionairen in den lande. Groen van Prinsterer's strijd heeft zich levenslang geconcentreerd op het onderwijs. Hij heeft gezaaid met tranen, en slechts in het geloof het land der belofte aanschouwd. Maar aan zijn opvolger is het nu vergund geworden, dit werk tot stand te brengen. En dit is óók merkwaardig: juist nu Dr. Kuyper als Minister zooveel schoons voor ons lager en hooger onderwijs heeft mogen verkrijgen, wordt zijn mi nisterieele loopbaan afgebroken. Ook dat is niet bu? ten Gods bestel. Wij eerbiedigen het. Het herinnert ons, dat het in den strijd om de beginselen gaat. De beginselen zijn het hoogste en het beste. Daarvoor blijven we strijden. Op dezen feestdag willen we dus uit diepen grond des harten God danken, dat hij ons den eff^c tus civilus heeft geschonken. En daarnaast het Ministerie dankbaar gedenken, voor alles wat het in dezen voor ons heeft gedaan. Ea als we dan gedankt en gebeden hebben, jubelen we het nog eens uit, uit volle borst: Leve, groeie en bloeie onze Vrije Universiteit!

Prof. Fabius is het niet in alle opzichten met het door den heer Brummelkamp gesprokene eens. Het wetsontwerp, waarvan hij de aan neming met de meeste ingenomenheid begroet, ontneemt ons wel een en ander van de vrij heid, die we tot heden bezaten. We zijn niet gansch en al meer vrij in het maken van ons leerplan en ook niet meer in de regeling van onze examens. Over deze dingen is vooral in den laatsten tijd in het buitenland, met name in Duitschland, zeer veel geschreven. Bij de verdeeling van de verschillende leervakken konden we ons tot nu toe aan de omstandigheden aanpassen; doch dat is nu uit. Toch mag die vrijheidsbeperking ook weer ni; t te ernstig worden opgevat. Immers voorheen waren we ook min of meer gebonden. Regel was toen vrijwel, dat onze juristen ook college liepen aan de stedelijke Universiteit te Amsterdam en daar examens aflegden, zoodat men aan onze juridische faculteit wel genoodzaakt was daarmee rekening te houden.

Doch de vrijheidsbeperking, die besproken wordt kan gemakkelijk worden gedragen, nude zaak van den effectus civilis in orde kwam. Onze juridische faculteit toch werd zwaar gedrukt door het feit, dat tal van studenten wel hun studie voltooiden aan de Vrije Universiteit, maar promoveerden aan de openbare Hoogeschool; zoodat tal van door ons gevormde jonge mannen niet bij ons promoveerden. Dat is nu niet meer te duchten en komt aan onze jurioische faculteit zeer zeker ten goede. Spr. verheugt zich dan ook zeer in de aanneming van dit buitengewoon gematigde ontwerp, dat in het geheel niet den naam van „ergerlijke partijwet" verdient, dien de vrijzinnige pers in de verkiezingsdagen er aan gaf; maar aanspraak heeft op de instemming ook van de vrijzinnigen. Die instemming is dan ook betuigd, o. a. door Mr. Limburg, die verklaarde, dat het wetsontwerp alleszins aannemelijk was. De tegenpartij heeft uit deze wet slechts een wapen kunnen smeden, door de vrijheid van Hooger Onderwijs aan te tasten; een vrijheid, die men niet aandurft. Daarin ligt voor ons een roepstem om met alle kracht voort te arbeiden; we weten het nu allen hoe nog thans in ons vaderland die vrijheid gevaar loopt.

Prof. Anema dankt de heeren Brummelkamp en Fabius voor het door hen gesprokene. Sterk verschil tusschen hem en deze heeren bestaat niet. Met Prof Fabius is hij 't eens, dat in het vaststellen van het studieplan eenige vrij. heid wordt ingeboet, maar er blijft voldoende speelruimte. Wat speker nader aantoont. Overigens geeft het gesprokene hem geen aanleiding tot nadere repliek.

De Voorzitter brengt een woord van dank aan Prof. Anema voor diens referaat, en deelt alsnu mede dat tot lid van het Bestuur is gekozen de heer S. baron van Heemstra met groote meerderheid van stemmen. Tot lid der Commissie van toezicht op het geldelijk beheer werd benoemd de heer L. G. Weisz.

Nadat nog eenige huishoudelijke aangelegenheden zijn geregeld, wordt de morgenvergadering door den heer Brummelkamp met dankzegging gesloten.

DE MIDDAGVERGADERING.

De groote zaal was zoo mogelijk nog dichter bezet dan 's morgens; de temperatuur was bijzonder hoog; maar voor de zaak van onze Universiteit kunnen we wel wat warmte verdragen. Pcof, Biesterveld nam den voorzitterszetel weer in en deed een vers van Psalm 103 zingen, waarna hij voorstelde het volgende telegram aan H. M. de Koningm te zenden:

De Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag, te 's Gravenhage ter herdenking van het 25-jarig bestaan der Vrije Universiteit bijeen, betuigt Uwe Majesteit haar eerbiedige hulde en bidt Uwe Majesteit met Haar Huis Gods zegen toe.

BIESTERVELD,

Voorzitter.

Met een salvo van hartelijke toejuichingen werd tot het afzenden van dit hulde telegram besloten.

Alsnu werd het woord gegeven aan Prof. Dr, Woltjer, voor het houden van de Feestrede; die reeds in druk is verschenen, en waarvan we hier dus met een kort uittreksel kunnen volstaan.

Reeds da Costa en Groen van Prinsterer hadden, zoo herinnerde spr., de noodzakelijkheid beseft van eene vrije Christelijke hoogeschool, maar eerst de wet op het hooger onderwijs van het jaar 1876, waarbij de theologie wel in naam werd behouden, maar inderdaad vervangen door eene faculteit van godsdienstwetenschap, gaf de vaste overtuiging, dat men niet langer wachten mocht met het stichten eener Vrije Universiteit.

In het einde van 1877 werden de grondslagen gelegd. Behalve Dr. A. Kuyper, de eigenlijke stichter der Vrije Universiteit, en Dr. F. L. Rutgers, van den beginne af steeds zijn trouwe bondgenoot en rechterhand, zijn van hen, die de eerste samenkomsten bijwoonden, nog over de heeren W. Hovy en H. W. van Marie; van het voorloopig comité, dat in 1878 werd opgericht, leeft nog de beer G. H. A. Grosheide; van de eerste directeuren heeft de volle 25jaren die functie bekleed de heer S, J. Seefat. Van de eerste curatoren zijn de meesten gestorven; niemand van hen is thans nog in dat ambt. Het geheele getal studenten, dat in het album ingeschreven is van 1880—1905, bedraagt 415; het getal van hen, die op de lijst van dit jaar voorkomen, 159.

De spreker toont aan hoe de grondslag der Vereeniging, met wijsheid en beleid gelegd, in deze vijf en twintig jaren beproefd gebleken is, en deelt in 't kort mede, welken werkkring zij, die aan de Vrije Universiteit studeerden, gevonden hebben.

Op het voorbeeld van binnen-en buitenlandsche universiteiten, werd in 1885 het hospitium geopend, aan welks hoofd 10 jaren lang als regent Dr. A. H. de Hartog heeft gestaan. De verdere lotgevallen der Universiteit, in 't bijzonder de wisseling van hoogleeraren, wier aantal thans voor de 3 faculteiten 12 bedraagt, wordt in 't kort nagegaan.

Om de richting van den wetenschappelijken arbeid der Universiteit in herinnering te brengen, meent Dr. Wolijer niet op het onderwijs aan de studenten gegeven, niet op de wetenschappelijke werken, door de professoren geschreven, niet op de dissertaties der gepromoveerden te moeten wijzen, waartoe deze rede minder geschikt is, maar op de rectorale redevoeringen, die in deze 25 jaren gehouden zijn. Daarin worden algemeene en bijzondere onderwerpen uit het gebied van verschillende wetenschappen zóó besproken, dat de eigenaardige richting der Vrije Universiteit in het licht treedt. Zoo komt de spreker tot het heden en staat natuurlijk het eerst stil bij de thans geldende hooger onderwijswet, het werk van den stichter der Vrije Universiteit.

De aanwijzing door de Koningin overeenkomstig deze wet mag eerlang verwacht worden, daar de Universiteit thans aan de gestelde eischen voldoet. Wanneer die aanwijzing gekomen zal zijn, breekt eene nieuwe periode aan, daar zij dan als de jongste, nog niet volwassen, zuster naast de Openbare Universiteiten zal zijn erkend, en de rechten, aan de bijzondere Universiteiten toegekend, zal kunnen uitoefenen. Wel worden haar daardoor verplichtingen opgelegd, maar de vrijheid, om op den grondslag barer beginselen haar onderwijs in te richten, blijft onverminderd gehandhaafd. Zij zal met hetzelfde recht „de Vrije" genoemd kunnen worden als vroeger.

Ten slotte werd een woord van dank en opwekking gericht tot allen, die op eene of andere wijze in het belang der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag werkzaam zijn. Niettegenstaande de bezwaren vele zijn, is er alle reden, om mét moed het nieuwe tijdperk in te treden.

Met een korte vergelijking tusschen de waarde, die het ongeloof aan de wetenschap toekent en die, welke zij voor den geloovigen Christen bezit, eindigde de spreker zijn rede.

Met krachtige toejuichingen werd de Hoogleeraar voor deze schoone rede gedankt.

Het podium van de zaal bood in deze middagvergadering een eenigszins ongewonen aanblik. In den regel nemen daar slechts plaats de H.H. Directeuren, Curatoren en Professoren, een uitgelezen gezelschap dat deftigen ernst en strenge wetenschap vertolkt. Maar thans was de stoffage eenigszins anders. Er had zich een zangkoor opgesteld; dat veel schoons beloofde ten gehoore te brengen. Vooral aan de volhardende pogingen van mej. W. van Marie was het te danken, dat eenige dames en heeren het plan opvatten om deze Ueflijke verrassing te brengen op de jaarvergadering. De heer Schoonderbeek uit Naarden was volkomen bereid de directie over dit kleine koor op zich te nemen, wat reeds een waarborg was, dat er iets edels zou te genieten zijn. Wat de dames betreft, bestond het koor uit de dames Van Marie, Van Heyningeti, Bijleveld, H'óweler, Ingwersen en La Bree. De heeren Van Schelven, Schaincki

Tromp de Ruiter, Monnik, Padt, Haust en Van den Bosch vormden met dit damesgezelschap een uitnemend koor, dat tot groote voldoening van de vergadering enkele zangnummers ten gehoore bracht, die een welverdiend en krachtig applaus verwierven.

Toen de zang geëindigd was werd het woord gegeven aan den oudsten hoogleeraar. Prof. J)r. F. L. Rutgers, die, toen hij opstond, met groote hartelijkheid door de vergadering werd begroet.

De spreker verontschuldigde zich er over dat, wat hij nu ten gehoore zou brengen, niet halen kon bij wat het zangkoor had geschonken; maar een enkel woord in deze feesture te spreken was hem toch wel aangenaam. Het zou een woord zijn dat zeer paradox zou schijnen. Toen de zoo zeer betreurde uitslag van de Juni stembus bekend was geworden, heeft menigeen ongetwijfeld met het oog op dit samenzijn gedacht: „dat zal een gedrukte vergadering worden", en nu is het sprekers bedoeling om te betoogen, dat juist de historie van de pas doorstred en verkiezingscampagne de feestelijke stemming van dit samenzijn verhoogt. Want immers, als er iets in dezen strijd is gebleken, dan wel dit, dat onze tegenpartij ten volle de groote en belangrijke beteekenis van onze Vrije Universiteit doorziet en erkent. Reeds eenmaal werd onze Universiteit bij een Kerkelijke beweging op den voorgrond gesteld, 't geen ook zeker niet ten onrechte geschiedde, in zoover onze beginselen daarbij de voorname drijfkracht waren; thans is zij ook bij den strijd op Staatkundig gebied bijzonder betrokken geworden, en was de op positie er vooral op uit, haar zooveel mogelijk ten onder te houden; straks zal op Sociaal gebied haar wel weer dezelfde beteekenis worden toegekend. Het mag waarlijk wel gezegd worden, met het oog op die houding der tegenstanders, dat zij aanvankelijk reeds aan haar doel heeff beantwoord.

Maar niet alleen door de houding van hen, die ons tegenstaan, is die beteekenis duidelijk uitgekomen, ook onder ons is de behoefte aan den arbeid onzer Universiteit duidelijker aan het licht gekomen. In de zware staatkundige worsteling wordt aan haar voorlichting hoe langer hoe meer behoefte gevoeld; zij moet vormen en opleiden de ofificieren, die ons leger ook op staatkundig gebied zullen aanvoeren. Ligt daarin niet een prikkel tot nieuwe krachtsontwikkeling ? Is dat niet een oorzaak van gepaste vreugde ? De storm, die over onze Stichting woedde, heeft haar wortelen verder in den bodem doen indringen; die gedachte moet onze feeststemming verhoogen. o, Onze Universiteit kan nog tot groote dingen worden geroepen, indien wij maar kleine gedachten van onszelven hebben en groote gedachten van den' Heere. Toen Spr, met Dr. Kuyper correspondeerde over de oprichting van deze Hoogeschool en door sommigen de gedachte was uitgesproken, dat de poging wel eens zou kunnen mislukken, schreef Dr. Kuyper' hem te dien aanzien : „het werk zal niet mislukken, als wij persoonlijk maar bereid zijn erbij onder te gaan". Dat is het geheim van onze kracht; we moeten er desnoods persoonlijk bij willen ondergaan. En nu, ziende op de groote zegeningen, die de Heere schonk, kan spreker eindigen met het: „ Verblijdt u in den Heere te allen tijde"; „dankt God in alles"; „wie roemt, roeme in den Heere".

Het aangrijpende woord van den Hoogleeraar werd niet alleen met hartelijke instemming aangehoord, maar ook met levendige toejuiching begroet.

Thans ontving Mr. Heemskerk het woord, die als Curator behoefte gevoelde om dank te brengen voor al wat door de "Vrije Universiteit was verricht. Haar Stichting was een onderneming van ongemeen belang, die onder den zegen Gods door de heorieke pogingen van onze voormannen is geslaagd. Naar het woord van Dr. Kuyper waren ze bereid onder te gaan, maat ondergegaan zijn ze niet; zij hebben nu al die lange jaren den roem van onze Hoogeschool gehandhaafd. Het is spreker een behoefte hier een woord van warme hulde en dank te brengen aan Dr. Kuyper (applaus) voor al wat hij aan en voor onze Hoogeschool gedaan heeft, die hij diende met de machtige talenten, waarover God hem te beschikken gaf. Maar niet alleen Dr. Kuyper verdient den dank van ons hart, zijn mede-stichter. Dr. Rutgers niet minder. Hij theoloog en jurist beide, een man van strenge wetenschap, maar zoo vriendelijk van hart, blijve nog lang de iere noble van onzen kring.

Aan nog een Hoogleeraar denkt spreker in dit uur, die mede 25 jaar aan de Universiteit verbonden was, en schier al dien tijd alleen een faculteit droeg. Prof, Fabius; een scherpzinnig jurist van hoog gehalte, een kenner van Groen als geen ander; ook hem zij in dit uur een woord van dank gebracht. En al behoort Prof. 'Woltjer niet tot de Hoogleeraren, die reeds een kwart eeuw arbeidden, zijn naam mag in dit verband niet worden verzwegen. Hij die de zorgen voor de faculteit der Letterkunde te (Iragen had vond nog tijd en gelegenheid een volledig Gymnasium op te richten en te besturen. 'Wat al dank ziju wij dezen mannen schuldig.

De strijd is zwaar geweest; de tegenpartij heeft niet minder dan God den Heere gedaagd voor den rechterstoel der Rede; men heeft schier alles aangedurfd; maar nooit heeft men ook maar twijfel durven uitspreken over de wetenschappelijke waarde onzer Hoogleeraren.

Onze taak is en blijtt plaats te zoeken voor het Christelijk leven; en daarbij zal veel worden gevergd van onze ijver en toewijding. Maar we zijn niet zonder goeden moed, want we staan op goeden grond. Neen, wij zullen nu niet leven door de kracht van den toegekenden efiectus civilis, we zullen zoo leven, dat wij toonen daarop het zedelijk recht te bezitten.

Spreken we over onze Universiteit, dan denken we vanzelf aan hare leerlingen. Het heeft spreker diep gegriefd, dat men onze Hoogeschool de beschuldiging voor de voeten wierp, dat ze haar leerlingen niet tot zelfstandig denkende mannen zou vormen. Geen beschuldiging is minder waar. 'Wat we van onze studenten begeeren is juist, dat ze wandelen zullen als mannen met een wèl gevestigde en goedgegronde overtuiging, die ze zich op het pad der wetenschap hebben verworven. Onze studenten kunnen zoo alleen steunpilaren worden der waarheid; steunpilaren voor het Christendom; zoo alleen zullen ze het grootsche werk voltooien, dat hun vaderen in de kracht Gods hebben aangevangen.

Ten slotte brengt spreker dank aan H.H. Directeuren, die de taak hebben niet alleen de Vereeniging te beheeren, maar die bij onze Stichting als het ware de vertegenwoordigers van het volk zijn. Hun taak is geen gemakkelijke, maar die wordt verlicht door de liefdeen het vertrouwen waarmee zij op de schouders van Directeuren is gelegd. Voor die taak stroome hun telkens nieuwe kracht toe van God den Heere, die hen en hun werk zegene, zoodat ook van hen het getuigenis worde afgelegd: Niet te vergeefs gearbeid.

Herhaalde malen was de rede van Mr. Heemskerk door warme toejuiching afgebroken; aan het slot betuigde de vergadering opnieuw herhaaldelijke instemming met het gesprokene.

De Voorzitter bracht Mr. Heemskerk dank voor het door hem gesprokene, en de aanwezigen voor hun tegenwoordigheid en betoonde belangstelling, waarna Prof. Rutgers deze feestvergadering met dankgebed sloot.

En hiermee was de 25e Jaarvergadering geëindigd; daarna volgde nog een gemeenschappelijke maaltijd, waaraan niet minder dan 200 personen deelnamen. Dat was ook een feestdisch; de toon die er heerechte was allesbehalve gedrukt; veel goede wenschen werden nog uitgesproken; de traditioneele heildronk aan H. M. de Koningin werd uitgebracht, en met het zingen van het „'Wilhelmus" door de aanzittenden begroet.

In het kort, er was geestdrift, er was bezieling; ze hebben trouwens den ganschen dag niet ontbroken.

En nu gaan we onder nieuwe omstandigheden, een nieuwe periode van arbeid tegen; van arbeid voor ons Nederlandsche volk, dat in de jongste weken zoo grof werd misleid.

Wat zal de toekomst brengen? Op die vraag geeft het verleden reeds voor een goed deel antwoord. Wie had durven denken dat we, na 25 jaar, zóó ver zouden gekomen zijn? Dat is te danken aan den vruchtbaar makenden zegen Gods, die niet van ons geweken is, en niet wijken zal van het jongere geslacht, dat in de voetstappen der ouden wandelt en reeds voor een deel tot dezen heerlijken arbeid is ingegaan. Wij zullen ons opmaken en bouwen; vaak in de eene hand het zwaard in de andere den troffel; en God van den hemel zal het ons doen gelukken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juli 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Vijf-en-twintigste Jaarlijksche Samenkomst VAN DE Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag,

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juli 1905

De Heraut | 4 Pagina's