Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Wij weten“.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wij weten“.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij weten dat wij overgegaan zijn uit den'öböd in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben; die zijnen broeder niet lief heeft, blijft in den dood. I Joh. 3 : 14.

Tegen den twijfel baat geen redeneering. Twijfel is een krankheid. En de zoo telkens opnieuw aangedrongen bewering, dat de twijfel den weg ontsluit tot vaster geloof, gaat uit van een algeheele miskenning van wat geloof is.

Eer de verwoestende stroom van het ongeloof ook ten onzent doorbrak, richtte die twijfel zich in hoofdzaak op iemands „staat." Men was opgegroeid in een gewoon-geloovend gezin, opgevoed brj den Bijbel, opgevoed in het gebed, en ging straks de wereld in onder geen anderen indruk, dan ook zelf deel te hebben aan de genade van Christus.

Maar dan kwamen de keurders. Die keurders, na op u gelet, u gadegeslagen en u gehoord te hebben, haalden de schouders op, en maakten al spoedig onder elkander uit, dat al uw religie uitwendig werk was, dat ge u zelven bedroogt, en dat er van deel hebben aan het genadewerk bij u geen sprake kon zijn.

Die keurders zijn toen hard beoordeeld, aan hun inbeelding heeft men zich geërgerd, met hun geestelijke critiek over den staat der ziel is de spot gedreven. En toch, al dient erkend, dat er niet zelden geestelijke inbeelding, betweterij en bedilzucht in hun keur mee onder liep, even volmondig dient beleden, dat de ernstiger mannen en vrouwen onder hen een noodzakelijk werk hebben verricht.

De kerk verliep. De kerk in haar voormannen liet alles door den beugel glijden. Schier alles werd zelfs tot den heiligen Disch toegelaten. Alle kerkelijke keur viel weg. En wat eens de gemeente des levenden Gods was geweest, ontaardde in een gemengd gezelschap, waarin aan geen handhaving van de belijdenis gedacht werd, en ten hoogste nog alleen kerkelijke critiek werd uitgeoefend op de moeder van een onecht kind, of op een crimineel door den burgerlijken rechter veroordeelde.

Hieronder leed de ernst des levens, en hierdoor werd de genade der eeuwige zaligheid gemeen geacht. Geloof werd verhaspeld in een uitwendig historisch belijden, en het aandringen op bezielde bekeering, op afstand doen van ongerechtigheid en op diep ingaande zelf beproeving werd zelfs vanden kansel steeds zeldzamer.

En onder die omstandigheden, en bij zulk een staat der kerk, moet dankbaar erkend, dat de gezelschappen dier keurders het voortvretend kwaad althans ten deele hebben gestuit, en dat niet van het kerkbestuur, maar van deze gezelschappen de nieuwe krachtige strooming is uitgegaan, die een aanmerkelijk deel van ons volk bij het Evangelie behouden heeft.

Het is dank zij deze keurders, dat zin voor geestelijke waarheid onder ons stand hield; dat van het uitwendige naar het innerlijke werd gedrongen; en dat de machtige tegenstelling tusschen rationalistisch gekeuvel en de echte religie stand hield.

Alleen maar, deze geestelijke reactie kwam al spoedig onder den invloed van het methodïsme. Niet van het bezige, altoos drijvende methodisme, dat veeleer gevaar loopt op zijn beurt zich te veruitwendigen. l^aar dan toch onder den invloed van den methodistischen regel.

Om te keuren moest men merken van keur hebben. De vraag naar de kenteekenen van het kindschap Gods "begon de geesten te prikkelen. Men gevoelde de noodzakelijkheid om tusschen de oppervlakkige belijders en de echte vromen een vaststaand onderscheid te stellen. Er moest een scherpe grenslijn getrokken, en dit bracht de noodzakelijkheid met zich, om vaste kenmerken aan te nemen, wier gemis of bezit zou uitwijzen aan welke zijde van die grenslijn iemand te plaatsen was.

Het vaststellen nu van die kenmerken hield men aan zich. Welhaast had elk gezelschap een eigen stel van zulke kenmerken onder woorden gebracht. Naijver bewoog, om in 't ééne gezelschap die kenmerken zoo mogelijk nóg strenger te nemen dan in het andere. Zoo kromp de kring almeer in. En ten slotte waren het in elk dorp ten hoogste een half of heel dozijn vromen, die elkaar onderling herkenden als staande in den echten geestelijken staat.

En dit bracht dan weer mee 't kwaad van eiken methodistischen regel, dat wie dong naar de eere, om als „echte vrome" erkend te worden, de vereischte kenmerken ging na-\ bootsen, zoodat ten slotte voor alle vrije geestelijke werking van de ziel het nabootsen van een geijkt Christelijk model in de plaats trad. Wie hierin slaagde werd dan erkend, en kwam tot rust. Maar hier stond tegenover, dat tal van teedere zielen, altoos naar iets hoogers en iets beters grijpende, tot aan hun dood toe in een gesteldheid van onzekerheid, aarzeling en twijfel voortkwijnden, en zich, wat er ook in hun ziel omging, het volle bezit der genade niet dorsten toeëigenen.

Bij dien geestelijken twijfel is sinds de waarheidsiyNv^iA gekomen. Geen vragen en tobben meer, of men zelf wel in het bundelke der levenden besloten is, maar aarzeling om de stukken der belijdenis te aanvaarden, of erger nog, om vertrouwen te stellen in Gods Woord en in de machtige daden Gods, waarvan dat Woord de openbaring is. Een waarheidstwijfel, die zich dan ten slotte zelfs aan den Godmensch vergrijpt, en de vraag doet opkomen, of wat ons van den Christus bericht wordt, niet op legende berust, en of we in Jezus wel Iets anders te eeren hebben dan een religieus genie.

Hier komt 't kwaad niet van de geestelijke keurders van iemands staat, maar van de verstandelijke keurders der wetenschap. Deze keurders treden als priesters der hooggeloofde wetenschap tegen de priesters van het Evangelie op. Ze stellen zich boven het Evangelie, en kennen zich 't recht toe, om, op grond van hun wetenschappelijke kenmerken, uit te maken en uit te wijzen, wat onder al het verhaalde in Gods Woord waarheid kan zijn, wat omgekeerd met de waarheid in strijd is bevonden, en wat als besliste leugen moet worden afgewezen en teruggedrongen.

Tegenover deze keurders treden dan de apologeten op. Ze stellen kenmerken tegenover kenmerken. Ze geven, om toch vooral wetenschappelijk te zijn, ijlings de buitenforten van de Christelijke historie prijs, om zich in den citadel terug te trekken, en beijveren zich, om dien citadel tot eiken prijs en met leeuwenmoed te verdedigen.

Ze wanea dat betoog betoog verslaan kan, ze stellen redeneering tegenover redeneering, wijsgeerig stelsel tegenover wijsgeèrig stelsel, en soms beelden ze zich in het gewonnen te hebben. Maar onderwijl zijn weer nieuwe loopgraven tegen den citadel geopend, en steeds meer verliezen de apologeten terrein. En in de gemeente begint meer dan één, van verre dezen strijd aanziende, zelf te wankelen, verliest het vertrouwen in haar banier, en alzoo komt het, dat het muurvaste geloof aan de waarheid van het Evangelie steeds meer uit de harten wijkt.

Dit is niet zoo in kringen waar een gezond kerkelijk leven hersteld is; maar voor zoover de kerk bij deze worsteling de geesten aan zich-zelf overlaat, is er een algemeene losmaking der vastigheden, die vooral onder het jonger geslacht schrikkelijke geloofsverwoesting aanricht.

Hoe majestueus nu staat daar tegenover de apostolische uitspraak: Wij - wêten. Niet: „ik, apostel, west; " tittniwij, ", w.z. gij en ik, ik, apostel, en gij, gemeer .< met mij, wi; weten.

We aarzelen niet, we twijfelen niet, we slingeren niet in onzekerheid. Niets van dat alles. Vlak omgekeerd bezitten wij vaste, ontwijfelbare zekerheid. Wij denken niet, en we vertrouwen niet, en we hopen niet, neen, wij weten.

En wat wij weten is niet een van buiten geleerde les; is niet een conclusie uit keur en kenmerk getrokken; is niet een resultaat van redeneering; noch een gerustheid, verkregen doordat anderen ons als vroom geijkt hebben. Verre van dien, geldt het hier een zekerheid die uit ons-zelf opkomt, die in ons-zelven rust. Wij weten, dat we uit den dood overgegaan zijn in het leven. We weten uit ons onmiddellijk zelfbesef, dat we leven, dat dit leven ons toegekomen is, want dat 't eerst niet in ons was, dat we dood waren, en zie, we leven. En dat besluiten we niet uit iets dat van buiten komt, maar dat is zoo omdat we het voelen. Voelen aan wat ons hart uitgeeft. Waar eerst de liefde voor den broeder ontbrak, daar is nu die liefde als heilige aandoening over onze ziel gekomen. Zoo is nu onze zielstoestand. Hij is niet anders. Hij kan geen oogenblik anders gedacht worden. Want zoo geeft ons hart het op, en zoo ontwaren we het in ons eigen binnenste.

En ziehier nu de vrijmaking.

Verbroken de band der verstandelijkheid, die ons afhankelijk wil stellen van geleerder dan wij zijn. Verbroken de band der geestelijke keurders, die ons afhankelijk stelt van anderer oordeel. Wat zaak des harten is, tot het hart teruggebracht, en wat onzen staat voor God betreft, de steun en de zekerheid gezocht niet in wat buiten ons ligt, maar in onze innige zielsgemecnschap met het Eeuwige Wezen.

Hier is een weten dat nist volgt, maar dat voorafgaat. Dat opkomt uit het verborgenste van ons eigen zelfbesef. Een weten dat met ons eigen wezen samenvalt, en dat even onmiddellijk spreekt als het bewustzijn van ons eigen ik.

Uw verstand is gebonden aan het perk der eindige dingen, maar in het diepst uwer ziel staat ge in onmiddellijk verband met de wereld der oneindige dingen. Zeer verre gaat dus uw zelfbesef boven alle spinrag, dat uw verstand weeft, uit. In uw innerlijk wezen is de draad geweven, die u rechtstreeks aan het Eeuwige Wezen verbindt, en waarlangs uit dat Eeuwige Wezen de trillingen en werkingen en krachten in uw hart afdalen.

Bewijs voor de oneindige dingen te willen zoeken bij ons eindig denken, is, aan den oceaan zijn loop willen voorschrijven.

En daarom, alle twijfel toont, dat ge in het verborgenste van uw ziel den band aan uw God onvast hebt gemaakt, en de macht om aan den stoutsten twijfel het zwijgen op te leggen, is in niets anders te vinden, dan in terugkeer tot uw eigen hart, en in en door dat hart tot de gemeenschap met den Eeuwige.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juli 1906

De Heraut | 2 Pagina's

„Wij weten“.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juli 1906

De Heraut | 2 Pagina's