Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Ik zal dan gedurig bij U zijn”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ik zal dan gedurig bij U zijn”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijne rechterhand gevat. Psalm 73 : 23.

Ge kunt in eenzelfde vertrek urenlang vlak bij iemand zitten, zonder dat ge ook maar eenige gemeenschap met hem hebt, ook maar eenig gesprek met hem aanknoopt, of ook maar één oogenblik met uw geest zijn geest nadert. Vooral bij lange spoortrajecten kunt ge zelfs een halven dag en meer met iemand in een zeer enge ruimte opgesloten zijn geweest, zonder dat ge zijn naam kent, iets van hem af weet, of ook maar eenige gewaarwording met hem uitwisselt.

Maar ook omgekeerd kunt ge u op mijlen afstands van iemand bevinden, dat ge niets van hem ziet, niets van hem verneemt, geen klank in zijn oor kunt doen ingaan of van zijn lippen met uw oor opvangen, en dat ge toch rusteloos met hem bezig zijt, bijna niet anders dan aan hem denkt, en in uw geest de innigste gemeenschap met zijn geest geniet. Het klinkt vreemd en toch is het zoo: een moeder die een lief kind verloor, is nooit zoo eenig dicht met haar ziel bij de ziel van haar kind geweest, als de eerste uren na het sterven, toen dat lieve kind eindeloos ver van haar afging.

Plaatselijk en lichamelijk samenzijn kan de gemeenschap van ziel en ziel door de uitdrukking van het gelaat, vooral door het spreken van het oog en door de uitwisseling van wederzijdsche gedachten wel versterken, maar gebonden is onze gemeenschap met iemands hart door dat plaatselijk bijzijn niet. Juist bij innige zielsgemeenschap verlangen we ook naar ontmoeting en bijzijn. Onze menschelijke natuur is ziel én lichaam, en vindt daarom eerst in een zielsgem.eenschap die tevens het lichamelijk bijzijn geniet, volle bevrediging. Zelfs in het rijk der heerlijkheid zal onze gemeenschap met Gods heiligen eerst in het zien van elkander in het terheerlijke lichaam zalige voleinding vinden. De gemeenschap der gezaligden in het Vaderhuis tot aan de wederopstanding der dooden draagt slechts een voorloopig karakter en wacht op de voltooiing in Jezus' wederkomst. Maar hoe groot ook de beteekenis zij, die ook aan het lichamelijk bijzijn en zien zij toe te kennen, het zijn van onze ziel nabij eens anders ziel hangt er niet aan. God schiep ons zoo, dat we, ook gescheiden, toch innige gemeenschap met elkander kunnen hebben. Gemeenschap doordien we elkander schrijven of telephonisch of door telegraaf met elkander in ge meenschap treden. Maar ook gemeenschap zonder iets van dat alles, enkel geestelijk, louter in het gevoel, in het beseffen, in de gedachten en in de verbeelding.

Gemeenschap, louter door lichamelijk bijzijn, is geen menschelijke gemeenschap. Gemeenschap van persoon tot persoon moet altoos als van geest tot geest, van ziel tot ziel, van hart tot hart gaan. En de vraag of we dicht nabij iemand leven, of ver van hem af, ja vreemd aan hem staan, is een vraag, die niet door afstand of bijzijn, maar die uitsluitend door geestelijke nabijheid of geestelijke vervreemding beantwoord wordt.

Men kan bij een afscheid voor lange jaren, ja bij een laatste vaarwel vóór het sterven iemand betuigen: „Ik zal gedurig bij u zijn", en meer dan éen moeder heeft dit ten opzichte van haar gestorven kind, meer dan éen weduwe ten aanzien van den man dien zij verloor, metterdaad vervuld.

Dat kind, die man was van deze aarde weg, maar de gemeenschap bleef. Ongezien, wachtend op het wederzien.

Als het dan ook in Asafs lied heet: „Ik zal dan gedurig bij u zijn", is dit alleen in den zin van deze geestelijke gemeenschap te verstaan.

Natuurlijk, we zijn plaatselijk nooit van God gescheiden: We kunnen nooit, ergens, waar ook, zijn, dat God ons niet nabij zou wezen. Hij bezet ons van achteren en van voren. Waar zouden we heenvlieden voor Zijnen geest, waar heengaan voor Zijn aangezicht? We kunnen aan Gods tegenwoordigheid niet ontkomen. Al bedde ik mij in de hel, zoo zong David, ook daar zijt Gij. Nam ik de vleugelen des dageraads, vluchtte ik aan het uiterste der zee, ook daar zou uwe hand mij geleiden, en uwe rechterhand zou mij houden.

God is nooit van ons weg. God kan niet van ons weg, en wij kunnen niet weg van God. Immers Hij is de alomtegenwoordige. En elk oogenblik is in elke klop van ons bloed, in elke trilling van onze zenuw, in eiken tocht van onze ademhaling, Gods almogende kracht in en bij ons werkzaam.

Maar deze alomtegenwoordigheid Gods schept nog geen gemeenschap van onzen geest met den Geest van God.

Tweeërlei is daarvoor noodig.

Ten eerste, dat God onzen geest nadert en in onze ziel, in ons hart de teekenen van zijn heilige tegenwoordigheid openbaart; en ten anderen, dat onze geest zich voor Gods Geest ontsluit. Hem inlaat, zich naar Hem toebeweegt, en Hem zoekende, niet rust eer we Hem vonden.

Dat eerste nu, dit zich bewegen van Gods Geest naar onzen geest, kan een oppervlakkige aandoening geven, zonder meer. En in dien zin is er zoo goed als niemand, die niet wel nu en dan, 't zij in zijn conscientie, 't zij bij aangrijpende gebeurtenissen in het leven, zekere aanstoot van Godswege in zijn ziel gewaar wordt. Zelfs te midden onzer zonden hebben we dit wel ontwaard.

Maar heel iets anders wordt het, zoo God de Heere zich aan ons ontdekt, zich aan ons bekend maakt, woning in onze ziel maakt, en zich als de verborgen vriend onzes harten bij ons komt aanmelden.

Dan eerst is de mogelijkheid voor den verborgen omgang gegeven, en God de Heere blijft vrijmachtig, aldus zijn gemeenschap aan onze ziel te schenken of ook te onthouden. Slechts zal hij, die ze ontving, bedenken, dat hem hiermede een voorrecht boven alle voorrechten, een hemelsche, een koninklijke, een Goddelijke genade van de hoogste waardij te beurt viel.

En dat we deze zaligheid op dien hoogen prijs waardeeren, blijkt daaruit, of wij nu ook van onzen kant ons hart voor onzen God ontsluiten, en niet maar een enkel maal, maar als eeii gestadige levensgenade voortdurend die intieme, die verborgen gemeenschap met onzen God zoeken en genieten.

Wat Asaf zong: „Ik zal dan gedurig bij u zijn", moet dan ook zoo verstaan, dat gedurig niet worde opgevat als telkens^ maar gelijk het in de dagen van onze Statenoverzetters betee kende: voortdurend, aldoor, zonder ophouden.

Hij had het zalige van Gods gemeenschap gesmaakt en genoten, maar bij tusschenpoozen, af en toe. Nu eens nabij zijn God, en dan weer van zijn God af, en daardoor was zijn ziel feil gegaan. Hij voelde dathij met zijn geest was afgedoold, en op het punt had gestaan, ontrouw te worden aan het geslacht van Gods kinderenj en uit dien maalstroom was hij eerst weergekeerd toen hij in Gods heiligdom inging en weer zijn ziel voor de gemeenschap met zijn God ontsloot. En het was nu, geleid door deze bittere zielservaring, dat hij in zijn ziel tot het hooge besluit komt, om het anders dan dusver te maken; niet maar, gelijk tot hieraan toe, door allerlei schommelingen heen, nu eens Gods ge meenschap te zoeken, en dan weer van zijn God af te dolen, maar om nu voortaan, aldoor, rusteloos, zonder ophouden, want dat is hier gedurig, bij zijn God te zijn.

Die uitroep wil dus volstrekt niet zeggen, dat hij van nu voortaan in heilige meditatie wil wegzinken, om zich door de verbeelding, in de voorstelling, diep mystiek, in de gemeenschap met het Goddelijk Wezen te verliezen.

Mits met het uiterste der voorzichtigheid toegepast, kan ook zulk een verliezen van zichzelf in de geestelijke aanschouwing van den Oneindige, als uitvloeisel van het stil gebed, zijn waarde hebben. Maar het is dit niet, v/at het gedurig nabij God te zijn, bedoelt.

Het kan dit niet bedoelen, omdat bij zoo heilig mystiek mediteeren alle overige werking van onzen geest stil wordt gelegd. Dit zou er dus op neer komen, dat we voor onze taak in de wereld machteloos zouden staan, en dat er van een volbrengen van Gods wil voorts niets meer komen zou.

Neen, de gemeenschap van het nabij God te zijn, moet juist in de volle, krachtige openbaring van ons leven tot werkelijkheid worden. Ze moet ons gevoelen, ons besefifen, ons gewaar worden, ons denken, ons verbeelden, ons willen, ons handelen, ons spreken doortintelen en doordringen. Ze moet niet als een vreemd element naast ons leven staan, maar de glans zijn, die geheel onze existentie als doorademt. Dit kan niet alzoo met de gemeenschap die we met eenig mensch hebben, maar wel met de ge meenschap die we met onzen God hebben, om dat in God, uit God en door God de uitgangen van alle heilige en van alle creatuurlijke levensuitingen zijn.

Geen werkeloos peinzen is alzoo wat Asaf wilde, maar een grondtoon, een grondstemming van het gemoed, die steeds dankend zich verheft en biddend zich naar onzen God beweegt. Een schietgebed is nog te weinig. Het schietgebed komt slechts af en toe uit de ziel. En wat het zijn moet, is bij alles en onder alles altoos het van onzen God inwachten, en altoos het aan onzen God dank weten. Het ons door ónzen God laten inspireeren, en zoo met onzen trouwen Vader verkeeren, dat we nooit een oogenblik kennen, waarin het ons vreemd zou aandoen, als Hij ons verscheen.

Zooals we ons zelve steeds bij ons hebben en in alles mengen, zoo ook steeds de gedachte aan God, de verheffing der ziel tot God, het geloof aan God, de liefde voor God in en bij alles werken laten, — dat is het wat de vervreem ding, de afdeling voorkomt, en onze ziel er aan went, om voortdurend nabij God te wezen.

Iets wat 't sterkst hierin uitkomt, dat wie zoo leeft, een leegte voelt, zoo hij ook maar even van zijn God afzwierf, en daarom niet rust, eer hij ijlings weer in de gemeenschap met zijn God inging.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1905

De Heraut | 4 Pagina's

„Ik zal dan gedurig bij U zijn”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1905

De Heraut | 4 Pagina's