Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De strijd over de Utrechtsche kapittelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De strijd over de Utrechtsche kapittelen.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De rede waarmede Prof. Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora Siccama het hoogleeraarsambt aan de Utrechtsche Universiteit 5 Maart 1906 aanvaardde, is thans in druk uitgekomen en draagt den titel: De samenhang in het recht bij den strijd over de Utrechtsche kapittelen.

Naar de gewoonte, die meer en meer in zwang komt, behelst deze oratie geen uiteenzetting van het standpunt, dat de Hoogleeraar inneemt, maar geeft ze een interessante proeve van de wijze, waarop de nieuw benoemde zijn vak wenscht te doceeren. Zoo koos Prof. Rengers Hora Siccama als onderwerp den bekenden strijd over de Utrechtsche kapittelen, waarbij onze canonicus Voetius zulk een belangrijke rol gespeeld heeft; een strijd waarbij hij met de keur der Utrechtsche predikanten niet alleen tegenover de Libertrjnsche Regentenpartij, maar ook tegen mannen als Schoock, Maresius enz. had op te treden. De kenners onzer vaderlandsche historie weten, hoe deze strijd in die dagen de gemoederen ontroerd heeft en hoe de Regentenpartrj zelfs niet geaarzeld heeft, zoo uitnemende predikers als Teelinck e. a. de stad uit te bannen, omdat ze op dit punt met Voetius homogeen waren.

Prof. Rengers Hora Siccama heeft de breede litteratuur over dit onderwerp, in

tal van strijdschriften bestaande, doorgeworsteld, een zeer interessant beeld van dezen binnenlandschen krijg" geteekend en, wat voor ons 't meest van belang is, op juridische gronden de vraag beantwoord, aan welke partij bij dit geschil het recht was.

In de hoofdzaak stelt Prof. Rengers Hora Siccama Voetius en zijn medestanders volkomen in het gelijk. De tegenpartij streed — dat is de conclusie waartoe deze hoogleeraar komt — voor de formeele, Voetius en de zijnen voor de maUrüele continuiteit der geestelijke goederen. Hij eindigt dan ook met een woord van eerbied te spreken voor Voetius:

Een enkele uitzondering worde haar niet te zwaar aangerekend, maar een woord van eerbied zij gesproken voor den „aerts-muyt meester" Voet, die in zijn strijd voor „de Reformatie in Leer en Leven" beter conservateur was dan zij die hem van rebellische nieuwigheden beschuldigden; die meer dan zijn rechtsgeleerde ambtgenoot van Oosterga een juist inïieht had in de continuïteit van het recht: die ze niet zocht in de conserveering van antiquiteiten zonder redelijken grond van be staan, maar den samenhang van verleden en heden zag in bet doel, dat elke generatie op hare wijze nastreeft: die de waarheid in het licht stelde, dat ook het recht aan zijn verleden is gebonden, in de bevrediging der menschelijke natuur maar niet in de middelen daartoe.

Zoo wordt de zoo dikwijls miskende Voetius ook hier in eefe hersteld. Het blijkt, dat hij niet alleen uitnemend theoloog was, maar ook een jurist die beter dan de meeste juristen van zijn dagen voor het recht opkwam.

Met deze oratie, die voor de historie blijvend belang heeft, wenschen wij den jongen hoogleeraar van harte geluk. Zijn proefschrift over de Kerkelijke goederen gaf reeds blijk van ongemeene werkkracht, groote objectiviteit en moed om voor zijn overtuiging uit te komen. En deze oratie stelt de hoog gespannen verwachting zeker niet te leur.

Van harte hopen we, dat verder voortgezette studie dezen hoogleeraar tot het inzicht moge brenge, dat zijn opvattingvan het recht zelf, gelijk hij die op pag. 6 ontwikkelt, nog voor verbetering vatbaar is. Volgens hem is „het recht niet een samenstel van regelen van doen en laten uit eenig algemeen beginsel afgeleid dat altijd en overal aan de maatschappij is op te leggen, maar een van de verschijnselen der samenleving zelve, in en met haar levende, in en met haar zich veranderende."

Al begrijpen we, dat een hoogleeraar in de geschiedenis van het recht voor alle dingen nadruk legt op de historische ontwikkeling van het recht, en al stemmen we gaarne toe, dat een absoluut recht, uit zekere algemeene beginselen af te leiden en voor alle volkeren en individuen geldende, een dwaasheid is, — toch draagt de hier gegeven definitie, die blijkbaar aan Prof. Hamaker ontleend is, te veel den schijn, alsof het recht niets anders en niets meer is dan een maatschappelijk verschijnsel, waaraan geen hoogere rechtsbeginselen ten grondslag liggen. De tegenstelling tusschen de idieèle en de positieve opvatting is hier te absoluut genomen. Indien het recht niets anders is dan een maatschappelijk verschijnsel, dat met de maatschappij wisselt en verandert, waaraan ontleent het recht dan zijn zedelijk bindende kracht?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juni 1906

De Heraut | 4 Pagina's

De strijd over de Utrechtsche kapittelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juni 1906

De Heraut | 4 Pagina's