Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De een wel aldus, maar de ander alzoo.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De een wel aldus, maar de ander alzoo.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want ik wilde, dat alle menschen waren, gelijk als ikzelf ben; maar een iegelijk heeft zijne eigene gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzoo. I Cor. 7 : 7.

Er bestaat onder de vrome vrienden des Heeren een kwaad, dat te keer moet worden gegaan.

Dit kwaad schuilt hierin, dat in het geestelijke de één aan den ander de wet wil stellen.

Ze binden de vroomheid aan één bepaalden vorm. Zooals zij zelf i^room zijn, zóó moet ook een ander in zijn vroomheid bestaan. Kleine afwijkingen mogen geduld worden, maar in hoofdzaak moet zich in al Gods kinderen eenzelfde soort vroomheid openbaren, en dan ligt 't in den aard der zaak, dat ze de vroomheid . die ze zelf in practijk brengen, bij alle geeste lijke keur en geestelijke critiek als maatstaf aanleggen.

Dat hier hoogmoed onder loopen kan, valt niet te betwijfelen, maar toch is hoogmoed hierbij, • althans in den aanvang, niet de drijfveer.

Veeleer gaat 't zoo toe, dat men begonnen is met een stille zielsbegeerte, om tot Gods volk te behooren, deels ter verzekering, van «igen zaligheid, maar ook wel ter dege, om mede te kunnen ijveren voor de heiliging van 's Heeren Naam en voor de bevordering van zijn Koninkrijk.

In huislijken kring, of daarbuiten, ontmoette men dan dezulken, die een innig vromen in druk maakten, en van wie men hoorde dat ze algemeen als zeer godvruchtige lieden geëerd werden. Dezulken kon men dan benijden, o, Mocht men ook zelf eens zoo zijn! En zoo hield men zich met zulke vromen bezig, zag her af, merkte op hun doen en laten, luisterde naar hun gesprekken, en vormde er zich zoo allengs een beeld van hoe men zelf zou moeten zijn, om even beslist en stellig als een van Gods lieve kinderen in zijn verborgen omgang te worden ingeleid.

• Hierdoor kreeg men een bepaald type van vroomheid voor zijn geest. Naar dat vaste type trachtte men zijn leven in de wereld, zijn leven met de belijders, en zijn leven voor God te hervormen. En kwam het daar dan eindelijk toe, dan juichte en jubelde men als een die den buit gewonnen heeft, was overgelukkig als men nu ook door „de vromen" als een hunner werd aangenomen, en leefde nu voorts in de stellige verbeelding, dat ook ieder ander geheel denzelfden weg moest langs komen, aan geheel hetzelfde type moest beantwoorden, geheel dezelfde bevindingen moest hebben, ja, tot in zijn taal en uitdrukkingen toe, juist datzelfde openbaren moest, wat den keurder zelf zoolang als ideaal ontvlucht was, en hij nu eindelijk had bereikt.

Onze vaderen plachten te zeggen, dat dit is zichzelven in plaats van Gods Woord stellen. Niet aan onszelf, noch aan welken vrome ook, maar uitsluitend aan Gods Woord is de maatstaf te ontleenen, die over de echtheid van het kindschap, en dus ook over het echte goud van onze godvruchtigheid beslist.

Dit ontkenden deze keurders dan ook niet; alleen maar, ze poogden u aan te toonen, dat Gods Woord juist die eischen en kenmerken van echte genade stelt, die ze u zelven aanprezen en in hun kring met gestrengheid gelden deden.

Slechts één ding vergaten ze hierbij, en juist dit werd oorzaak van zoo schadelijke geestelijke onnatuur; ze zagen namelijk voorbij, dat Gods Woord, gelijk in alle ding, zoo ook ia het geestelijke leven speelruimte laat voor zeer groote verscheidenheid, en juist in die verscheidenheid kracht zoekt.

Dit wil niet zeggen, dat de Schrift twee soorten van Gods kinderen kent. Van zelf niet. Er is maar ééae soort, doch in die ééne echte soort wil de Schrift een schier oneindige verscheidenheid, altoos nieuwe schakeering, een telkens verrassende eigenheid, wisseling en afwisseUng op alle manieren; niet alleen in de groepen, maar tot in elk afzonderlijk kind van God.

Het is er mede als in de bloemenwereld. De roos is onder de bloemen een eigen soort. Niemand zal een lelie en can roos verwarren, of ook de veldviool voor een roos aanzien. De roos, om roos, om de echte roos te zijn, moet beantwoorden aan zekere vaste kenmerken, en anders is het geen roos. Maar nu voorts, wat eindelooze verscheidenheid tusschen de maandroos en de stamroos, de theeroos en de alpenroos. Wat schakeeringen weer in elk van deze groepen. En zelfs bij elk van deze groepen, wat verschil weer in groei, blad, kleuren en in geuren. Ja, hoe spreekt niet elke rijker ontloken roos u als een iets op zichzelf toe, met een eigen bekoring en een eigen schoonheid.

Zoo is 't in heel Gods schepping. God roept elke ster aan het firmament bij haar naam en in dien naam ligt de uitdrukking van een eigen wezen. En ook op aarde is elke berglijn anders, anders elk dier, tot zelfs elk insect, en evenzoo anders elk ooft en elk voedsel dat uit de aarde uitspruit.

En in gelijken zin nu is ook onder de kinderen der menschen ieder „naar zijn aard", elk ras, elke sta*m, elk volk, elke familie, en elke persoon in 't gezin verschillend. Geen moeder die zich in haar kinderen vergist.

En juist zoo is het nu ook in het geeste lijke. De Heilige Geest deelt aan een ieder zijn gaven gelijk Hij wil, of om 't met 't aposto lisch woord nog sterker uit te drukken: De een kan geen maatstaf voor den ander zijn. Paulus zelf als apostel weigeit dit te wezen. En hij spreekt het zoo beslist mogelijk uit: Een iegelijk, d. i. ieder hoofd voor hoofd, heeft zijn eigen gaven van God, de één wel aldus, maar de ander alzoo.

En zoo is het, en zoo moet het zijn, juist omdat ons geestelijk leven, zal het echt zijn, niet ons werk is, maar een werk Gods.

Het is een verschil als tusschen schrift en druk. Wat de drukpers aflevert is in al de exemplaren van 't zelfde werk precies eender, in 't schrift van ieders hand komt een eigen karakter uit. Het is 't verschil tusscheri wat de natuur en wat de fabriek voortbrengt. Een fabriek levert naar een vast model, alles een der; in de natuur waarin God werkt, is alles onderscheiden en vertoont alles iets eigens.

Dringt en dwingt men nu het geestelijk leven der vroomheid met geweld in een zelfden vorm, dan verstikt het werk der menschen Gods werk; dan krijgt men geestelijke on natuur, geschilderde bloemen, maar geen echte bloemeu; dan gaat er geen kracht van uit, en brengt dit soort ingedrukte vroomheid niet nader bij God, maar trekt veeleer een scheids muur op lusschen God en onze ziel.

Dan komt er geestelijke gedruktheid, beklemdheid en somberheid, waar toch Gods kinderen in hun vrijheid moeten roemen, en uit dat vrije, heerlijke gevoel van slaking van banden, jubelen moeten met een engelenzang in 't hart.

De leeuwrik die tegen de zon omhoog stijgt en zijn lied uitzingt; niet de slak die op de harde klei zijn slijmerig spoor teekent, is het beeld van den in Christus verloste.

Slechts verwarre men hier niet vrijheid met ongebondenheid. Elke vogel zingt met een eigen slag, maar ontving dien slag van God. En zoo heeft uw God, als die u schiep, ook in het verborgen van uw wezen dat u eigenaardige ingelegd en ingeschapen, waaruit uw karakter, uw persoon, en zoo ook uw eigen vorm van het kindschap moet opkomen.

Ook in u hangt alles organisch samen. De menging van uw bloed, de gevoeligheid van uw zenuwleven, de verhouding tusschen uw verstand en uw verbeelding, de besnaring van uw hart, uw inborst, het borduursel van uw neigingen en sympathieën, de toonladder van uw conscientie, uw vatbaarheid voor aar doeningen en gewaarwordingen, uw opvoeding, uw omge ving, uw bezigheid, dat alles saam druk', ook op heel uw geestelijk wezen een eigenaardig stempel.

De éen is aldus, en de ander alzoo. En in verband hiermee nu deelt de Heilige Geest zijn geestelijke gaven uit, zonder zich ooit te vergissen, en niet gelijk gij 't u inbeeldt, of een ander 't u oplegt, maar gelijk Hij wil.

Geestelijk uniform van eenzelfde snit is hierMj ondenkbaar. Gelijk God de leliën des velds onderscheidenlijk bekleedt, zoo weeft Hij ook voor elk van zijn kinderen een eigen geestelijk gewaad. Het uniforme moet er af, en dat uv? eigen geestelijk gewaad moet zich voor God en menschen ontplooien.

Gelijk elk keurgesteente een eigen glans heefc, en de jaspis geen smaragd kan worden, moet ook in uw hart de diamant van uw kindschap met een eigen schijnsel fonkelen.

D? .n eerst wordt de verborgen omgang met uw God vrij en mild, en luim, want zoo eerst verschijnt ge voor uw God en Vader in de gestalte, in het geestelijk gewaad, en m.n het geestelijk sieraad, dat uw Vader aan zijn kind geschonken heeft.

Nabij God is niet meeopgaan in het ge drang der velen, maar is zijn God naderen op die eigen, die bijzondere, die persoonlijke, die eigenaardige wijs, die God voor u en uw toenadering bestemd heeft.

Een moeder kent elk van laar kinderen aan een eigen stem, ook al ziet zij ze niet; en zoo ook kent uw Vader in de hemelen u aan die eigen kinderstem, die Hij zelf aan uw ziel ontlokt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 januari 1906

De Heraut | 4 Pagina's

„De een wel aldus, maar de ander alzoo.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 januari 1906

De Heraut | 4 Pagina's