Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Met lijdzaamheid loopen de loopbaan.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met lijdzaamheid loopen de loopbaan.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom dan ook, alzoo wij 200 groot eene wolke der getui gen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last, en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid loopen de loopbaan, die ons voorgesteld is. Hebr. 12: I.

Da Costa hief terecht zijn klacht aan over de onverschilligheid, waarmede oprechte, innig vrome Christenen maar al te vaak de wederkomst des Heeren in hun belijdenis en geloofsleven zoo goed als rusten lieten.

Het Maranatha wordt niet tegengesproken. Met de kerk van Christus uit alle eeuwen belijdt een ieder in de Twaalf Geloofsartikelen de woorden: „Vanwaar hij komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden", en dat Christus tot Rechter besteld is, voor wiens stoel eens alle vleesch verschijnen zal, ontkent onder de geloovigen niemand.

Maar verder rusi dit stuk van onze belijdenis. Men leeft in het vooruitzicht van zelf na korte jaren deze wereld te zullen verlaten, en staat m het geloofsvertrouwen van alsdan uit genade te zullen ingaan in het Vaderhuis. Dan verwacht men ongestoorde zaligheid te zullen genieten. En of er nu al eeuwen daarna, als wij misschien heel deze wereld reeds lang vergeten zijn, door onze verre naneven het teeken van den Zoon des menschen zal gezien worden, boezemt geen belangstelling in en maakt geen deel of stuk uit van de levenwekkende overdenking en indenking des geloofs.

Hoe zelden wordt er niet over gesproken, hoe zelden over geschreven, hoe zeldzaam over gepredikt. Het is zoo iets als de noordpool in onze geloofsbezigheid. Op de kaart, d. i. in onze artikelen en formulieren, weten we precies aan te wijzen waar het Maranataa ligt, maar het ligt in onze verbeelding heel verre, en de aandoening die het denken er aan wekt, is koud.

En die koude aandoening wordt dan nog versterkt door de buitensporigheden van die secten, die veel, zeer veel werk van die toekomst des Heeren maken, en ze in gewicht schier boven elk ander stuk onzer geloofsbelijdenis verheffen. En dan komt dat eindeloos getwist over het duiaendjarig rijk, en over wat Israël in de heerlijkheid zijn zal, of, erger nog, dat ontbinden van de banden des burgerlijken levens, dat ontbinden van het vleesch, dat naaktloopen, die veel wij verij, die zondige verhoudingen, al 't welk afschuw en weerzin inboezemt , en steeds weer voet geeft aan de overtuiging, dat ge veiligst gaat door aan die wederkomst des Heeren maar niet te veel te denken.

En toch heeft men op den duur hier geen vrede meê. Wat ons zoo stellig, zoo omstandig, zoo herhaaldelijk in de Schrift door Christus zelven, en na hem door zijn apostelen geopenbaard is, kan toch geen bijzaak wezen, en derhalve blijft de stand van ons geloof en van het geloof in de gemeente correctie eischen, zoolang ook het Maranatha niet als een onmisbaar bestanddeel in ons geloofsleven meê rekent.

Niet na te denken over hetgeen de uitgang van het leven dezer wereld zal zijn, is het zedelijk euvel van die dagvlinders, die nooit verder denken dan de dag van morgen, bij den dag leven en met geen toekomst zich inlaten.

Wie ernstiger van aanleg is, doet dat dan ook niet. Een ieder heeft dan zoo zijn voorstelling. Nog deze dagen schreef een hoogleeraar, dat de wereld aldoor afkoelt, dat dus een tijd te verwachten is, waarin het alles om ons heen bevriezen zal, en dat het gebruik van alcohol ons geslacht langzaam voorbereidde op het weerstaan van die koude door verhooging van de warmte in ons bloed. Anderen verwachten dat het onmetelijke vuur, dat in het hart der aarde besloten ligt, de aardkorst door boren, en alle leven verslinden zal. En weer anderen, minder op de natuurkrachten en meer uitsluitend op de beweging in het leven der maatschappij ziende, profeteeren een steeds toenemen van beschaving en vrede en macht over de natuurkrachten, en voorspellen op dien grond een steeds voortgaande toeneming van levensgeluk, een aanwas van lolksheil zonder einde. En, nader ingaande op de vraag, hoe die ontwikkeling zich denken laat, zegt dan de anarchist u, dat alle gezag weg moet, dat de vrije natuurstaat hersteld moet worden; en houdt de socialist staande, dat arm tegen tijk kampen moet tot het proletariaat overwint, om dan het leven, met opheffing van het eigendomsrecht, door één groote trust te laten organiseeren. Terwijl ten slotte de groote politici u aanzeggen, dat, gelijk Babyion en 't Rome der keizers zijn ondergegaan, zoo ook Parijs, Berlijn en Londen eens in bouwvallen zullen verkeerd worden, maar er dan weer een geheel nieuwe menschelijke ontwikkeling zal opkomen, met haar zetel in Azië, Afrika of Australië. Dat het zoo aldoor op-en ondergaat, maar dat uit den puinhoop van de ééne beschaving altoos weer een nieuw centrum van beschaving opkomt.

Nu laat de Christen dit alles in zijn waarde. Hoelang het op deze wereld nog zoo voort zal gaan, weet hij niet. Van die ure weet niemand, ook de Zoon niet. Het is iets wat de Vader in zijn eigen macht heeft gesteld. Maar wat hij wel weet, is, dat het niet altoos zoo zal door gaan; dat er eens geheel plotseling en onver hoeds een einde aan zal gemaakt worden, en wel door Jezus toekomst. En wat hij even zoo weet is, dat de zonde en de ongerechtigheid niet door verlichting en beschaving zal worden ^ niet gedaan} dat veeleer de ongerechtigheid hand over hand zal toenemen; en dat de satanische macht, die ons leven vergiftijit, alleen verdaan kan worden door een overwel digecd ingrijpen van een macht van boven; en dat zoo eerst de heerlijkheid zal ingaan. Een heerlijkheid niet alleen in den hemel, want daar is ze reeds, maar een heerlijkheid die ook deze aarde zal omvatten, en waarin Gods kinderen deelen zullen, niet alleen met het leven hunner ziel, maar ook met hun verheerlijkt lichaam.

Doch hier nu ontstaat de strijd. Hier schijnen we te stuiten op innerlijke tegenspraak.

Als al Gods kindeten saam met al hun worstelen toch de ongerechtigheid niet ten onder kunnen brengen, en indien, in weerwil van de krachtigste openbaring van het geloofs leven, de ongerechtigheid toch hand over hand toeneemt, en alleen Christus door zijn wederkomst de macht der zonde bedwingen en ver nietigen kan, waarvoor strijden we dan nog? Is het dan niet veeleer geraden, ons ter per soonlijke heiliging in de stilte terug te trekken, de wereld de wereld te laten, en, met het Ma ranatha op de lippen, biddend te wachten tot de voleinding ingaat en Jezus komt?

In een bekend Engelsch liedeke is op die vraag geantwoord; Hold the fort till I am coming, d.w.z. „Gij, mijn verlosten, houdt gij de veste, tot ik ter verlossing kom." Maar dit is valsch gedacht, al kan het als krijgszang er mee door. Immers wat we nu, dank zij onze worsteling, behouden, behouden we niet door eigen kracht, maar door Jezus. Hij regeert, niet wij. Hij wordt niet eerst Koning als hij wederkomt, maar hij is het sinds twintig eeuwen. En hij is het, die ons ook nu bij dejverworven verlossing behoedt.

Neen, de oplossing van dit tegenstrijdige ligt in heel iets anders.

De apostel bezigt, om onzen strijd op aarde te teekenen, herhaaldelijk het beeld van den wedstrijd. In de wereld, waarin de apostel optrad, gold een hoog sooit sport als nationaal levenselement. De Olympische spelen, waarin alle soort van wedstrijd tot ongelooflijke hoogte was opgevoerd, waren middenpunt van Grieken lands volksbestaan.

Zoo was er tweeërlei soort strijd: de strijd op het oorlogsveld en de strijd in het worstelperk, en nu trekt het de aandacht, dat de apostel den strijd van den Christen met beide, maar bij voorkeur toch met den strijd in het worstelperk vergelijkt.

Zeker, óók met den kamp op het oorlogsveld vergelijkt hij onzen strijd. „Doet aan de geheele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleiding des duivels." Maat toch treedt de strijd in het worstelperk, daar naast, en meer zelfs nog op den voorgrond. „Weet gijlieden niet, dat die in de loopbaan loopen, allen wel loopen, maar dat één den prijs ontvangt. Loop dan alzoo, dat gij dien moogt verkrijgen. (1 Cor. 9 : 24). „Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen achter is, jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods. (Fil 3 : 14). En evenzoo in Gal. 2 : 2, Fil. 2 : 16, 2 Tim. 4 : 7.

Maar bovenal in Hebr. 12 : i, waar de apostel geheel de Christelijke worsteling in het uitgewerkt beeld van het worstelperk teekent — al de toeschouwers als een wolke der getuigen van rondsom, alle last van ons geworpen, en nu de loopbaan van het worstelperk afgeloopen met lijdzaamheid, ziende op den voleinder des geloofs Jezus.

Wat ligt nu hierin?

Hij die op het oorlogsveld kampt, strijdt om den tegenstander te vernietigen. Niet alzoo hij, die wor stelt in het worstelperk.

Wie loopt in de loopbaan, doet dit om te toonen, wat kracht hem geschonken, wat vol harding in hem ontwikkeld is, en zulks niet om anderen te vernietigen, maar om hen te overtreffen en den prijs te erlangen.

Waar nu ons. Christenen, die tweeërlei strijd is opgelegd, én de strijd om den tegenstand te breken én die strijd om een hooger kracht te openbaren, is de weg ons aangewezen.

We hebben dan eenerzijds m het leven den ongoddelijken tegenstand te weerstaan, en ge dekt met het schild des geloofs, dien zoo vol standig en volhardend te breken, dat het Evan gelie zijn vrijen loop behoude en de zake Gods gevorderd worde. Dien strijd ontwijken is lafheid. Het zich in stilheid terugtrekken is, het vaandel van het Kruis te verlaten, en ophou den krijgsknechten des Heeren te zijn. Of het ons op verlies van ons geld en onze gezondheid, op smaad en laster te staan kome, doet er niet toe. In dien strijd moeten we vooraan staan, er in volharden, er nooit kamp in geven. Maar arderzijds mag nooit de gedachte bij ons postvatten, alsof wij daardoor de toekomst waarborgden; dat doet Christus onze Koning; noch ook alsof zoodoende de tegenstand ten slotte door ons zou worden te niet gedaan; dat geschiedt eerst door het Maranatha.

Neen, innerlijk bezien, moet al onze strijd, de strijd tegen ons zelf, tegen de zonde, tegen satan en tegen de wereld, een strijd in het worstelperk zijn, d. w. z. een strijd om te open baren de hooge kracht des geloofs, die het God behaagd heeft door zijn Heiligen Geest in onze ziel uit te storten. Een strijd alzoo om de eere Gods te openbaren. Een strijd om de hoogere kracht te toonen van Hem die in ons werkt. Een strijd om onzen God, en niet ons zelven, te verheerlijken. Om te toonen wat een kind van God aan hoogere goddelijke kracht bezit boven het kind der wereld. Een strijd niet tegen den tegenstander onder de menschen, maar tegen satan. En daarom een strijd allereerst tegen wat er van satan nog in ons eigen hart schuilt. Een strijd, waarin de prijs ons zijn kan, ook al lijden we in de wereld de nederlaag.

Die loophaan loopen, gelijk hij ons is voorgesteld, en daarom loopen met lijdzaamheid, omdat wie den prijs uitdeelt, niet is de publieke opinie, en niet de machthebber der wereld, maar Christus onze Koning. Hij en Hij alleen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1905

De Heraut | 6 Pagina's

„Met lijdzaamheid loopen de loopbaan.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1905

De Heraut | 6 Pagina's