Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Strijdende tegen de zonde”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Strijdende tegen de zonde”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij hebt nog tot den bloede toe niet tegengestaan, strijdende tegen de zonde. Hebreen 12 : 4.

Iemand, die op volwassen leeftijd en wél bij zijn zinnen, niet nu en dan tegen deze of gene zonde zou strijden, is bijna niet denkbaar. Het menschelijk hart is zulk een ondoorgrondelijk raadsel; en tot zelfs bij struikroovers en dronkaards zag men zich soms verrast door een niet zelden preutsche teederheid, die zich openbaarde in een afkeer van meer dan één zonde, die er in betere kringen vaak maar al te licht doorging.

Maar daarom is elk tekeergaan van een in het oog springende zonde, 't zij bij zichzelf of bij anderen, nog volstrekt niet altcos wat de apostel den strijd tegen de zonde noemt.

den strijd tegen de zonde noemt. Alles hangt hier af van de vraag wat u tot uw strijd tegen deze of gene zonde aanzet. Er zal er een zijn, die zulk een zonde tekeergaat uit bezorgdheid voor zijn gezondheid. Vooral bij zinlijke zonde is dat vaak overwegend. Een ander neemt zich in acht, omdat, zoo zijn zonde uitkwam, dit schaden zou aan zijn goeden naam. Een derde strijdt tegen een verzoeking, omdat toegeven eraan hem geldelijk ruïneeren zou. Een vierde zet zich schrap tegen éen bepaalde zonde, omdat in zijn engeren levenskring juist die zonde scherp veroordeeld wordt. Denk maar aan de Sabbatsschennis. En op die wijs wordt er door allerlei personen tegen deze of gene zonde gestreden uit beweegredenen, die met den echten strijd tegen de zonde niets uitstaande hebben. Bij niet weinigen zelfs is van een bewust motief zelfs geen sprake, en komt al hun strijd tegen deze of gene zonde op uit zeker moreel instinct, uit het oordeel der publieke opinie, of uit zekere zucht naar fatsoen. Zoo nam het vloeken in onze beschaafde kringen merkbaar af, maar veel meer omdat 't thans ruw en onfatsoenlijk heet,

Nu moet ge daarom al zulk verzet tegen allerlei zonde niet uit de hoogte als onverschillig veroordeelen.

Reeds om haar groote aanstekelijkheid is elke uitkomende zonde zoo gevaarlijk. De zonde is, afgezien van haar schuld voor God, op zichzelf een zedelijke ziekte, en alles wat het uitbreken of voortwoekeren dier ziekte tegengaat is winste.

Alleen maar, geestelijke winste brengt de strijd tegen welke zonde ook zonder hooger motief niet.

Wat David uitriep: „Tegen u, tegenualleen heb ik gezondigd" blijft bier grondregel. En slechts dan wanneer ge tegen de zonde strijdt, omdat de zonde tegen God ingaat, verkrijgt uw strijd het heilig, het hooger karakter.

Strijd tegen de zonde, omdat de zonde tegen God en God tegen de zoude strijdt, brengt u Hem nabij. Uw strijd blijft dan niet in een zedelijke worsteling hangen, maar wordt religieus, een uiting van Godsvrucht, en tegelijk een kostelijk middel om het „nabij God zijn" in uw leven te sterken.

Zie 't maar in 't leven van volken en kringen, hoe het voeren van een gemeenschappelijken strijd tot elkander brengt, nauw aaneensluit en banden voor nu en de toekomst knoopt.

Toen Frankrijk eindelijk Rusland tot bondgenoot kreeg, werden de Russische matrozen te Parijs bijna op de handen gedragen. In den oorlog der Boeren tegen Engeland heeft elk onzer voor onze stamgenooten in Zuid-Afrika zijn hart voelen kloppen. Hoe hebben niet Engelscheü en Japanneezen zich uit vreeze voor Rusland verbroederd. En ditzelfde ziet men in het kerkelijk en maatschappelijk leven. Hoe hebben zich niet een tijdlang tegen de Doleantie verbroederd, die eertijds om Gods wil ge zworen tegenstanders waren. Hoe ziet men niet bij verkiezingen een gemeenschap tusschen tijdelijke bondgenooten ontstaan, die geheel hun verdere toekomst beheerscht. Ja, hoe blijkt niet telkens op elk terrein, dat niets zoo eng aaneensluit en nabij tot elkander brengt, als juist de strijd tegen een gemeenschappelijken • vijand.

Welnu, ditzelfde geldt ook van den strijd tegen de zonde, zoo ge dien strijd oprechtelijk voert, omdat de zonde Gode vijandig is.

Dan toch voert God en voert gij dien éenen zelfden strijd. Dan doet die strijd u vanzelf aan uw God aansluiten. Dan strijdt ge niet alleen, maar met uw God. Met de wapenen die Hij u voor dien strijd geeft. Onder Christus als uw veldheer. En dan is er niets dat u zoo dicht nabij uw God doet komen en blijven, als juist dat levenslange volhouden van den bitteren strijd tegen den vijand van God en van uw eigen ziel en van de ziel van al uw lieven.

Doch dan zij het ook een levensstrijd niet tegen éene bepaalde zonde, maar tegen de

tonde, d. i. tegen al de zondige invloeden, inblazingen en werkingen, die van .Sj.tan op u zelf en op heel uw omgeving uitgaan.

Zeker, er zijn boezemzonden, en het is geen geringe fout, als ge uw hart zoo weinig kent, dat ge voor God niet zoudt kunnen belijden, welke zonde u het meest belaagt en vangt. Het kan daarom niet anders, of ieder die het ernstig met zijn innerlijk leven opneemt, is tegen enkele bepaalde zonden meer bijzonder op zijn hoede, en is in zijn gedachten en in zijn gebeden meer met die, dan met andere zonden bezig. Zijn strijd richt zich vanzelf 't meest tegen die boosheid, die hem het meest overrompelde en kwaad deed. En in de herinnering zal de schaamte en het leedwezen over het onderliggen in den strijd tegen die bepaalde zonde, zich het sterkst aan hem op dringen. Het was die zonde, die hemde schrijnendste wonde sloeg en het zwaarste litteeken achter liet.

Maar schuilt. zie niet voorbij, wat gevaar hierin

Of is het niet schreiend cm te zien, voor wat tal van kleinere zonden in hun karakterleven zelfs ernstige Christenen bijna stekeblind zijn.

En juist hieraan is dat eenzijdig strijden tegen een enkele hoofdzonde niet weinig schuld.

Waar een grooter gevaar dreigt, verliest men allerlei kleinere gevaren die ons treffen kunnen, zoo bijna vanzelf uit het oog.

Als een uwer lieven op sterven ligt, vraagt niemand of in kelder of keuken wel alles ordelijk toeging. Als er een hollend paard door de straten rent, let niemand er meer op of hij ook in een modderplas trapt, maar maakt zich uit de voeten. Als er brand in uw huis uitbreekt let niemand meer op den tocht van een open staand raam. Als iemand in het water dreigt te verdrinken, vraagt de redder niet, of hij hem bij 't optrekken ook de kleeren scheurt. Als er oorlog uitbrak, wordt vanzelf aan allerlei an ders o, zoo gewichtige twisten, het zwijgen op gelegd. En zoo zal altoos een ernstiger kwaad den strijd tegen het mindere kwaad doen ver^ slappen.

En zoo nu gaat 't ook in uw ziel toe.

Zoo lang ge worstelen blijft, om de ééne be paalde zonde die u de sterkste verzoeking brengt, te weerstaan en af te weren, hebben tal van andere zonden bijna vrij spel en woekeren ongemerkt voort. Iemand die aldoor den hoofdstrijd tegen zijn trots en hoogmoed, tegen zijn zinnelijke verslaafdheid, of tegen zijn gouddorst blijft voeren, staat er juist daardoor aan bloot, dat kleine onwaarbeden, oneerlijkheden, on trouwheden, bitterheden, ijdelheden, zelfjuch tigheden en zooveel meer, hem bijna tot een tweede natuur worden, steeds dieper wortel in zijn hart schieten, en zijn innerlijk leven bezoedelen.

Dat merkt men dan eerst, als het ein delijk gelukken mag, den ergsten vijand voor goed te boven te komen. Dan toch gaat de teederheid der conscientie onmiddellijk op die eerst verwaarloosde zonden werken, en schrikt men er zelf van, dat het onkruid op den akker daarbinnen zoo welig opschoot.

En waaraan is die droeve uitkomst nu anders te wijten, dam daaraan, dat men wel streed om zichzelf van zijn ergsten vijand te ontdoen, maar den strijd tegen de zonde, om dat God tegen haar strijdt, uit het oog verloor. Het bleef hierdoor een poging om zijn persoon vrij te maken, om zijn geestkracht en wilskracht met de kracht dier zonde te meten. Een ontevreden met zichzelf zijn, als men weer onderlag, en een niet rusten eer men overwon. Maar het ging buiten den verborgen omgang met zijn God om. Wel een inroepen van Gods hulp, om den vijand van uw ziel ter neer te werpen, maar het was niet een opwaken van uw ziel om den vijand van uw God, als een giftige adder, van u af te slaan. En juist daarom kon zulk een strijd u uw God niet naderbij brengen, maar wierp u telkens weer op uzelven terug.

Zult ge daarom de worsteling tegen de zonde die u 't meest belaagt, opgeven en u keeren tegen uw vele kleine zonden?

Natuurlijk niet. Wie de hoofdpoort van de vesting onverdedigd liet, om alleen den aanval op de kleine toegangen af te weren, zou, alras in den rug aangevallen, alle verder verzet moeten opgeven.

Neen, wat ge doen zult, is, met een open oog voor het zedelijk gevaar dat u bedreigt, aan den strijd tegen uw hoofdzonde, door een veel ernstiger inspanning van uw krachten, hoe eer hoe beter een einde maken, niet door haar vrij spel te geven, maar door eens en voor altoos met haar te breken.

Zoo eerst zult ge de handen vrij krijgen, om cp het verdere onraad in uw ziel in 's Heeren kracht geestelijke orde te stellen.

En dat dit kan, 't blijkt immers uit hel getuigenis van zoo menig beproefd kind van God, die ten slotte de volle wapenrusting Gods aangordde, en heerlijk overwon.

Dit toch is het kwaad, dat men van zijn hoofdzonde zijn boezemzonde maakt, en zoo deze hoofdzonde gaat aanzien voor een kwaad dat nu eenmaal, door zekere fataliteit, tot aan zijn dood toe te bestrijden zal blijven.

Het raadsel van ons menschelijk hart, dat we onze hoofdzonde het langst bestrijden en toch tegelijk koesteren. Een tweeheid daarbinnen, waaraan we, door niet door te tasten, als aan een levensnoodwendigheid ons gewennen.

Het is dan niet de geest in ons, dis met den geest Gods vereenigd, in onze ziel den strijd Gods tegen de zonde om Gods wil voert, maar een tweekamp dien we op eigen gelegenheid in ons binnenste voeren.

Met dit euvel nu moet gebroken.

Het moet een levensstrijd tegen elke zonde, tegen het zondig wezen, om de heiligheid van uw God worden.

Het kind van God moet, om den heiligen God naderbij te komen, onder Christus, dienst nemen in den strijd dien God zelf tegen Satan en zijn werkingen voert, en zoo tegelijk tweeërlei bereiken: dat hij overwint waar hij dusver onderlag, en zich nu naiij zijn God weet, waar hij dusver van zijn God afzwierf.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 februari 1906

De Heraut | 4 Pagina's

„Strijdende tegen de zonde”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 februari 1906

De Heraut | 4 Pagina's