Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Aanbidden in geest en waarheid”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Aanbidden in geest en waarheid”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar de ure komt, en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook alzulken, die Hem alzoo aanbidden. Johannes 4: 33.

In den „verborgen omgang" met onzen God, zelfs in het gebed, mist ons zoekend oog wat het in den omgang met vrienden en bekenden ons steeds ontdekt, namelijk de waarneembar gestalie.

Ons sigenlijk wezen ligt wel in onzen geest, in onze ziel, en niet in ons bezintuigd lichaam, maar die geest, die ziel is door God zóó uit gedacht en zóó geschapen, dat ze zich eerst door die uitwendige gestalte en door de zinlijke waarneming tot volle klaarheid verheft.

Niet door zondig gebrek, en niet door eigen wilkeur, maar paar Gods bestel heeft ons geeste lijk wezen heimwee naar klare, heldere waarneming, naar aanschouwen en naar tasten zelfs. De groote aantrekkingskracht van het portret, die hiermee samenhangt, kan de ijdelheid voeden, maar is in haar grondtrek toch echt menschelijk. Vooral portretten van mannen van beteekenis uit vroeger eeuwen zijn ons onmis baar. Het is ons een leegte dat we van de heiligen uit Oud en Nieuw Verbond geen betrouwbare afbeeldingen bezitten. Luther en Calvijn, Prins Willem en Pdns Maurifs, zijn ons nader ge bracht doordien we hun gelaatsuitdrukking en hun trekken uit hun konterfeitsel kennen.

Nu is voor ons menschelijk besef onze verborgen omgang met God geheel geschoeid op de leest van den menschelijken omgang, van het verkeer in het gezin, van de ontmoeting onder vrienden. Dit kan niet anders. Zelfs op onze aanraking met de dieren brengen we dezen trek van ons menschelijk leven over. We kun nen niet anders. Deze wijze van omgang, ver keer, aanraking, ontmoeting en gemeenschap hangt rechtstreeks en noodzakelijk met ons men& chelijk bestaan saam. De Schrift verstaat 't niet anders. Het is een zoeken van Gods aangezicht; het is een gehouden zijn door Gods hand; het is een spreken en een luisteren; het is een naderkomen en nabij jij DJ het is een uitstorten van de ziel voor Godj het is een kennen van God als onzen Vader; een verkeeren met onzen God als met onzen besten vriend.

Alles in menschelijken vorm; maar die vorm bezegeld in ons geschapen zijn naar Gods beeld; alzoo in God zelf. En in de vleeschwording van het Eeuwige Woord, in de menschwording van den Zone Gods de hoogste Openbaring.

Vandaar de zoo natuurlijke drang in ons zielsleven, ! om by onze aanbidding onzen zielsblik op een gestalte te doen rusten. Heere, toon ons den Vader en het is ons genoeg.

De hoogste religie grenst hier vlak aan de afgoderij.

o, Niets is lichter dan, staande in het volle schijnsel van het licht des Evangelies, alle afgoderij als 'menschelijke dwaasheid te belachen; maar vergeet nooit, dat de zucht om bij zijn aanbidding een gestalte voor zich te zien, steeds opnieuw en onveranderlijk uit de behoefte van onze menschelijke natuur is opgekomen.

Afgoderij is de diepste zonde, maar niets minder de stellige vorm dien de zonde aanneemt, zoodra voor het geestelijk oog „de heerlijkheid des onverderfelijken^Gods" in nevelen verduisterd wordt.

Er zou geen afgoderij ooit zijn opgekomen, indien de trek naar God, de zucht om Hem te ontmoeten, niet zoo diep in onze natuur gewortel4 was. Het \% uit het intens religieus karak­ ter van den mensch, dat alle afgoderij met onverbiddelijke noodzakelijkheid is opgekomen.

Het is het: toon ons den Vader, niet van zijn God wachten, maar zelf vervullen.

Het is de behoefte om te zien, om de gestalte, de gedaante waar te nemen, om een vast punt voor het oog te hebben, waarop de biddende aandacht zich richt.

Dat wordt dan een menschenbeeld, maar vergroot, met drie armen in plaats van met één. Ot als het dier indruk maakt van meerder kracht of grooter macht, het beeld van een leeuw, of adelaarskop, of van den stier.

Altoos een beeld van het schepsel, en in dit kiezen van het creatuurlijke als beeld van den Schepper, ligt dan de dwaasheid, de leugen, de zonde, en ten slotte de wegcijfering van den levenden God.

Maar de grondtrek blijft opkomen uit de relegieuse behoefte. Men wil bidden, men wil aanbidden, en bij die aanbidding zien, waarnemen, een vast punt hebben voor zijn zoekenden blik.

Altoos veel hooger staande dan het Atheïsme, de mensch die aan geen God meer gelooft, en aan geen God meer behoefte gevoelt.

De verstomping, de versterving van den geest in ons. De mensch Godloochenaar geworden. Door zijn beschaving.

Toch is er van Gods zijde tegemoetkoming geweest.

De zuiver geestelijke aanbidding is in Christus mogelijk. Vóór hem en buiten hem raakt onze ziel er niet toe.

Van daar in het Oud Verbond eerst die vele verschijningen Gods. God zelf aan de ziel, die de gestalte zoekt, de gestalte, de gedaante brengende. Nevelachtig kwam dit in den droom, iets klaarder in het visioen, maar bezield en levend eerst in de verschijning.

Men beeldt dit dan af in engelenvorm, in engelengestalte; maar engelen hebben geen gestalte of vorm, Engelen zijn louter geesten. En al ontving wie zag den indruk van een engel te zien, toch blijkt uit alles dat 't een verschijning was in menschengedaante. Vooral bij den oudsten patriarch komt dit uit, en niet minder bij Jacob aan de Jabbok.

Doch hierbij bleef het niet.

De verschijning viel slechts aan een zeer enkele te beurt; aan zulk een man alleen, die, zonder verderen steun, alleen de ware aanbidding in ons geslacht te grondvesten had.

Doch daarna geeft God aan Israël, toen 't een volk geworden was, een algemeen, voor allen bereikbaar rustpunt voor den aanbUk der aanbiddende ziel.

Er is hier voortgang, er is ontwikkeling, er is opvoedende majesteit.

Nu woont God in Sion. Dat zal de plaats zijner ruste zijn. Een woning voor den God Jacobs.

Toch is hier geen verschijning, veel minder een beeld of gestalte. Er is niets dan een geconcentreerd punt voor den God zoekenden zielsblik. Salomo sprak het zelf uit: „Maar, waarlijk, zoo riep hij bij de inwijding van den Tempel uit, zou God op de aarde wonen? Zie, de hemel, ja, de hemel der hemelen, zou u niet omvatten, hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb”.

Het volk ziet op het voorhangsel, en achter dit voorhangsel is de arke onder de vleugelen der Cherubijnen, maar een gestalte is er niet. Maar wel is er een vast rustpunt voor den zielsblik. In dit huis zal men komen om te aanbidden, en zelfs wie verre op den weg is, zal aanbidden met den blik in de richting naar Jeruzalem gekeerd.

Het is de overgang naar de gansch geestelijke aanbidding. Niets meer dan een vast, geheimzinnig rustpunt, om van allen afgod af te trekken, en de eenheid Gods door het éene vaste rustpunt boven twijfel te verheffen.

Wie aanbidt, moet aanbidden te Jerusalem, e of met het aangezicht naar Jeruzalem gekeerd.

Maar nu wordt het Woord vleesch, Jezus verschijnt, en straks scheurt het voorhangsel in tweeën, en wordt de Tempel van Sion te niet gedaan en verwoest. En niet, dat nu de vroegere aanbidding op Sion leugen wordt geheeten. Immers God zelf had ze ingesteld.

Maar nu heeft ze uit. Ze was een overgang. Een overgang om van de gestalte van den afgod af te trekken. Maar de overgang leidt hooger op. Onze vaderen hebben op Sion aangebeden. Maar de ure komt, en is .nu, dat ook deze plaatselijke aanbidding haar einde neemt, en dat de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid.

De droom, het visioen, de verschijning, de aanbidding op Sion heeft haar doel bereikt. God woont in Christus. Dit is nu de plaatse zijner ruste. In den mensch geworden Zone Gods is nu zijn tempel.

Sion valt weg. De laatste vorm wordt losgelaten. De geest triomfeert. De „heerlijkheid des onverderfelijken Gods" zal weer rechtstreeks door den geest des menschen gegrepen worden, en het zal een aanbidding zijn, niet meer voor een beeld of in een zinbeeld, maar onmiddel lijk in de Goddelijke realiteit, d.i. in'waarheid. Dit is de hoogste spanning voor ons ziels leven in onzen verborgen omgang met den Eeuwige, waartoe God alleen zelf zijn uitverkorenen bekwaamt.

En dit geeft ook in het midden der gedoopte Christenheid de worsteling. Eenerzijds de hiertoe geroepenen, die het allengs kunnen, en anderzijds die velen, die er van hoorden, maar wier geest doolt en het niet kan.

Hier nu is het werk van den Heiligen Geest, die inleidt, die troost, die met en voor ons en in ons bidt, om ons dit hoogste mogelijk te maken, niettegenstaande we nog zondaars zijn.

Want dit is klaar. Zonder zonde zou ieder vanzelf God in geest en waarheid aanbidden; en het mysterie schuilt slechts hierin, dat deze wondere aanbidding in geest en waarheid, nu reeds, hier op aarde, aan een in zonde ge boren creatuur mogelijk wordt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 oktober 1905

De Heraut | 4 Pagina's

„Aanbidden in geest en waarheid”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 oktober 1905

De Heraut | 4 Pagina's