Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Tn aanbaden Hem die leeft in alle eeuwiggeid”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Tn aanbaden Hem die leeft in alle eeuwiggeid”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo vielen de vier en twintig ouderlingen voor Hem die op den troon zat, en aanbaden Hem, die leeft in alle eeuwigheid. < ' Openb. 4 : lo.o

Bidden en aanbidden is niet hetzelfde.

Ge voelt dit aanstonds, als ge let op heton^, derscheid tusschen de religie in den hemelyen de religie op aarde.

Op aarde verkeeren we in allerlei nood en ellende, staan we duizend angsten uit, worstelen we met teleurstelling en tegenslag, en is ons leven van eiken dag een aaneenrijging van behoeflen, die om vervulling roepen.

Dit nu is een toestand, die van zelf uitdrijft tot bidden, tot vragen, tot smeeken, tot inroeping en afbidding van hulp en uitredding, van verlossing en vervulling onzer wenschen,

In de religie op aarde is het gebed, is de smeeking, is de inroeping van iiooger hulp ge heel op haar plaats.

Maar heel anders is het in de hemelen.

Ongetwijfeld, ook in de hemelen is gebed, veel gebed zelfs. Christus zelf leeft om voor ons te bidden.

Maar dit bidden in den hemel, zoo van Christus als van de engelen en de gezaligden, draagt toch een ander karakter, dan ons bidden op aarde.

„Onze Vader die in d< ; hemelen zijt, uw naam worde geheiligd, uw koninkrijk kome, uw wil geschiede op aarde gelijk in den hemel, " kan ook daarboven gebeden worden. Het Rijk der heerlijkheid toeft. De worsteling tusschen de macht die tegen God zich stelt en tusschen den Christus, duurt voort. Het einde is nog niet gekomen. En daarom is het natuurlijk, dat al wat in den hemel is, dat einde in roept en de toekomst van het Rijk der heerlijkheid afbidt.

En ook is het te verslaan, dat er in den hemel gebed is voor Gods volk op aarde. De Schrift leert ons dit duidelijk ten opzichte van den Christus. Dat ook de engelen onzer in hun smeeking gedenken, staat wél vast. En dat ook de gezaligden, al kennen ze onze bepaalde nooden niet, toch met Christus en de engelen hun smeeking opzenden voor den triomf van het Godsrijk op aarde, is kwalijk anders ia te denken.

Doch al gaat ge hierin zoo ver als de Schrift slechts even toelaat, toch spreekt 't van zelf, dat noch de engelen noch de gezaligden met ons bidden kunnen: Geef ons heden ons dagelijksch brood, vergeef ons onze schulden en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den Booze.

De gezaligden mogen roepen om overkleed te worden, maar hun toestand is niet een toestand van nood, van ellende, van gebrek en behoeften. Zij zijn gelukzalig en drinken met volle teugen uit de Fontein des Heils.

Waar ons dan ook een blik in het leven der hemelen gegund wordt, b.v. in de Openbaringen, daar vindt ge van engelen, serafs en cherubijnen, en zoo ook van de gezaligden bijna niet anders vermeld, dan dat ze aanbidden.

„Heilig, heilig, heilig is de Heere der heerscharen. De gansche aarde is van zijn heerlijkheid vol!"

Bestaat alzoo tusschen de religie daarboven en de religie op aarde dit verschil, dat onder ons het gebed, hst bidden, daarboven het aanbidde? i op den voorgrond treedt, zoo is het van het uiterste, belang, dat we het karakter van deze aanbidding scherp in het oog vatten.

Bidden is het zoeken van Gods nabijheid ten onzen behoeve, opdat Hij ons genadig zij. Aanbidden is het zoeken van Gods nabijheid, om van onzentwege Gode lof, prijs, dankzegging en eere toe te brengen.

In beginsel is het ééne dus juist het tegenovergestelde van 't andere!

Wie bidt, wil dat God zich aan ons geve; wie aanbidt, wil dat zijn ziel en heel zijn existentie zich geve aan zijn God.

Wie bidt bedoelt iets dat ons van God, wie aanbidt b.doelt iets dat Gode van ons moge toekomen.

Dat ook in die aanbidding genade werkt, spreekt vanzelf, maar het is een andere genade. Het is genade, dat de Oneindige, Almachtige en in zichzelf genoegzame God, de groot making van zijn Naam van het creatuur wil aannemen.

Hij is zoo oneindig hoog, dat 't creatuur Hem niets kan toebrengen, en al zweeg voor eeuwig aller engelenstem en menschentocg, het Eeuwige Wezen zou niets behoeven en volgenoegzaam in zich zei ven blijven.

En hierin is nu de genade, dat de Hooge God, die niets behoeft, lust aan het lof lied van zijn engelen en menschen wil hebben, en hun de heilige vreugde gunt, Hem te mogen lofzingen.

Alle aanbidden, alle dankzeggen, alle lofzang, alle verheffing der eere rust op het fundament van deze voor ons ondoorgrondelijke genade.

Die aanbidding en lofverheffing kan zeer zeker tevens het doel bereiken, om Gods Naam groot te maken voor onze medeschepselen, maar althans bij de aanbidding is dit doel niet door ons beoogd.

Wie lofzingt, kan nog lofzingen om tegenover de ongeloovige menigte voor zijn God uit te komen, en haar te winnen, maar de aanbidding is een heilige zielsuiting, die tusschen onze ziel en onzen God omgaat, en hoogstens zich aan de aanbidding der medegeloovigen passen kan.

Aanbidding in haar hoogste uiting kan niet werktuigelijk zijn. Ze komt eerst dan tot stand, als de ziel zich in God verliest, in bewondering verrast wordt door zijn deugden en daden, en even vanzelf zich in lof uit, als de Aeolusharp haar zilveren tonen geeft, als de wind speelt op haar snaren.

Onderzoek nu uw eigen zielsleven, niet of ge meer bidt dan aanbidt, maar of in uw zielsuiting, nevens het gebed, ook de aanbidding we haar eigen, genoegzame plaats heeft.

En dan, helaas, zal het veler oprechte bekentenis moeten zijn, dat die aanbidding in het gebedsleven een maar al te sober element vormt. We zeggen niet dat de meesten niet ook wel aanbidden, maar wel durven we het vermoeden uiten, dat het zalig genot der aan bidding door maar al te velen te weinig gekend en geiocht wordt.

En dit nu mag niet.

Wie den verborgen omgang zoekt, wie nabij zijn God wil wezen, mag in zijn gebedsleven niet bijna uitsluitend met zich zelf, met de zijnen bezig zijn, maar moet zelfs niet in de laatste plaats, als hij op de knieën voor zijn God ligt, ook bezig zijn met zijn God.

De kennisse Gods ligt in de aanbidding, veel meer dan in het bidden.

Wie iets at bidt, denkt allereerst op eigen nood en behoefte en verlegenheid, en verdiept zich in het Wezen zijns Gods niet verder, dan dat bij Hem de macht en de mogendheid is om in zijn nood hem te hulp te komen.

Daarentegen, wie aanbidt, verliest zich in zijn God, vergeet zichzelf, om alleen aan zijn God te denken, zich te laten bestralen door den luister zijner deugden, en de reflex uit zijn eigen ziel te doen kaatsen van de grootheid zijns Gods, die zich afspiegelt in zijn ontroerde en verwonderde ziel.

Eerst als het Rijk der Heerlijkheid zal zijn ingegaan, zullen we op de nieuwe aarde en onder den nieuwen hemel met al Gods engelen niet anders doen. Thans dringt de nood nog gedurig het bidden naar de lippen. Maar toch, wee hem, w^e haar, die niet hier reedi iets van dat eigenlijk leven kent, dat in de aanbid ding zalig is.

Het danken zij u hier leerschool.

Onze Gereformeerde belijdenis stelt heel 't leven van Gods kind in het teeken der dank baarheid, en danken is van alle aanbidding het begin en de voortgang. v

o. Wie zou riet dagelijks bidden om vergeving zijner zonde; maar scariklijk is het toch, als de vurige dankzegging voor de op Golgotha verworven vergeving ontbreekt of althans onze ziel niet vervult.

En zoo is het met heel ons leven.

Telkens weer nood en behoefte, en de drang der ziel, orn uit de diepte tot God te roepen of Hij ons genadig zij.

Maar is er ooit een oogenblik des gebeds, dat er niet tevens oorzaak zij, om voor verworven genade Hem die ze ons schonk, den dank en de eere toe te brengen ?

Danken is nog niet de volle aanbidding. Danken is nog pas de aanbidding met het oog op wat God voor ons was. Maar wie het danken, het oprechte, het innige danken leerde, komt vanzelf tot die nog zooveel rijkere aanbidding, die niet anders zijn wil dan verheerlijking van Gods Majesteit.

Bij de heidenen was voor hun afgoden nog soms meer aanbidding, dan ge bij ons voor den Heilige vindt. De Mohamedaan somt aan zijn koraal dagelijks de deugden van All'ah uit de Khoran op.

Is dan 't vermaan o/ertollig, dat we van meet af ook onze kinderen niet alleen aan het bidden, maar ook aan het danken en aanbidden gewennen ?

Niets zoo sterk als juist de aanbidding brengt onze ziel nabij onzen God.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1906

De Heraut | 4 Pagina's

„Tn aanbaden Hem die leeft in alle eeuwiggeid”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1906

De Heraut | 4 Pagina's