Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de tien geboden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de tien geboden.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXI.

HET VIERDE GEBOD.

XVIII.

En laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommig(B de gewoonte hebben. Hebreen 10 : 25a.

Wij komen thans tot het uitwendig-Sabbathouden.

Is het een scheppingsordinantie voor den mensch om te arbeiden, om in te spannen zijn vermogens en krachten, zoodat hij dan ook, reeds voor den val, den hof van Eden moest bouwen en bewaren (Gen. 2:15), het is evenzeer een scheppingsordinantie voor den mensch, dat hij op zes dagen van arbeid telkens een Rustdag of Sabbat moet hebben.

„Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de Sabbat des Heeren uws Gods.”

Onder de leiding des Geestes tot het inzicht gekomen, dat, wijl de Christus op den eersten dag der week uit de dooden is opgestaan, de „dag des Heeren" haar Sabbat moet zijn, houdt de Christenheid sedert eeuwen als Rustdag den Zondag.

Is nu „arbeiden" een inspannen van zijn vermogens en krachten, het zij van hand of hoofd, het zij van beiden, en wel zoo, dat er door die inspanning een „werk" tot stand komt; „rusten" is in tegenstelling met arbeiden een zich van zulk inspannen onthouden.

Rusten is een zich ontspannen, om juist daardoor verbruikte arbeiderskracht weer te herstellen.

De afwisseling tusschen inspanning en ontspanning, tusschen arbeiden en rustenis een scheppingsordinantie voor heel de organische of levende natuur.

Zij valt voor een goed deel samen met die van waken en slapen.

Maar nu heeft God voor den mensch bovendien de ordinantie gesteld om zes dagen van arbeid telkens af te wisselen met één dag van rust.

Voor den mensch, dien Hij, in onderscheiding van alle andere creatuur, schiep naar Zijn beeld.

Die als Zijn beelddrager ook Zijn navolger moet zijn.

Hoe diep ook als zondaar gevallen, is de mensch, omdat hij van „Gods geslacht, " aan Hem verwant is, het hoogste en heerlijkste van Gods schepselen.

Door zijn ziel, die geest is, behoort hij tot een andere wereld dan die van he zinnelijk-aardsche, en is als zoodanig aan andere wetten onderworpen dan die welke deze beheerschen.

En wel behoort hij met zijn lichaam dat stof is, tot deze wereld van het zinnelijk-aardsche en is als zoodanig onderworpen aan de wettten welke deze wereld beheerschen, maar toch is het zijn roeping, om aan zijn ziel, die geest is, dienstbaar te maken zijn lichaam dat stof is; en om met lichaam en ziel aan zich te onderwerpen heel de wereld van het zinnelijk-aardsche; haar op te drukken den stempel van zijn geest; haar te maken tot zijn orgaan of werktuig; zoodat zij hem diene, opdat hij met en door haar diene zijn God.

En dit onderwerpen en dit dienstbaar maken van de zinnelijk-aardsche wereld doet de mensch door zijn arbeid.

Door den arbeid, dien hij eerst aan zijn eigen lichaam en ziel besteedt om zich tot het bearbeiden van zijn wereld geschikt te maken en waarbij anderen, in opvoeding en onderwijs, hem te hulp komen.

Door den arbeid van zijn hoofd, waarbij hij inspant de vermogens en krachten zijner zinnen, vooral van zijn gezicht en gehoor; inspant de kracht van zijn denken, om alzoo te komen tot een al rijker kennen van de zinnelijk-aardsche wereld.

Door den arbeid van zijn hand, — des te edeler naarmate zij door dien van zijn hoofd-meer wordt geleid, — waarmee hij ingrijpt in de zinnelijk-aardsche wereld en haar verandert. Inspant de vermogens van zijn aan kunnen al machtiger wordende hand, om die wereld zoo te veranderen, dat zij hem dient tot zijn nut en zijn genot.

Bij al dezen arbeid in de zinnelijkaardsche wereld is de mensch gebonden aan de wetten, die God daarvoor verordineerd heeft, en alleen door haar overeenkomstig die wetten te bearbeiden, kan hij haar dan ook aan zich dienstbaar maken; daarom moet het kennen aan het kunnen vooraf­ gaan; het hoofd hand. leiding geven aan de

Wijl nu de zinnelijk-aardsche wereld den mensch moet dienen „ten einde, dat de mensch zijnen God diene" — gaat de taak des menschen in arbeiden niet op.

Zeker, ook in en door dit arbeiden dient hij zijn God, Die hem deze zinnelijk-aardsche wereld geschonken heeft om haar te veranderen tot zijn nut en genot en tot het nut en genot zijner medemenschen.

Toch is dit dienen van God nog niet het een en het al.

Het is slechts een deel van uw godsdienst.

Het valt onder wat wij vroeger hebben genoemd den godsdienst in het leven.

Maar inniger dan dit dienen van uw God, wat zich richt op wat buiten uw ziel, op wat in uw zinnelijk-aardsche wereld ligt, is dat andere dienen van uw God, wat wij vroeger hebben genoemd den godsdienst des harten.

De godsdienst des harten, die opkomt uit de waarachtige, de christelijke vroomheid of de godsvrucht, en van welke de hoogste actie de stille aanidding of de adoratie is.

En juist nu omdat het doen, de actie des menschen, niet opgaat in een handelen naar buiten, maar er ook zijn moet die inblijvende actie der ziel, die inspanning onzer zielskrachten waarbij geenerlei „werk" tot stand komt; waardoor, wijl de ziel zich op God den Onveranderlijke richt, niets door ons wordt veranderd, zoodat deze inspanning dan ook geen arbeiden is, — doorziet gij de noodzakelijkheid van het : „zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de Sabbat des Heeren uws Gods".

En hiermede valt het rechte licht op het uitwendig Sabbat-of Rustdag-houden.

Het is een ophouden met arbeiden.

Met arbeiden met hand of hoofd of ook met beiden; met dienen van uw God in het leven, met het dienen wat zich richt op het zinnelij k-aardsche.

Een ophouden met arbeiden om daardoor uzelf en anderen te verkwikken; te verlevendigen; om daardoor te herstellen verbruikte arbeidskracht.

Dit nu is de in enger zin zedelijke of moreele zijde van het uitwendig Sabbathouden.

Dit nu is wat men bedoelt metZondagsrust.

„De Sabbat is om den mensch, " heeft Jezus gezegd (Markus 2 : 27a).

De versterking naar de ziel en de verkwikking naar het lichaam die God u in de ordinantie van den Rustdag op zes werkdagen biedt, moogt ge niet aan uzelf of uw naasten onthouden.

Dit toch te doen is onzedelijk.

Maar uitwendig Sabbat-houden is meer dan ophouden met arbeiden.

De nacht is om te slapen en de dag om te waken.

Ook de ^nstdag maar om te waken. Om bezig te zijn. is niet om te slapen,

Bezig niet met arbeiden, niet met de dingen dezer wereld; maar bezig te zijn met het dienen van God in uw kart.

Ook dit dienen van God eischt inspanning ; is een actie uwer ziel.

En evenals ge niet tegelijk aan twee dingen kunt denken en nog veel minder tegelijk twee dingen kunt doen, zoo ook kunt gij — hoe verwonderlijk dit ook klinke — God niet tegelijk in uw hart en in het leven dienen.

Gij kunt niet tegelijk aan God en aan uw werk denken, al zal een godvruchtige ook dikwijls onder zijn werk aan zijn God denken.

Ook voor het dienen van God in uw hart moet gij tijd afzonderen.

Het middel nu, ons van God verordineerd om Hem in ons hart te dienen, is de eeredienst.

Over den eeredienst spraken wij reeds bij de behandeling van het tweede gebod, en komen daar hier niet weer op terug.

Alleen zij er hier op gewezen, dat er geen dag in ons leven mag voorbijgaan, zonder dat wij óf in de eenzaamheid of in het gezin eeredienst oefenen, en dus tijd afzonderen tot het dienen van God in ons hart.

Verzuimt ge dit, dan zal uw godsdienst des harten gaan kwijnen.

Waart gij nu slechts eenling of ook maar alleen lid van een gezin, dan zoudt ge met een persoonlijken of huiselijken eeredienst kunnen volstaan.

Maar als Christen zijt ge ook lid van het lichaam van Christus, ook lid van de kerk in uw dorp of stad, als de plaatselijke openbaring van dat Lichaam.

Al wat er van godsvrucht en dus van godsdienst des harten in uw ziel is, hebt gij ontvangen in de gemeenschap der kerk.

En daarom moet go, tA sterking daarvan, ook deelnemen aan haar eeredienst; u laten vinden in de samenkomst der geloovigen; naarstiglijk komen tot de ge meente Gods.

Bovendien biedt u déze eeredienst, wat geen andere u bieden kan, de ambtelijke bediening van het Woord en der Sacramenten. Een bediening, waarbij Christus wel „den dienst der menschen gebruikt, " maar zelf bezig is zijn ambt van uit den hemel, van uit het heiligdom, te bedienen.

En gelijk er nu, zoo als Thomas van Aquino terecht opmerkt, een natuurlijke neiging bij den mensch is, om voor al wat hem noodig is tijd af te zonderen, en hij dan ook een tijd af moet zonderen voor zijn eenzaam bidden en zijn huiselijke godsdienstoefening, zoo moet ook de Gemeente een tijd afzonderen voor haar eeredienst.

Die tijd nu valt „inzonderheid op den Sabbat, dat is op den rustdag." Bij den eeredienst der Gemeente grijpt, naar wij vroeger vonden, een heilige ontmoeting plaats tusschen God en zijn Volk, in den Middelaar Jezus; en het is uw plicht daaraan deel te nemen.

Deel te nemen als een middel om te oefenen het dienen van God in uw hart.

Zeker, ook deze eeredienst is maar middel, doch als gij dit middel verwaarloost, als gij de „onderlinge bijeenkomst" nalaat, gelijk reeds in de eerste eeuw na Christus, te Jeruzalem sommige geloovigen de gewoonte hadden (Hebreen 10:25) en dus het middel dat God u heeft verordineerd om in het midden uwer broederen uw ziel te sterken, ongebruikt laat, dan zal kwijnen gaan uw geestelijk leven; dan vergrjtpt gij u aan de broederlijke liefde; bezondigt gij u aan de heiiigheden Gods; loopt gij gevaar voor afval.

Bezig te zijn met het dienen van God in uw hart, ook dit dienen eischt dat gij er een tijd voor afzondert.

Op lederen dag.

Ook op den Rustdag.

En wijl het middel daartoe is het oefenen van den eeredienst; ook vanden kerkelij ken eeredienst, en de tijd voor dezen afgezonderd, inzonderheid is de Rustdag of Sabbat, zoo is uitwendig Sabbat houden, om weer met i Lasco te spreken: „als wij naarstiglijk en zonder ons door niet te verontschuldigen oorzaak te laten verhinderen, in de samenkomst der geloovigen Gods Woord met begeerig hart leeren en hooren en de Sacramenten wettig bedienen en gebruiken; opdat door deze heilige oefeningen de kennisse Gods toeneme, Zijn weldaden overdacht en Zijn Naam geloofd en met een vast betrouwen in de Gemeente aangeroepen worde”.

Nu moet het dienen van God in ons hart de bezigheid van den Rustdag zijn.

Tot dit dienen is de eeredienst in het algemeen middel en de kerkelijke eeredienst een dier middelen is.

Is alzoo uitwendig Sabbathouden én ophouden met arbeiden én bezig zijn met het dienen van God in uw hart, en is één der middelen daartoe het oefenen van den publieken eeredienst, dan verstaat ge, dat gij met het oefenen van dien publieken eeredienst, met kerkgaan alleen, nog niet volstaan kunt.

Dat gij uw God op dien dag ook buiten de kerk moet dienen door Hem te vereeren.

In onderscheiding van wat wij straks als de zedelijke of moreele zijde er van aanduidden, is dit oefenen op den Zondag van eeredienst in den ruimsten zin, de^Ö^/Jdienstige of religieuze zijde van het uitwendig Sabbat-houden.

Dit nu is wat men bedoelt met Zondagsheiliging.

De Sabbat is om den mensch.

Den tijd en de gelegenheid, door God u in de ordinantie van den Rustdag geboden om, — door dien dag Hem te heiligen. Hem te wijden, dien te besteden in het dienen van Hem in uw hart door middel van den eeredienst, — u uit den omtrek des levens terug te trekken in het middelpunt; in het heiligdom uwer ziel bezig te zijn met wat het hoogste is: de stille aanbidding; en u daardoor weer bewust te worden van in het diepst van uw wezen te behooren tot de geestelijke wereld, — dien tijd en die gelegenheid moogt ge noch zelf ongebruikt laten, noch uw naasten verhinderen ze te gebruiken.

Dit toch te doen is ongodsdienetig zin van irreligieus.

Tot zulk uitwendig Sabbat-houden nu is het wenschelijk zich voortebereiden.

Begint 'n dag in enger zin, en dus ook de Zondag, met zonsopgang, om met zonsondergang te eindigen, in ruimer zin rekent men 'n dag op vierentwintig uren en wel van morgen tot morgen, zoodat ook de avond en de'nacht er toe behooren.

Wijl nu Zondagsrust een ophouden met arbeiden is en de arbeid gewoonlijk het ­grootste deel van den dag vult en daarbij al onze vermogens en krachten opeischt, is het wenschelijk reeds vroegtijdig op den Zaterdagavond alles af te doen, opdat men, lichamelijk door een voldoenden slaap verkwikt, des Zondags helder van hoofd zij en ook opdat men gedurende den Zondag zichzelf of anderen niet onnoodig store in de Sabbatsrust.

Alles wat voor den Zondag noodig is, dient daarom tijdig op Zaterdag afgedaan, ook ge kocht en gehaald, opdat magazijn of winkel niet te laat behoeven open te blijven. Bij de behandeling van het vijfde gebod, wanneer over het ^«s'a^in het huiselijk en maatschappelijk leven zal worden gesproken, komen wij hier nader op terug. Slechts zij hier reeds opgemerkt, dat men ook bij deze voorbereiding op den Zaterdagavond zich zoowel van nomisme of wettelijkheid, als van willekeurigheid dient te onthouden. Hij, die op Zaterdagavond tijdig met alles gereed kan zijn, maar dit moedwillig verzuimt, doet zeker verkeerd; maar van den winkelier, den slager, den barbier, die tot laat in den avond zijn klanten moet bedienen en dan eindelijk nog heeft „op te ruimen, " moogt gij niet eischen te doen wat hem onmogelijk is.

En verder, wijl ZonA& gaheiliging een bezig zijn met het dienen van God in uw hart is, een bezig zijn waaraan gij op de zes werkdagen slechts een betrekkelijk kleinen tijd kunt besteden, en juist het arbeiden uw hart vervult met de dingen van het zinnelijkaardsche, is het ook wenschelijk, dat gij op den Zaterdagavond reeds vroegtijdig u voor de ontmoeting met uw God voorbereidt. Als het kan, is het daarom zoo goed, reeds op den Zaterdagavond in persoonlijken of huiselijken eeredienst sterking te zoeken voor uw godsvrucht; een zegen te vragen over den komenden Rustdag; te verkeeren met de uwen in de stille gezelligheid van den huiselijken kring. Het vieren van feesten en in het algemeen het „uitgaan" op den Zaterdagavond, dient daarom ook zooveel mogelijk gemeden; want of gij dan al op nomistische wijze, het feest plotseling met den klokslag van twaalf laat eindigen, baat u.niet veel.

Wat nu het uitwendig Sabbat-houden zelf betreft, hebben wij nog nader te bezien, wat naar zuiver Christelijke beginselen zoowel de ZoaAa^gsheiliging als de Zoad^gsrust zijn moet.

Is Zondagsheiliging het wijden van den dag aan God, en wel zoo, dat gij Hem inzonderheid dan dient in uw hart; en is het middel daartoe de eeredienst, — met het deelnemen aan den kerkdijken eeredienst, met het naarstiglijk tot de Gemeente Gods komen, kunt gij, zoo als wij reeds boven aanduidden, niet volstaan. Ook wanneer uw kerk-gaan is wat het zijn moet, een waarlijk ontmoeten van God in het midden van zijn Volk; een in uw hart met Hem gemeenschap oefenen; een verkeeren met uw uit de dooden opgestanen Heiland; een verheffen uwer ziel tot stille aanbidding, — zult gij aan die op zijn hoogst tweemaal twee uren van geestelijke genieting, als maar de heilige liefde in uw hart is, niet genoeg hebben.

Daarom is het zoowel eisch van Zondagsheiliging als een vanzelfsheid voor hem die God mint, om zoo in de eenzaamheid, als met zijn gezin door gebed en meditatie, door schriftstudie en geestelijk opbouwendelectuur, en ook door het uitruilen van gedachten omtrent de eeuwige dingen in gezelschappelijk verkeer, zijn God in zijn hart te verheerlijken, te dienen.

Ook hier moet echter alle wettelijkheid of nomisme gemeden.

Het beginsel moet de heilige liefde zijn.

Het is goed van al wat wij zooeven noemden een vaste gewoonte, een „zede" te maken, doch dat alles wat wij zooeven noemden, is op zichzelf maar middel.

De Heilige Geest moet er in en er door werken en gij moet het doen „in geest en waarheid", anders wordt het vormelijkheid en schijn van heiligheid.

Bovendien moet men wèl inzien, dat ook het dienen van uw God door middel van den eeredienst een inspanning, een zielespanning is. Zwakke schepselen als wij zijn, is het ons daarom onmogelijk heel een dag in eeredienst door te brengen.

Ons lichaam stelt bovendien ook op den Zondag zijn eischen; wij hebben honger en dorst, en vooral zij die zes dagen, van den vroegen morgen tot den vaak laten avond, met de handen moeten arbeiden, voelen juist op den Rustdag vaak behoefte aan slaapt en, slapen onder den eeredienst willen zij, als er godsvrucht in hen is, niet.

Wijl nu God nooit het onmogelijke van ons eischt, kan het dan ook Zijn wil niet wezen, dat heel de Rustdag in eeredienst zal opgaan.

Het onafgebroken genieten in den verborgen omgang met God zal eerst in het hemelsche vaderland ons deel zijn. Zoolang wij op aarde toeven moet het, omdat wij ook aardsche wezens zijn, telkens onderbroken.

Onderbroken ook op den Rustdag.

Ook dan moet er tijd afgezonderd om te eten en te drinken; en zoo noodig, ook om het, zelfs na de nachtrust, door zesdaagschen zwaren handenarbeid nog moeie lijf, in een paar uur van slaap rust te gunnen.

En evenmin kan het Gods wil zijn, dat aan kinderen en in de geestelijke dingen nog wéinig-gevorderden een juk zou worden opgelegd te zwaar om te dragen.

Het ideaal van Zondagsheiliging zooals wij het hierboven schetsen, kan door dezulken nog allerminst bereikt.

Hebben ook zelfs „de vaders", de diepst ingeleiden van Gods kinderen, op den Zondag nog behoefte aan ontspanning ook na religieuse inspanning; aan ontspanning ook na zesdaagschen arbeid; hoeveel te meer de „kinderkens" en „jongelingen".

Daarom mag aan de laatsten allerminst de ontspanning onthouden.

En dan geldt als regel, dat alle ontspanning of „recreatie" op den Zondag geoorloofd is, die op zich zelf is geoorloofd, zoo als wandelen; spel, dat geen hazardspel is; gezellig verkeer en dus bezoek aan of van bloedverwanten en vrienden; ook muziek en gezang; — mits al zulke recreatie de Zondagsrust van anderen niet rooft; niet leidt tot verzuim van den publieken eeredienst of ook den eeredienst in ruimer zin niet hindert; en bovendien, dat men daarbij èn voor zich-zelf in het oog houdt èn aan de nog niet tot geestelijken wasdom gekomcnen inprent, dat al zulke ontspanning op den Rustdag om onze zwakheid is en dus bijzaak moet blijven; maar dat hoofdzaak is het dienen van God in het harte, door middel van den eeredienst.

In verband met Zondagsheiliging zij hier ook nog kortelijk gewezen op de z. g. Zondsigsscholen. Ingevoerd door den boekdrukker en redacteur Robert Raikes, die in Engeland in 1780 voor een verwilderde jeugd de eerste Zondagsschool opende, zijn zij, mits niet gehouden onder kerktijd, en liefst onder toezicht van den kerkeraad, en dan voor kinderen, wier ouders buiten het kerkelijk leven staan, als het ware een „surrogaat" dat het werk der ouders vervangt. In onze maatschappij zijn ook Zondagsscholen voor „deftige" kinderen zeker allerminst overbodig.

In de tweede plaats hebben wij nog nader te bezien, wat naar zuiver christelijke beginselen de Zondagsrust moet zijn.

Over dit onderwerp kunnen wij echter, wijl het een vrij uitvoerige uiteenzetting vraagt, eerst handelen in een volgend artikel, dat tevens het slot zal brengen onzer bespreking van het vierde gebod.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 september 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Van de tien geboden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 september 1905

De Heraut | 4 Pagina's