Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Strengere tucht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Strengere tucht.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam 29 Dec. 1905.

De zoo diep droevige gevallen van Dienaren des Woords in onze Kerken, die op zedelijk gebied zich misgaan hebben, zijn in den jongsten tijd op ontrustende wijze vermeerderd en dringen, hoe moeilijk en teeder dit onderwerp ook zijn moge, tot publieke bespreking van de vraag, wat tegen dit euvel is te doen.

Het ambt van Bedienaar des Woords brengt zeker een gevaar van verleiding met zich mede. Da koele en nuchtere prediker, die eiken Zondag een dogmatisch stuk levert en op catechisatie en bij huisbezoek nooit de diepere snaren van het gemoed weet te treffen, kent dat gevaar niet. Maar juist de warm aangelegde, mystieke naturen, die door hun prediking de harten hunner hoorders wegsleepen, die op catechisatie en bij huisbezoek de zielen weten te vangen, staan aan dit bange gevaar zoo bloot. Er vlecht zich tusschen hen en hun gemeente zulk een teedere band van innige geestelijke liefde, die zeker het hoogste is, wat op aarde aan den rechten herder der zielen als loon ten deel kan vallen, maar die, zoodra het bederf der zonde er in sluipt, ook tot zoo schrikkelijke verzoeking worden kan. De grens tusschen geestelijke en vleeschelijke liefde wordt zoo licht overschreden. Vraag aan de Roomsche Kerk, hoe vaak niet de intimiteit van de biecht, het indringen in de geheimste gedachten der vrouw, tot een valstrik voor den priester geworden is. Sla de boeken der geschiedenis op en zie hoe de uitnemendste predikers, mannen als de Labadie en de graaf van Zinzendorf, juist door die mystieke liefde, die aanvankelijk zoo rein en heilig scheen, op den rand van den afgrond zijn gebracht. Beluister wat uw beste en gevierdste bedienaren des Woords u zeggen zullen van die vrouwen en meisjes, die schier met hartstochtelijke vereering hen volgen en liefst in de eenzaamheid van het studeervertrek haar zielsnooden bloot leggen. Ea wie dan in eigen hart geen vreemdeling is, zal het gevaar, dat juist dit hooge geestelijke ambt medebrengt, waarlijk niet onderschatten.

Maar al zou alle hooghartig veroordeelen van den broeder, die in dezen valstrik van Satan verstrikt raakte, in strijd zijn met wat Gods Woord en de ervaring aangaande ons eigen hart ons leert en al geldt jook hier het zoo snijdend scherpe woord van Christus: Wie zonder zonde is werpe den eersten steen op deze schuldigen, — toch mag de zonde zelf daarom geen oogenblik vergoelijkt en is het wel een zeer droef teeken, wanneer in een Christelijke Kerk de ambtsdragers, die een exempel aan de gemeenten behoorden tè geven, in deze schrikkelijke zónde vallen.

Het vertrouwen in de ambtsdragers wordt daardoor geschokt. Wie zijn kinderen naar school zendt, moet weten, dat de meester geen misbruik zal maken van zijn geestelijk overwicht over de kinderen. Wie een doctor bij zijn vrouw haalt om haar te behandelen, moet weten, dat alle zinnelijke hartstocht daarbij is buitengesloten. En hoeveel te meer geldt dit dan van den Dienaar des Woords, die in de teederste en innigste betrekking komt met onze vrouwen en meisjes, waar hij haar geestelijke leidsman moet wezen?

De Kerk van Christus wordt daardoor een aanfluiting voor de wereld. Juist waar in onze dagen het zedelijk peil zoo diep is gedaald, in romans en lectuur de zinnelijke zonde wordt vergoelijkt en verheerlijkt, en al wat den naam van Christus belijdt, daartegen protesteert en getuigt, wordt zulk een namelooze smaad op de Kerk van Christus geworpen, wanneer keer op keer haar eigen ambtsdragers in diezelfde zonde vervallen.

En bovenal, de naam onzes Gods wordt er om gelasterd. Waar heiligheid van levenswandel een sieraad is voor Gods Kerk en zelfs den spotters den mond snoert, daar zijn het juist de zonden der „fijnen", die door de wereld zoo breed uitgemeten en met hoongelach verder verteld worden bij bittertafel en in de sociëteit, omdat het nu toch duidelijk blijkt dat die „vromen" geen haar beter zijn dan zij, en alleen maar in het donker en in het geniep doen waar de wereld openlijk voor uitkomt.

Niet ernstig genoeg kan er daarom op worden aangedrongen, dat strenger dan tot dusverre tegen dit kwaad in eigen boezem worde gewaakt.

Indien dit kwaad slechts een enkel op zichzelf staand geval gold, zouden we liever het stilzwijgen bewaard hebben. Zonder vlek of smet is Christus Kerk op aarde nooit geweest. Maar zoodra dit kwaad zich herhaalt en keer op keer smaad over Christus Kerk wordt gebracht, waarbij het hart van Gods volk van smart ineenkrimpt, mag de vraag niet onderdrukt, wat tegen dit kwaad kan gedaan worden.

In de eerste plaats hebben de Dienaren des Woords daarbij zichzelf te onderzoeken. Het kwaad schuilt niet alleen in de zonde, die tot openbaring kwam, maar evengoed in al wat tot die zonde leiden kan. Moge daarom met te ernstiger gebed en te strenger tucht over eigen leven gewaakt worden ook tegen de beginselen van deze zonde. Voor een Dienaar des Woords mag er in zijn geesjelijk ambt geen onderscheid zijn tusschen man en vrouw. Alle bijzondere voorliefde om vooral zijn geestelijken arbeid te verrichten bij vrouwen of meisjes toont, dat het gevaar in kiem er reeds is. En al is het waar, dat in het algemeen bij de vrouw meer geestelijke behoefte bestaat en ook veel gemakkelijker uiting wordt gegeven aan wat er omgaat in de ziel, des te ernstiger moet er gezorgd worden, dat de geestelijke band altoos een geestelijke blijft.

Maar niet minder heeft ook de gemeente toe te zien. De dwaze, schier hartstochtelijke vereering van sommige meisjes voor haar „dominé", vooral wanneer deze ongehuwd is, is reeds op zichzelf niet goed, omdat ze de zondige eerzucht van het hart prikkelen kan; maar ze leidt ook" zoo licht tot een sentimenteele liefde, die van verliefdheid nauwelijks te onderscheiden is. Des te meer hebben de ouders door streng toezicht te zorgen, dat uit zulk een overdreven „vereering" geen valstrik voor den Dienaar des Woords geboren wordt.

En eindelijk hebben de kerken de tucht strenger te handhaven, waar het kwaad tot uitbreken kwam. Een gemeente, die, waar ze weet dat haar predikant zich misdraagt, dit verzwijgt om hem de gelegenheid te geven, zoo spoedig mogelijk naar een ander beroep om te zien, alleen omdat ze voor openlijke tuchtoefening terugschrikt, werkt het kwaad in de hand, in plaats van het te stuiten. Een classis, die, overtuigd dat een Dienaar des Woords zich misgaan heeft, uit medelijden met hem en zijn gezin, geen tucht oefent, maar hem „losmaakt" van zijn gemeente en weer beroepbaar stelt, maakt zich schuldig aan de zonde van Eli. Zelfs een schorsing in het ambt, voor korter of langer tijd, schijnt althans in ernstige gevallen als tuchtmiddel ons niet streng genoeg.

Natuurlijk kunnen niet alle gevallen over één kam worden geschoren. Een algemeene regel is hier niet te geven. Maar wel dient er met ernst op gewezen, dat naar het oordeel onzer beste theologen, een predikant, die aan de grove zonde van echtbreuk zich had schuldig gemaakt, niet langer als ambts­ drager kon dienen. Al mocht na oprechte boete en schuldbelijdenis de zonde hem vergeven, en hij tot de gemeenschap der kerk weer worden toegelaten, in zijn ambt kon hij niet meer worden hersteld.

Voetius, om zijn getuigenis hier alleen te noemen, laat zich op dit punt niet twijfelachtig uit. Op de vraag, of een ambtsdrager, die in zonde gevallen is en berouw toont, weer in zijn ambt mag hersteld worden, geeft hij dit antwoord: Ik ontken, dat zij in hun ambt behooren hersteld te worden, indien ze van dat ambt op wettige wijze zijn geschorst of afgezet om eenige zonde, die den mensch ook voor de wereld eerloos maakt, zooals echtbreuk, doodslag enz. En wat het ambt van prediker aangaat, ik zou niet willen toestaan, dat iemand die in de genoemde zonden gevallen was, weder tot dat ambt of de uitoefening van dat ambt werd toegelaten, hetzij in die kerk of in eenige andere dichterbij of verder afgelegene kerk, waar het schandelijk gerucht van zijn val zou kunnen doordringen. Waarom zou de eer en het aanzien zoowel van de Gereformeerde Kerken als van de heilige bediening in die Kerken door een ongepaste en verkeerde barmhartigheid en toegeeflijkheid van sommigen voor de vijanden van het geloof zoowel binnen als buiten onze Kerken zonder dat men er iets tegen doet, worden te schande gemaakt .•'

Het zijn de zachte geneesmeesters, die, naar het spreekwoord zegt, stinkende wonden maken, en alleen een beslist optreden kan voorkomen, dat dit kwaad voortvreet als de kanker.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Strengere tucht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1905

De Heraut | 4 Pagina's