Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vrijmaking der Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrijmaking der Kerk.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 9 Maart 1906.

III.

Aan den wensch van Arno Nesciri om duidelijk uiteen te zetten, waarom intrekking der Koninklijke besluiten van 1816 enz. ons weinig baten zou, hebben we hiermede voldaan.

Toen de antirevolutionaire partij in de periode van 1869—1874, op de intrekking dezer besluiten aandrong, geschiedde dit in verband met het zoogenaamde Vrije Beheer Doordat de Regeering in 1869 aan de plaatselijke kerken het vrij beheer over hare goederen terugschonk, meende men, afgaande op het bekende advies van Prof. De Geer van Jutfaas, dat de plaatselijke kerk, zelfs bij conflict met de Synode, haar goed be houden zou. Wanneer de Regeering nu ook door de intrekking der Koninklijke beslui ten van 1816 enz., alle ofïicieele erkenning der synodale organisatie vervallen liet, scheen de rechtspositie der synodale organisatie zoo wankel geworden, dat het vermolmde ge bouw vanzelf ineenstorten moest.

Na 1874 heeft men deze batterij echter als onbruikbaar verlaten, en noch in de pers noch in het parlement, is dit punt meer ter sprake gebracht. Ook in het program der antirevolutionaire partij komt het niet voor.

De oorzaak hiervan is duidelijk, voor wie de parlementaire geschiedenis van die dagen kent.

Toen Dr. Kuyper in 1874 op de intrekking dezer Koninklijke besluiten aandrong, antwoordde de Minister: „Een Koninklijk besluit, waarbij de besluiten van 1816 en 1852 zouden viotdQa mgtttokkea, heeftniets té beduiden." En het volgend jaar verklaarde de Minister, waarom die intrekking niets te beduiden had, n.l. „omdat de besluiten van 1816 en 1852 geen kracht meer hebben en de intrekking derhalve een ijdel vertoon zou zijn." Vermoedelijk zinspeelde de Minister hiermede op Art. 14 van de wet van 1853, waarin verklaard werd, dat „alle met de tegenwoordige wet strijdige bepalingen hiermede afgeschaft werden." De besluiten van 1816 en 1852 waren hieronder begrepen en behoefden dus niet afzonderlijk ingetrokken te worden.

Voeg hier nu bij, dat de processen van de doleantie duidelijk genoeg getoond heb ben, dat de rechtbanken in heel ons land de vrijheid eener plaatselijke kerk, om met het synodaal verband te breken, niet erken den, en daarmede de basis van de geheele stelling vervallen was, en men zal ons toegeven, dat het weinig nut heeft deze verlaten batterij opnieuw te gaan betrekken.

Meent Amo Nesciri, dat dit wapen toch nog doeltreffend zou kunnen zijn, laat hij dit dan op juridische gronden aantoonen Maar hij beroepe zich niet op getuigenissen van een halve eeuw geleden, die voor den huldigen stand der rechts quaestie geen de minste waarde meer hebben. Na 1874 ligt de uitdrukkelijke verklaring der Regeering, dat de intrekking dezer besluiten onnoodig is, omdat ze geen kracht meer hebben. Na 1874 liggen de processen der doleantie, waarbij de rechtbanken de rebus en factistheorie hebben aangenomen. Na 1874 ligt de uitnemende studie van Prof. Fabius, die glashelder heeft aangetoond, dat dit middel tot rechtsherstel onbruikbaar is en was. Dit alles te ignoreeren en zich weer op het standpunt van 1869—1874 te stellen, gaat niet aan.

Amo Nesciri schijnt dan ook wel gevoeld te hebben, dat de intrekking dezer besluiten zonder meer ons weinig verder brengen zou. n verlangt daarom dat de O/erheid tegelijk en nieuwe reeks van Koninklijke Besluiten itvaardigen zal, waarbij zij bepaalt:

a. dat tot elke plaatselijke Kerk gerekend zullen worden alle Hervormde protestanten, die na 1816 met de Synodale organisatie gebroken hebben;

b. dat aan de aldus gevormde gemeenten volledige vrijheid van organisatie zal geschonken worden;

c. dat deze gemeenten door de Overheid als eigenaressen harer kerkelijke goederen zullen worden erkend, met dien verstande, dat den groepen, die met deze organisaties of de daarin geldende Formulieren van Eeuwigheid zich niet vereenigen kunnen, het recht worde geschonken zich afzonderlijk te organiseeren en dat haar percentsgewijze een aandeel der kerkelijke goederen zal worden uitgekeerd.

Over dit positieve deel van het voorstel kunnen we kort zijn. Amo Nesciri heeft toch vergeten aan te toonen, met welk recht de Koningin deze besluiten nemen zou. Indien onzerzijds steeds is volgehouden, dat de Koninklijke Besluiten van 1816 enz. ongrondwettig waren, omdat de Grondwet aan den Koning geen de minste bevoegdheid geeft om met de inwendige organisatie der Kerken zich in te laten, dan spreekt het toch wel vanzelf, dat deze nieuwe inmenging der Regeering even ongrondwettig zou zijn. Bovendien, Art. i der Wet van 1853 verbiedt uitdrukkelijk, dat de Regcering zulke bepalingen maken zou.

Op de andere bezwaren, dat daarmede aan de O/erheid een jus reformandi in de Kerk zou worden toegekend, wat haar niet toekomt; dat de Gereformeerden buiten de organisatie toch heusch niet op bevel der Koningin weer in een plaatselijke Kerk zouden saamkomen met modernen, socialisten, boeddisten, theosophen enz., gaan we niet eens in. Het eerst^ argument is afdoende om de onuitvoerbaarheid van dit voorstel aan te toonen.

Hoezeer we dus de goede bedoeling van Amo Nesciri waardeeren, en hoe dankbaar we hem zijn voor den stoot, dien hij gaf aan een nieuwe actie in de Hervormde Kerk, we gelooven niet, dat langs dezen weg de vrijmaking der Kerk te bereiken is.

Met Prof. Fabius zijn we het eens, dat naar een anderen en beteren v/eg moet gezocht worden.

Daartoe zal eerst ernstig onderzocht moeten worden, hoe het vraagstuk thans juridisch staat, en de plannen wel overwogen moeten worden, voordat men met een publiek advies optreedt.

Elke overhaasting kan hier alleen schade doen.

We achten het daarom zeer verstandig, dat de nieuwe bond tot Vrijmaking der Kerken nog niet met een definitief program optrad.

Eerst moet het probleem bestudeerd, voordat de oplossing kan gevonden worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 maart 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Vrijmaking der Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 maart 1906

De Heraut | 4 Pagina's