Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Om de blijd schap, dat een mensch ter wereld is geboren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Om de blijd schap, dat een mensch ter wereld is geboren.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST.]

Een vrouw wanneer zij baart heeft droefheid, dewijl hare ure gekomen is; maar wanneer zij het kindeken gebaard heelt, zoo gedenkt zij de benauwdheid niet meer, om de blijd schap, dat een mensch ter wereld geboren is. Johannes i6:21.

Dat God Zijnen Zoon heeft uitgezonden, geworden uit eene vrouw, gedenken wij op ons Kerstfeest.

Ons Christusfeest. Het feest der-geboorte van Christus.

In het huiselijke en gezelh'ge leven is ons de dag waarop wij gedenken de geboorte van hen, met wie wij door banden des bloeds of der vriendschap verbonden saamleven, een dag van blijheid.

In onze ziel is dan de blijdschap, dat een mensch ter wereld is geboren.

Op de wereld is gekomen; in onze wereld, waar zijn bestaan, om' wat hij voor ons is, een zekere waarde voor ons heeft.

En zoo ook is, niet alleen in het kerkelijk, maar in heel het godsdienstig en zedelijk leven van ons Christenen, de dag waarop wij gedenken de geboorte van Hem, met Wien wij als onzen hoogsten Profeest en Leeraar, onzen eenigen Hoogepriester, onzen eeuwigen Koning; met Wien wij als de leden met hun hoofd, als de ranken met haar wijnstok zijn verbonden, — een dag van blijheid.

In onze ziel is dan ook de blijdschap, dat een mensch ter wereld is geboren.

Déze mensch.

De mensch Jezus Christus.

Dat de eeniggeboren en eeuwige Zoon van God, ten tijde van Hem bestemd, ontvangen zijnde in het lichaam der gelukzalige Maagd Maria door de kracht der Heiligen Geestes, zonder mans toedoen, uit haar als mensch is geboren.

Want, op de wereld gekomen, in onze wereld, heeft Zijn bestaan, om al wat Hij voor ons als Middelaar is, een eenige, alles te bovengaande waarde.

Blijdschap is evenals droefheid 'n affekt.

Een zielsaandoening; een ontroering van ons gemoed; een min of meer hevige gemoedsbeweging.

Zij ontstaat evenals de droefheid door wat ons plotseling treft.

Haar begeleidt steeds een lustgevoel, gelijk de droefheid steeds een onlustgevoel begeleidt. Een lust-en onlustgevoel dat, wijl het gewekt wordt door een „voorstelling, " van hooger, wijl geestelijken aard is, dan het lust-en onlustgevoel dat door een „gewaarwording" onzer zintuigen wordt gewekt. Immers hooger dan het lustgevoel van het kind dat wordt gekoesterd op den schoot van zijn moeder, is het lustgevoel van den man die, midden in de herinneringen zijner jeugd, zich weer voorstelt haar trouwe zorgen.

Omdat blijdschap en droefheid niet door zinnelijke indrukken, maar door voorstellingen gewekt worden, kunnen wij blij of bedroefd zijn ook over wat reeds ligt in het verleden of nog ligt in de toekomst.

Wij menschen hebben herinneringen en verwachtingen, zoo blij als droef.

Er kan bij ons droefheid zijn, dat een mensch gestorven is, ook al staan wij niet bij zijn doodsbed; en evenzoo, ook al stonden wij niet bij haar sponde toen zijn moeder hem baarde, blijdschap, dat een mensch ter wereld geboren is.

De vatbaarheid voor hooger dan bloot zinnelijk, voor geestelijk gevoel en daarmee voor aandoeningen, voor bewegingen des gemoeds, is in zeker opzicht het nadeel, maar in ander opzicht ook het voordeel van 'n menschenziel.

En ook hier overtreft het voordeel het nadeel.

Is het al waar, dat dieren niet als .wij menschen droefheid kunnen hebben; wij menschen kunnen daarentegen, als de engelen, ook blijdschap hebben.

En in heel de aardsche schepping is het alleen de menschenziel die de zaligheid der tot blijdschap geworden droefheid doorleeft.

De wisseling van de droefheid, met haar verzwakt zelfgevoel, voor de blijdschap met haar verhoogd zich-zelf-voelen in zijn kracht.

Zie dat maar bij de vrouw.

Een vrouw wanneer zij baart, heeft droefheid, dewijl hare ure gekomen is.

Zij heeft droefheid de vrouw, omdat hare ure, de haar door God, als scheppingsordinantie, gestelde tijd waarop zij het in haar schoot ontvangen en voldragen kindeken zal uitstooten in de wereld, is aangebroken.

Zij wist, dat en ook wanneer die ure komen zou.

Zij zag zoo vaak op tegen die bange ure, en dan heeft zij in haar angst soms geschreid en klagelijk geweend.

Geschreid en klagelijk geweend vooral, wanneer het zich-zoo-moeielijk en krankvoelen haar telkens deed denken aan die

ure. Hare ure, de geboorte-ure van haar kind, die ook kon worden de ure van haar sterven.

Hoe menigmaal was 'n kind de geweldenaar zijner moeder.

Gravida et pariens est sicut aegrota et moriens, „een zwangere en een barende is als een kranke en stervende", plachten te zeggen de, op het stuk van teerhartigheid zeker niet overdreven, Romeinen.

En als die ure nu gekomen is, heeft zij droefheid.

Droejheid.

Niet maar het zinnelijk onlustgevoel van de pijn harer weëen, want die pijn heeft een dier dan ook'; maar de vrouw heeft bij de/y«, die zij, door haar zenuwen, van de marteling harer spieren gewaar wordt in haar ziel, ook de droefheid.

De plotseling opkomende, gemoedsaandoening der droefheid bij de gedachte, de voorstelling dat zij sterven kan; weggenomen in het midden harer dagen; ontrukt aan al wat zij op aarde liefheeft; losgescheurd van al waaraan haar hart is gehecht. En als zij het nu al harder krijgt in haar baren, en haar benauwdheid al toeneemt doordat het in haar lichaam al sneller en al heviger drukt en stoot en perst, is het in haar ziel de droefheid bij de angstige gedachte dat zij, hoe dan ook, er door moet, die met al zwakker en gedrukter zelfgevoel haar zich doet overgeven.

Neen, een vrouw wanneer zij baart lijdt niet maar alleen naar het lichaam, maar ook naar de ziel.

Zij heeft niet maar pijn alleen, doch ook heeft zij droefheid.

Maar zie nu ook bij de vrouw de zaligheid der menschelijke ziel in de tot blijdschap geworden droefheid.

Wanneer zij het kindeken gebaard heeft. Haar kindeken. Haar eigen vleesch en bloed. Haar kindeken omdat zij het gebaard heeft.

En als ze haar dan straks haar kindeken geven en zij het bekijkt en bewondert en dan op het rood-week gezichtje met de nog gesloten oogjes, kussend haar lippen drukt, heel-even-maar; met haar bleeke hand streelt over de roode handjes met de saamgenepen vingertjes; en heel zacht, maar teer-innig kindje drukt aan haar hart, dan heeft zij blijdschap.

Blijdscltap.

Niet maar het zinnelijk lustgevoel van verminderden onlust; van minder pijn voelen, maar blijdschap wegens de gedachte dat een mensch ter wereld is geboren.

Een mensch, die straks in de wereld zijner medemenschen zal handelen en doen.

En als nu in haar opkomt de voorstelling, de gedachte, dat in die wereld straks haar kind goed zal handelen en goed zal doen, ook goed tegenover haar, zijn moeder, dan wekt die voorstelling in haar ziel een sterk lustgevoel en brengt plotseling haar gemoed in machtige blijdschap.

De blijdschap, die omdat zij van dezen ter wereld geboren mensch de moeder is, sterkt en verhoogt haar zelfgevoel.

Het hooggevoel der moederweelde.

En deze voorstelling van het bestaan van haar ter wereld geboren kind in de wereld, vervult op dit ©ogenblik dus haar bewustzijn, dat alle andere er uit wegzinken; dat de vrouw zich alle andere voorstellingen niet meer herinnert; niet meer gedenkt.

Dat zij niet meer gedenkt, niet meer kan gedenken — nu zij haar kind gebaard heeft en niet dan deze ééne van blijdschap begeleide voorstelling in haar ziel is, — aan die anderen van droef heid begeleid, welke zij had in hare benauwdheid. De vrouw gedenkt de benauwdheid niet meer, om de blijdschap, dat een mensch ter wereld geboren is.

Van deze wisseling der affekten bij de vrouw; van die droefheid omdat hare ure gekomen; van die blijdschap omdat een mensch ter wereld is gekomen, die blijdschap zoo machtig en krachtig dat zij er de benauwdheid van zoo straks bij vergeet; van dit eeuwig-vrouwelijke dat in het hart

van den man nooit zal na laten te wekken het medegevoel, sprak, in den nacht, die aan zijn sterfdag vooraf ging, Jezus tot zijn discipelen.

Tot zijn discipelen toen zijne ure was gekomen.

De ure waarvan hij zoo menigmaal tot hen heeft gesproken als van zijn lijdenszijn stervensure.

Zij zijn dan met den Meester in den stillen nacht buiten Jerusalem.

Na zijn: Staat op. Iaat ons van hier gaan" (Joh. 14:31) hebben zij de opperzaal verlaten. Door de straten van Jeruzalem zijn zij met Jezus naar het Kedrondal gewandeld. Van smeltend maanlicht overstroomd, staan de wijnstokken tegen de glooiing der bergen en brengen op de lippen van Jezus die gelijkenis van groote innigheid waarin hij, onder het beeld van wijnstok en ranken, teekent de unio mysticatusschen hem en de zijnen.

En al maar sprekend gaat hij voort.

Het zijn de laatste gesprekken van den Meester, die sterven gaat; die zijn discipelen gebiedt elkander toch lief te hebben te midden van een wereld, welke hen zal haten, gelijk ze hem heeft gehaat; die tot zijn discipelen spreekt van zijn heengaan.

Van zijn heengaan, maar ook van dat hij hen zal wederzien.

En als zij dan niet recht weten wat zij van dat heengaan en dat wederzien hebben te denken, nog niet verstaan, dat hij tot hen spreekt van zijn dood en zijn opstanding, künkt van zijn lippen : Voorwaar, voorwaar zeg ik u, dat gij zult schreien en klagelijk weenen, maar' de wereld zal zich verblijden; en gij zult bedroefd zijn, maar uwe droefheid zal tot blijdschap worden (Joh. 16:20).

Hun droefheid zal tot blijdschap worden. Zeker en gewis. Als bij de vrouw.

Als bij de vrou, , die droefheid heeft, dewijl hare ure gekomen is, zullen ook zij straks droefheid hebben omdat zijne ure gekomen.

Nog eenige oogenblikken, en als zij met hem in Gethsemané zijn, in „den tuin der weeën" zooals het eens heeten zal in de taal der middeleeuwsche mystiek, zal hij hen vinden slapende van droefheid (Luk. 22:45). En die droefheid zal, gewekt door des Meesters lijden en sterven, al sterker worden, heviger ontroeren hun gemoed. Bij dat heenleiden en wegleiden, bij dat kruis en dat graf van hun Meester zal ook van hen kunnen gezegd: eving greep hen aan, smart als van een barende vrouw (Ps. 48 : 7).

Maar als dan straks de blijde Paaschmorgen aanbreekt, zal hun droefheid tot blijdschap worden.

Als bij de vrouw.

Als bij de vrouw, die blijdschap heeft omdat een mensch ter wereld is geboren.

A!s zij hooren de mare zijner opstanding; hem zien in de opperzaal; uit zijn mond hun tegenklinkt zijn vredegroet, wekt dat alles in hun ziel de machtige blijdschap dat hun Meester is opgestaan, een blijdschap, die zich uit in den jubel: Wij hebben den Heer gezien ! De Heer is waarlijk opgestaan!

De machtige blijdschap.

Want als de vrouw, die niet meer gedenkt de benauwdheid om de blijdschap, dat een mensch ter wereld is geboren, zal dan ook weg zinken uit hun bewustzijn de met droefheid verbonden voorstellingen, de smartelijke gedachten aan Gethsemané en Golgotha en het graf in Jozefs hof.

Wij gedenken heden hoe ook Jezus, onze Heiland en Heere is geboren uit een vrouw. Ook deze vrouw, de gezegende onder de vrouwen, heeft gekend de droefheid, die heeft de vrouw wanneer zij baart, dewijl hare ure gekomen is.

In Bethlehem heeft Maria, de gelukzalige Maagd, deze droefheid.

In Bethlehem waarheen zij met Jozef kwam.

„En het geschiedde, " zoo lezen wij toch in het kerstverhaal, „als zij daar kwamen, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou." (Lukas 2:6).

In den donkeren nacht, als zij saam ronddwalen door de straten van het stedeke, zoekend naar een onderdak, omdat er geen plaats voor hen was in de herberg, en dan eindelijk terecht komen in een grot, in een stal, — wordt deze hare droefheid al grooter.

En als zij, de gezegende onder de vrouwen, daar dan neerligt in haar druk, haar weeën, haar benauwdheid en haar kindeke baart, dan bereikt die droefheid haar toppunt.

Maar wanneer zij nu haar kindeke gebaard heeft, haar eerstgeboren Zoon, wanneer zij hem in doeken windt en neerlegt in de kribbe, dan plotseling is ook haar droefheid tot blijdschap geworden,

Toen heeft ook zij niet meer gedacht de benauwdheid, om de blijdschap, dat een mensch ter wereld is geboren.

En welk een mensch!

De mensch Jezus, die groot zal zijn en de Zoon des Allerhoogsten zal genaamd worden, en aan wien God de Heere den troon van zijn vader David zal geven, en die over het huis Jakobs Koning zal zijn in der eeuwigheid, en wiens koninkrijk geen einde zal zijn. (Lukas i : 31—33). Want dat alles weet zij, omdat de engel het haar heeft gezegd.

En van dezen mensch is zij de moeder. Ja wèl, de gezegende onder de vrouwen.

Om de blijdschap, dat een mensch ter wereld is geboren, deze mensch, de mensch Jezus, hebben de herders in Bethlehems velden niet meer gedacht aan de benauwdheid, aan den druk van hun vaak harde diensten waarin hen bij dag de hitte verteerde en bij nacht de vorst en hun de slaap van de oogen week (Gen. 31 : 40).

Niet meer gedacht aan de droefheid, gewekt door de voorstelling van hun armelijke hanteering, toen plotseling, nadat hun ontzetting was geweken, een engel des Heeren, van hemelsche glansen ontstraald, met zijn verkondiging van groote blijdschap, „heden is u geboren de Zaligmaker welke is Christus, de Heere!" — ook de blijdschap wekte in hun ziel.

„De uitgestelde hoop krenkt het hart; maar de begeerte die komt, is een boom des levens" (Spr. 13 : 12), is een dier diep zielkundige woorden uit het boek der Spreuken.

Dit woord is ook van toepassing op al die dieper ingeleiden in Israël, die lange, lange jaren vóór Jezus geboorte de vertroosting Israels, de verlossing van Jerusalem verwachtten. Gehoond en bespot door hun wereldsche tijdgenooten.gekrenkt in hun hart, doordat hun verwachtingen maar niet werden vervuld, hebben zij gehad de benauwdheid, den druk, de bedroefdheid der ziel. Maar, als dan in Jeruzalem's tempel, de grijze Simeon het kindeke Jezus in zijn armen neemt en zingt zijn zwanenzang van: „Nu laat gij Heere uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord!" en als dan Anna, de profetes, de omtrent vier-en-tachtigjarige, daarbij komt en, plotseling medeinstemmend in Simeons lofzang, haar lang zwijgen in woorden van profetische extase verbreekt en van het Christus-kind gaat spreken tot allen in den tempel, die met haar de verlossing van Jerusalem verwachtten — zie, dan is al hun droefheid vergeten.

Dan gedenken zij niet meer, dan kunnen zij niet meer gedenken de benauwdheid hunner ziel, den weedom der uitgestelde hoop, om de blijdschap, dat een mensch ter wereld is geboren.

Deze mensch. De Christus des Heeren. Het Licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van Israel. De Verlosser van Jerusalem.

En niet alleen onder de menschen; in Israel; bij hen, die verwachten de bevrijding van Jerusalem, maar ook onder de engelen was blijdschap, dat een mensch ter wereld geboren was; deze mensch.

Want toen over, in nachtschaduwen rustende velden, voor de oogen der herders, plotseling straalden de glansen van des Heeren heerlijkheid, welke omgloorde den engel, die verkondigde het woord van groote blijdschap voor hen, dat was geboren de Zaligmaker, — toen klonk voor de ooren der herders, in den jubel van het a Gloria in excelsis Deo! ook de eigen blijd­ v schap des hemelschen heirlegers.

Een blijdschap der engelen als toen, bij het grondvesten der aarde door God, de morgensterren te zamen vroolijk zongen, en al de kinderen Gods juichten (Job 38 : 7). K k

En toch ook weer anders. Immers toen wisten de engelen nog niet wat droefheid is. m

Eerst na dien blijden scheppingsmorgen kwam, bij den val van Satan en bij der menschen val, ook in hun wereld de droefheid. g e

En, eindig in hun kennis gelijk engelen, als schepselen, zijn; kennend, van wat God in zijn Raad heeft besloten, slechts wat Hij daarvan aan hen openbaart, was er bij deze e twee droefheden, deze twee smarten der engelen nog een andere. Het was de smart, de droefheid, de weedom van geschapen geesten, over het niet vinden van een antwoord op de vragen naar het „waarom" en het „waartoe" van wat zij niet kunnen rijmen met wat zij weten van de wijsheid Gods. Vragen waarop God het antwoord weet, maar die geen rust laten aan allen die Hem liefhebben.

Daarom zijn dan ook de engelen „begeerig om in te zien." (i Petri i : 12.) Daarom bukken zich de engelen — gelijk menschen zich neerbukken om iets nauwkeurig te bezien en diis het te kennen — aandachtig heen naar het tijdelijk-aardsche, om uit wat God daarin openbaart te kennen de veelvuldige wijsheid (Efeze 3 : 10) van Zijn Raad.

Zoo hebben zij gedaan ook toen in Bethlehem werd geboren de Zaligmaker der wereld.

En omdat zij toen hebben doorzien, dat zou Hij ter wereld geboren worden, de menschheid moest vallen, en dat zou de menschheid vallen, de val van Satan en zijn daemonen noodig was, is hun blijdschap in den Kerstnacht een andere dan die op den scheppingsmorgen, toen zij nog geen droefheid te vergeten hadden. Is het thans als bij de Simeons een niet meer gedenken aan de benauwdheid, den weedom, de smart en de droefheid, om de blijdschap, dat een mensch ter wereld is gekomen.

Deze mensch, die door den strijd heen, blij-eindigend, op aarde den vrede brengt.

Deze mensch, om en in en door wien het welbehagen Gods in de menschen, voor wie uit de menschen Hem toekomen, thans een onverliesbaar goed is,

Eere zij God in de hoogste hemelen!

Gelijk niet bij iedere vrouw, maar alleen bij haar, die het kindeken gebaard heeft, blijdschap is, dat een mensch ter wereld is geboren, zoo ook hadden niet alle engelen en niet alle menschen blijdschap, dat in Bethlehem een mensch, deze mensch, ter wereld geboren was.

Niet bij Satan en zijn engelen, die als hij, hun beginsel niet bewaard maar hun woonsteden hadden verlaten (Judas vs. 4), doch slechts bij een deel der door God geschapen engelen ^vas blijdschap.

Niet bij Herodes en allen, die de ziel van het kindeken zochten (Matth. 2 : 29), maar slechts bij hen, die de vertroosting Israels verwachtten, was blijdschap.

En zoo is het nog.

Nog altijd is de blijdschap der hemelsche heirscharen en hun Gloria in excelsis! een smart en een wanklank voor Satan en de engelen, die God overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden (2 Petri 2 : 4).

Nog altijd is de blijdschap der Kerk van Christus, die haar vervult wanneer zij, bijzonder op den Kerstdag, gedenkt, dat de Zone Gods als een mensch ter wereld geboren is — voor de wereld of een dwaasheid of een ergernis.

Maar al spot ook de wereld met, en al neemt zij ook aanstoot aan het Geloof der Kerk in Jezus Christus, Gods eeniggeboren Zoon, onzen Heere; die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria — de Kerk gaat voort dit haar Geloof te belijden.

Gaat voort op haar Kerstfeest zich te verblijden, dat een mensch ter wereld is geboren.

Deze mensch, vol van genade en waarheid; vol van zachtmoedigheid en barmhartigheid.

Deze mensch, die eenmaal zelfs tot zijn vijanden heeft kunnen zeggen, wie van u overtuigt mij van zonde. (Joh. 8 : 46).

Deze mensch, waarachtig en rechtvaardig. Zich te verblijden.

Want aan het ter wereld geboren worden als mensch van den Zone Gods hangt hare zaligheid.

Het is toch als mensch, dat hij de „Man van Smarte" heeft geleden ter voldoening an Gods recht en daardoor voor de zijnen erzoening heeft teweeg gebracht.

En zoo wordt dan ook thans weer in de erk van Christus de blijde boodschap verondigd, dat de Heiland der wereld als een ensch ter wereld is geboren.

Verkondigd ook aan u.

Is dit evangelie reeds voor u tot een roote blijdschap geworden.''

Voor u, die in de Kerk zijt.

Voor u, die onder haar prediking verkeert n haar sacramenten ontvangt.

Het kon toch zijn, dat het kerstevangelie nog geen blijde boodschap ware voor u.

Immers om blijdschap te hebben, dat en mensch ter wereld is geboren, deze mensch, de mensch Jezus, moet gij, als de vrouw, ' die haar kindeken gebaard heeft, eerst droefheid hebben gehad.

Droefheid, dewijl uwe ure gekomen was; de ure waarin gij met uw zonden hebt te doen gekregen, met uw zonden als schuld voor God. En dat is dan een ure van benauwdheid. Van weedom der ziel over uw schenden van Gods recht; over «zf krenken Zijner Liefde; van angst voor Gods vergeldende gerechtigheid,

Een ure, waarvan gij met den psalmist zingt :

Ik lag gekneld in banden van den dood, Daar d'angst der hel mij allen troost deed missen; Ik was benauwd, omringd door droefenissen.

Zijt gij nóg in die ure? Ziel, houd moed! Gij zult er dóór komen.

Uw droefheid zal tot blijdschap worden.

Roept Mij aan in den dag der benauwdheid! Ik zal er u uithelpen en gij zult mij eeren, zegt uw God. (Psalm 50 : 15).

En het is de bevinding van allen, die dus den Naam des Heeren aanriepen, zeggende: Och Heere! bevrijd mijne ziel! dat de Heere is genadig en rechtvaardig, en dat onze God ontfermende is.

Een Waarmaker van Zijn woord: Ik zal er u uithelpen.

Heeft Hij er u uitgeholpen.

Hebt gij genoten de ontfermingen Gods?

Gedenkt gij heden met de Kerk van Christus niet slechts, dat geboren is de Zaligmaker, maar ook, dat geboren is ttw Zaligmaker.?

Ziel, geniet dan voor eenige oogenblikken de gemeenschap met uw God.

Drink in met volle teugen de echte, onvermengde kerstvreugde.

De blijdschap in Christus.

Gedenk de benauwdheid niet meer, om de blijdschap dat een mensch ter wereld geboren is.

Deze mensch. l/w Jezus.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Om de blijd schap, dat een mensch ter wereld is geboren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1905

De Heraut | 4 Pagina's