Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„want de Geest ban God rust op u”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„want de Geest ban God rust op u”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Indien gij gesmaad wordtom den naam van Christus, zoo zijt gij zalig, want de Geest der heerlijkheid, en de Geest van God rust op u: wat hen aangaat, hij wordt wel gelasterd, maar wat u aangaat, hij wordt verheerlijkt. I Petrus 4:14.

Het was een heerlijk woord, dat Jezus sprak, een woord dat nog balsem in zoo menige wonde druppelt en den geloofsmoed die inzonk weer telkens opheft; een woord dat helden en martelaars gevormd, gesterkt en getroost heeft; toen het aan het einde der zaligsprekingen met zulk een nadruk van zijn lippen weerklonk: „Zalig zijt gij, zoo de menschen u smaden, en vervolgen, en liegende allerlei kwaad tegen u spreken, om mijnentwil."

Het is een woord, dat verder reikt, dan de profetie, dat gevangenis en doodslag de discipelen te wachten stond; dat toch greep slechts in enkele perioden van de worsteling van Jezus' kerk plaats; maar wat, niet aan eenig tijdperk gebonden, altoos doorgaat, en steeds zich her­ haalt, het is juist die persoonlijke grieving en kwelling, die spot en hoon en smaad, waaraan de wereld zich niet kan spenen, zoodra ze stuit op etn wezenlijke krachtsopenbaring onder het volk des Heeren, die tegen haar ingaat, en den moed heeft haar te weerstaan.

De vervolging ten bloede toe is uitzondering; deze andere vervolging, die met den vlijm van spot en smaad het hart poogt te treffen, gaat alle eeuwen door. En daarom dringt vooral deze zaligspreking des Heeren zoo diep in ons menschelijk leven. Ze verraadt ons dat teedere medegevoel van Jezus voor wat de zijnen te wachten stond. Het is een woord dat eiken dag, nu hier dan daar, zijn toepassing vindt. Geen dag gaat er 'voorbij, dat dit woord niet bemoe digend en vertroostend werkt. Het strekt, niet om de wereld die zich aan de zaak des Heeren vergrijpt, tartend en uitdagend tegemoet te treden, maar wel is de uitwerking ervan, dat het de discipelen des Heeren, als ze deinzen zouden, weer stand doet houden, en maakt dat ze voor geen smaad of laster uit den weg gaan.

Maar vergeet niet, dat dit woord ook zijn gevaarlijke zijde heeft, doordien het zoo telkens is aangegrepen en van toepassing verklaard, waar het fciet toegepast worden mocht.

Dit hangt aan de vraag, wat het in uw doen en laten, in uw spreken en optreden is, dat „de menschen" er toe brengt, om u te smaden en te vervolgen en liegende allerlei kwaad tegen u te spreken.

Dit kan zijn uv waarachtig ijveren voor de zaak uws Heeren, maar 't kan ook zijn uw overdrijving, uw zonderlingheJd, uw liefdeloos dwepen, of, erger nog, de klove die er gaapt tusschen uw belijden en uw doen, 't schijnhei lige dat voor een deel uw leven ontsiert.

En al moge nu ook in dit laatste geval de kern van uw verzet tegen de wereld, in uw ijveren voor Jezus gelegen zijn, feitelijk mengt ge dan toch in dien ijver zooveel van en voor uw eigen ik, dat het „om mijnentwil" wat Jezus als beding van zijn zaligspreking stelde, voor u slechts zeer ten deele geldt.

Ja, het kaa zijn, en het komt voor, dat de spot, de smaad en de laster der wereld, 200 bijna uitsluitend door dit uw zondig bijmengsel wordt uitgelokt, dat zelfs niet weinigen onder uw medebelijders u tegenover de wereld in het ongelijk moeten stellen, en wel verre van u in Jezus naam zalig te spreken, als bij instinct voelen, dat ge door uw optreden de zaak uws Heeren meer schaadt dan dient.

Versta dit wel. Het bedoelt volstrekt niet te zeggen, dat ge dan alleen recht staat, zoo ook de wereld uw liefderijkheid eert, uw eerlijkheid en oprechtheid erkent, en hulde brengt aan wat men noemt uw philanthropisch en ethisch bestaan.

Dat heeft die wereld aan' Jezus zelf wel anders getoond. Als we niet anders in naam van Jezus doen dan wat ook de wereld in ons loven en prijzen kan, is juist het karakteristieke uit ons belijden en uit ons beleven weg.

Ethisch was er tegen de apostelen des Heeren niets in te brengen, en toch heeft de wereld hen gesmaad, en niet geiust eer ze hen met den dood achtervolgd had.

Er moet in ons belijden en beleven en ijveren als kern altoos datgene zijn, wat de wereld niet dulden kan, wat haar ergert, en haar tot verzet dwingt.

Alleen maar, wat nooit mag ontbreken, zal de zaligspreking des Heeren op ons van toe passing zijn, is wat Petrus aldus uitdrukt: „Zalig zijt gij, zoo ge gesmaad wordt om den naam van Christus, want de geest der heerlijkheid, en de Geest van God rust op u!

Dit moet 't zijn.

De Geest des Heeren moet op u rusten, de Geest des Heeren moet uit uw doen en laten spreken. Het moet, niet tegen u, maar tegen dien Geest des Heeren zijn, dat de verbeten woede der wereld zich keert.

Dan is 't een gesmaad worden om Christus wil, en dan kiemt uit dien smaad voor u hetzalige, waar uw hart naar dorst.

Ook hier komt het weer aan op het „nabij God te zijn", want als gij nabij uw God zijt, is uw God nabij u, en dan is het niet tegen u, maar tegen uw God dat de wereld zich keert, en tegen u alleen omdat ge nabij uw God en uw God nabij u wordt gevonden.

Proef hiervan is, dat de wereld op staanden voet haar spot in lof en haar smaad in toejuiching wil verkeeren, zoodra ge maar uw God los laat.

Ongetwijfeld, er is in de zonde der wereld ook haat tegen den naaste. Van Kain af begon dit. Maar in zooverre alleen de persoon iijke haat van het egoïsme tegen den naaste werkt, wordt het vuur van dien haat tot het uitslaan van de vlam gebracht door zucht naar persoonlijk voordeel, door stoffelijk belang, door rangstrijd, door zinnendienst en jaloerschheid. En die haat der wereld keert zich niet in 't bijzonder tegen het Christenvolk, maar woelt in die wereld zelve van den een tegen den ander.

Maar op den diepsten bodem van het zondige in 't menschenhart ligt de haat niet tegen den naaste, maar tegen God. Zoo begon het bij satan, en zoo heeft satan het in 't menschenhart overgeleid.

Die haat tegen God moge zich veelal in bedekten vorm uiten, en slechts bij uitzondering in openlijke Godloochening en Godslastering overslaan, toch is het deze haat die den stroom van het leven der volkeren voortstuwt. De nooit voldane emancipatiezucht. Het zelf heer en meester willen zijn, en geen God als Heer en Meester boven zich willen erkennen. Het als God en zelf God zijn, en de knie niet willen buigen, is de booze kiem, waaruit alle zonde opschiet.

En omdat nu het volk des Heeren daartegen ingaat, en luide voor Gods majesteit roept, daarom keert de wereld zich tegen dat volk, om het den mond te stoppen, om 't van invloed te berooven, om het te doemen tot werkeloosheid.

Maar fel eu bitter ontbrandt toch het vuur van dien haat dan eerst, als de wereld bespeurt, dat ge niet meer van God spreekt en voor Hem getuigt, maar dat de levende God zelf bij u is, dat Hij in u woont, dat ge nabij uw God en uw God nabij u is, en zoo ze deswege in u God zelf en zijn Christus tref fen kan.

Als ze ontwaart, dat de Geest des Heeren op u rust, dan kan ze u niet uitstaan, en stelt u de keuze tusschen het laten varen van dien God, of haar doodelijken haat, die niet rusten zal, eer ze u feitelijk of zedelijk vernietigd heeft.

Nabij God te zijn, zóó nabij, dat Hij uw hart tot zijn tempel formeerde, en met den Christus tot u kwam, om in den Heiligen Geest woning bij u te maken, is heerlijke, zalig-zoete zielsmystiek; maar het is meer.

Uw hart kan geen korenmaat zijn, om den glans die in u straalt, te verbergen. Als de Geest Gods werkelijk op u rust, komt dat uit, straalt die glans naar buiten, en komt wie tegen dat licht zich verhardt, niet op eens, maar toch gaandeweg tot de ontdekking, dat gij iemand zijt, die met den levenden God in contact staat, en dat wie met u te doen heeft, van zelf ook te doen krijgt met die heilige macht die Godes is.

En dan komt 't verzet, niet om bijzaken, niet om toevalligheden, maar om dat hoogste en heerlijkste dat in u is.

Toen Asaf zong van het zalige om nabij God te zijn, was zijn geest juist in die tegenstelling tusschen de wereld en haar God verdiept.

Die tegenstelling is dan ook van het nabij God te zijn, niet af te scheiden.

Hoe dichter bij de wereld ge zijt, des te verder zijt ge van God, maar dan ook hoe dichter ge nabij uw God zijt, hoe grooter de afstand tusschen u en die wereld zich teekenen zal en moet.

Kondt, mocht ge nu, nabij uw God gekomen, uit die wereld uitgaan, zoo zou er geen strijd in uw hart en geen haat in de wereld tegen u ontbranden.

Maar juist dat nioogt ge niet.

„Ik bid u, o. Vader, niet dat Gij ze uit de wereld wegneemt, maar dat Ge ze bewaart in de wereld."

Het hoog ernstige van uv/ positie is juist, dat ge, met God in uw hait, toch leven moet te midden van een wereld, die in de kern van haar wezen en leven tegen dien God ingaat.

En nu is 't wel beproefd, om zich als Christen in die wereld zóó aan te stellen, dat de wereld u een vrijbrief uitreikt en u als „wel Christen, maar toch schappelijk mensch" een eerediploina gunt; maar dit verleidelijk gunstbetoon der wereld is nooit anders gekocht dan tot den prijs van afstomping van de scherpte uwer belijdenis.

Kon nu de wereld nog tusschen u en den God dien ge belijdt en voor wien ge ijvert, zulk een scheiding maken, dat ze haar verzet tegen God kon doorzetten zonder u te treffen, ze zou er bereid toe zijn. Aan u als mensch voelt ze nog banden.

Maar dat juist kan ze bij de echte volgelingen van den Christus niet. Die zijn zóó nabij God, dat het oog der wereld gten afstand meer ontdekt.

En daarom nu valt ze u persoonlijk aan. Op 't breedst uitmetend, wat ze euvels aan u ontdekt. Haar spot drijvend met elke ongeheiligde uiting, die in u wordt waargenomen. En dan, dan liegend en lasterend kwaad van u te spreken.

Nabij God te zijn en dit leed te dragen, hoort bijeen. Zoo echter, dat gij 't nooit moogt uitlokken; dat gij er de wereld nooit, uit verlangen naar de martelaarskroon, toe prikkelen moogt.

Alleen het geheel natuurlijke en vanzelf opkomende is ook hier innerlijk waar en heeft waarde bij God.

Ea dan komt 't zalige niet eerst later, maar is er reeds onder de verdrukking, en dan zien Gods engelen en dan bespeuren Gods kinderen het hier reeds, hoe te midden der verdrukking de geest der heerlijkheid, de Geest van God op u rust.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1905

De Heraut | 4 Pagina's

„want de Geest ban God rust op u”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1905

De Heraut | 4 Pagina's