Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de tien geboden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de tien geboden.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXI.

HET ACHTSTE GEBOD.

XII.

En gelijk gij wilt, dat u de menschen doen rullen, doet g^ hun ook desgelijks. Lukas 6:31.

Na het efven hebben wij thans te spreken ver het contract of de overeenkomst, als et middel waardoor, althans in sommige geallen, eigendom door overgang wordt verregen.

Het contract of de overeenkomst wordt is onderdeel van de leer der verbintenissen ehandelt bij het vermogensrecht.

Wijl echter het contract, dat in ons leven ulk een groote rol speelt, niet alleen een enger zin juridische maar ook een thische of zedelijke beteekenis heeft, heben ook de Roomsche en Gereformeerde oralisten gemeend het in hun zedekunige werken te moeten behandelen.

Zoo, om nu maar bij de laatste te blijven n van hen slechts enkele te noemen, Amesius, oetius en v. Velzen. De eerste heeft it zelfs gedaan met groote uitvoerigheid. ij de behandeling van het Sste gebod waar ok onze moralisten, wijl het contract vooral aamhangt met het vermogensrecht en dus et den eigendom, het gewoon zijn het te espreken, wijdt Amesius er in het 5e boek an zijn Conscientie-gevalUn een hoofdtuk van 42 § § aan, het 42e.

Zelfs de groote Catechismus van Westinster spreekt er van en noemt onder de lichten van het achtste gebod: „de rechtaardigheid in de contracten en het vereer der menschen onder elkander".

En wel zwijgt onze Heidelbcrger bij het chtste gebod over het contract, maar toch eeft ürsinus in zijn verklaring op dit leeroek niet verzuimd er van te handelen. Bij de deugden van het Sste gebod" rekent hij et, na er eerst een definitie van te hebben gee ven, tot „de verwisselende rechtvaardigheid" een uitdrukking, die wij in een volgend rtikel hopen te verklaren — en bespreekt r dan tien soorten van.

Het contract is alzoo allerminst een bloot uridisch onderwerp, en moet om zijn thische beteekenis, dan ook hier bij de tien eboden of 's Heeren ordinantiën in de zede-^ke wereld, ter sprake komen.

Wat den naam betreft, dan hebben wij ons oord contract uit het latijn, waar contractus omt van contrahere, „samentrekken", „bijentrekken". Wij spreken ook van verdrag f overeenkomst en wijl nu de naam contract iet alleen gebruikt wordt voor de overeenomst zelf, maar ook voor het schriftelijk tuk waaruit de overeenkomst blijkt, b.v. ls men zegt: „wij zxillen van deze zaak en contract opmaken", wordt door somigen voorkeur gegeven aan den naam overenkomst.

Wat de zaak betreft, dan is ieder conract of overeenkomt een verbintenis, maar iet iedere verbintenis is een contract. Een erbintenis is een band, een bindende berekking tusschen twee of meer personen, krachtens welke de eenjegens den ander tot ets verplicht, deze tegenover gene tot iets gerechtigd is.

In de rechtswetenschap denkt men bij verintenis of obligatie, van ob-ligare „binden", bepaaldelijk aan een vermogensrechterlijke betrekking, gelijk dan ook obh'gatie, even als contract, den zin heeft van het geschreven of gedrukte stuk waaruit de verbintenis bL'jkt; een schuldbekentenis, effect, rentebrief, staatsschuldbrief.

Toch heeft verbintenis ook een ruimer zin.

Wij menschen staan reeds door Gods schikking, onafhankelijk van onzen wil tot elkander in een verbintenis; zijn aan elkander verbonden door wederzij dsche rechten of bevoegdheden en verplichtingen ook van gansch anderen dan van vermogensrechtelijken aard. Ouders b. v. hebben de bevoegdheid gehoorzaamheid van hun kinderen te eischen, en kinderen de verplichting die gehoorzaamheid te betoonen.

Ook dient er hier nog, als in het voorbijgaan, op gewezen dat het woord obligatie behalve den zin van verbintenis, ook en met name in de zedekunde, de beteekenis heeft van verplichting. Men maakt daar toch een onderscheid tusschen plicht (officium) en verplichting (obligatie). Plicht is de door de zedewet gebodene wijze van willen en handelen. Verplichting de door de zedewet geboden wijze van handelen jegens een ander. Naar deze onderscheiding hebben wij dan plichten jegens onszelf en verplichtingen jegens onzen mederaensch.

De verplichting beantwoordt aan een bevoegdheid, een recht.

Niet onjuist is in dezen gedachtengang dan ook de opmerking, dat onder menschen verplichtingen zonder wederkeerige rechten slavernij, en rechten zonder wederkeerige verplichtingen despotisme is.

Nu is, gelijk wij zeiden, ieder contract of overeenkomst een verbintenis, maar niet iedere verbintenis een contract.

Het contract toch is niet dan een bijzondere soort van verbintenis tusschen twee of meer personen.

Daar zijn toch verbintenissen tusschen twee of meer personen, betrekkingen van wederzijdsche bevoegdheden en verplichtingen, welke tusschen die personen, onafhankelijk van hun wiUen, alleen krachtens Gods schikking reeds bestaan; zoo tusschen ouders en kinderen, tusschen de leden der maatschappij in het algemeen.

Maar er zijn ook verbintenissen tusschen twee of meer personen, alzoo betrekkingen van wederzijdsche bevoegdheden en verplichtingen, welke tusschen die personen eerst ontstaan wanneer zij dat willen, en die alzoo berusten op een wederzijdsche bewilliging, een tot stand gekomen overeenstemming.

Tot de verbintenissen van de laatste soort behoort het verdrag of het verbond waarin, zooals ons doopformulier zegt, altijd twee deelen begrepen zijn, twee partijen. In dien zin berust het gezin op een verdrag, een wederzijdsche overeenstemming van een man en een vrouw; want al behoort tot het huwelijk of de echt ook meer dan dat, zoodat het alleen door wederzijdsche overeenstemming dan ook niet te ontbinden is, het berust er toch op.

En met name in onze Gereformeerde Theologie met haar verbondsleer; met haar leer van het verdrag of verbond tusschen den drieëenigen God en den Middelaar; tusschen God en Adam; — of van genade-en werk-verbond, — heeft de op grond van een wederzijdsche bewilliging of overeenstemming gesloten verbintenis zulk een rijke beteekenis.

Tot de verbintenissen nu, die eerst ontstaan door wederzijdsche bewilliging, behoort als een ondersoort weer het contract. Als een ondersoort, want bij het contract beweegt men zich altijd op het gebied van het vermogensrecht. Hier gaat het om zaken, waarvan de waarde in geld is te bepalen.

Daarom verdient het dan ook geen aanbeveling, van ieder verdrag of verbond als van een contract te spreken. Dit toch is ODJuist en in sommige gevallen ook onteer. Is nu een verbintenis, naar wij zagen, een band, een bindende betrekking tusschen twee of meer personen, krachtens welke de een jegens den ander tot iets verplicht, deze tegenover gene tot iets gerechtigd is; — en is zulk een, op het gebied van het vermogensrecht, door bewilliging onstane verbintenis een contract, — dan Ugt daarin reeds opgesloten de definitie of de bepaling van het contract; m. a. w. zvat het contract is. Het contract is dan een door wederzijdsche wilsverklaring tot stand gekomen verbintenis van twee of meer personen, krachtens welke op het gebied van het vermogensrecht de eene partij jegens de andere tot iets verplicht, deze tegenover gene tot iets gerechtigd is.

De uitdrukking „wederzijdsche wilsverklaring" in deze definitie opgenomen, sluit in zich de „wederzijdsche bewilliging".

Wanneer toch de twee partijen er wederzijds in bewilligen, met hun tot wil geworden begeerte er in toestemmen om iets te doen of niet te doen, of te geven, dan moeten zij dit, wijl dat willen zich door woord of teeken openbaren moet, verklaren.

Men is gewoon de contracten op verschillende wijze te verdeelen, als naar het beginsel van indeeling dat men daarbij ten grondslag legt.

De meest bekende verdeeling is die in eenzijdige of unilaterale en tweezijdige of bilaterale, van unus, „een"; bis „tweemaal" en lat-us „zijde”.

Aan deze indeeling Ugt uitsluitend ten grondslag de inhowd of de werking van het contract. Alle contracten zijn toch wat hun tot stand komen betreft tweezijdig; er is daartoe altijd wederzijdsche toestemming noodig. Evenwel zijn er waaruit slechts van éen zijde verplichtingen voortvloeien (de eenzijdige) en er zijn waaruit van beide zijden verplichtingen voortvloeien {de tweezijdige).

Wij zullen hier enkele van de voornaamste contracten vermelden.

De schenking waarbij de eene partij zich verplicht om een zaak waarover zij eigen­ domsrecht heeft, aan de ander, om niet en onherroepelijk af te staan.

Gewoonlijk rekent men hiertoe ook de brmkleening of het contract' .ïaarbij de eene partij aan de andere een zaak om niet ten gebruike geeft, onder verplichting die na gemaakt gebruik of na bepaalden of onbepaalden tijd terug te geven. Hierbij wordt dan geen eigendom overgedragen, maar slechts het genot van de zaak.

Verder de bewaargeving, waarbij de eene partij aan de andere een zaak in bewaring geeft met de verplichting om die zaak op eerste aanvrage terug te geven. Waaneer althans de bewaarnemer geen loon bedingt, is dit contract eenzijdig.

Ook hier heeft echter geen overgang van eigendom plaats.

Van deze overeenkomt is ook wel te onderscheiden de plicht door den wetgever in de meeste landen en ook ten onzent aan herbergiers en hotelhouders opgelegd om zich aansprakelijk te stellen voor de goederen, die de reizigers meebrengen.

Dan de borgtocht of het contract, waarbij de eene partij zich verplicht aan eenderde te betalen wanneer de andere partij daartoe onmachtig is.

Verder de verbruikleentng of het contract waarbij de eene partij aan de andere een zekere som gelds of een bepaalde hoeveelheid van andere vervangbare zaken afstaat, onder beding van latere teruggave van een gelijke som gelds of van gelijke hoeveelheid zaken van dezelfde soort en hoedanigheid. Wordt daarbij rente hetzij van het geld of van andere verbruikbare zaken bedongen, dan spreekt men van terleengeving op interessen.

Over het geoorloofde van het nemen van renten, waarover in vroeger eeuw een gansch andere meening bestond dan thans, hopen wij te handeleit in ons volgend artikel.

Een andere groep van de contracten zijn : De ruiling, het contract waarbij partijen zich verbinden om elkander een zaak inde plaats van een andere te geven.

Koop en verkoop, het contract waarbij de eene partij zich verbindt om een zaak te leveren en de ander om daarvoor den bedongen prijs te betalen.

In verband met prijs en waarde hopen wij in een volgend artikel te handelen over het geld.

Huur en verhuur, het contract waarbij een van de twee partijen (de verhuurder) aan de andere (den huurder) het gebruik en genot van een zaak afstaat voor een bepaalden tijd tegen een bepaalden prijs door den ander te bepalen. Pacht is een huur-en verhuur-contract, waarbij aan den verhuurder ook het vruchtgebruik van de zaak, b.v. landerijen, wordt gelaten. De verhuurder geeft dan, om uit zijn eigendom winst te trekken, tegen een bepaalden prijs het recht aan den verhuurder.

In tegenstelling met koop blijft bij huur en pacht het goed aan zijn eigenaar.

Arbeidscontract is de overeenkomst waarbij de een zijne ZTosidskrachten tegen loon in den dienst van een ander stelt.

De omstandigheid, dat bij het loon-of arbeidscontract niet als bij het huurcontract, slechts dingen, zaken, maar de axhéidskracht van een mensch wordt gehuurd, maakt het specifiek verschil uit tusschen het eerste en het laatste contract.

Inzonderheid bij het arbeidscontract en het pachtcontract is nadere regeling door de Overheid, ter bescherming van de zwakkeren, plicht.

Dan, het pandcontiact, waarbij iemand een roerend goed aan zijn schuldenaar tot zekerheidstelling van diens vordering overdraagt.

Is de verpande zaak een onroerend goed, dan heet het pandcontract hypotheek.

Verder maatschap, of het contract tusschen twee of meer personen, waarbij zij tot verwerving van vermogen, ieder geld of goederen in gemeenschap brengen of arbeidskracht beschikbaar stellen.

Eindelijk de verzekering, of het contract waarbij de eene partij de verplichting op zich neemt de andere tegen een jaarlijksche premie in betrekking tot een goed schadeloos te stellen voor het geval hij daarin door een ongeluk — als brand, hagelslag, overstrooming, schipbreuk — schade lijdt.

Zoowel de wetgeving als de zedeleer handelt ook van de vereischten tot geldigheid van het contract.

Onze moralisten stellen gewoonlijk drieerlei, en wel in de contractanten; in het voorwerp; en in den vorm.

Wat het eerste betreft is het een vereischte voor een geldig contract, dat beide partijen het voile gebruik van hun verstand hebben, en de bevoegdheid bezitten zich bij overeenkomst te verbinden.

Wat het tweede betreft, het voorwerp of de zaak waarover het contract loopt, dan moet deze in de vrije beschikking der contractanten staan. Zij moet verder mogelijk zijn, want niemand kan zich verbinden tot wat onmogelijk is, en eindelijk, zij moet zedelijk geoorloofd zijn. Er kan toch geen verplichting bestaan tot wat onzedelijk is. Men kan niet door een contract verplicht zijn te doen, wat de zedewet ons gebiedt te laten.

En wat het derde betreft, den vorm van het contract, is het vereischte, dat de wederzijdsche wilsverklaring, de toestemming, met den wil zelf niet in strijd zij, alzoo tusschen wil en wilsverklaring harmonie zij. En evenzoo is het vereischte, dat de toestemming waarlijk vrijwillig zij. Dit laatste nu heeft echter niet plaats wanneer de toestemming door dwaling is gegeven, door bedrog verkregen of door geweld afgeperst.

Bij het geven van de toestemming door dwaling valt echter weer nader te onderscheiden. De rechtsgeleerden en zedekundigen onderscheiden hier tusschen wezenlgke of eigenlijke en onwezenlijke of oneigenlijke dwaling. In de zedeleer spreekt men van wezenlijke dwaling wanneer men of omtrent het onderwerp van óf omtrent den aard van het contract in dwaling verkeert. Wanneer men b. v. een gouden kandelaar meent te koopen, maar in werkelijkheid een vergulden koopt; of meent dat de andere partij iets schenkt, terwijl hij iets verkoopen wilde. Alle andere dwaling is onwezenlijk.

Alleen dwaling van de eerste soort maakt het verdrag ongeldig, wijl dan feitelijk geen wederzijdsche wilsverklaring bestond.

Hetzelfde geldt ook bij het vg-krijgen van de toestemming door bedrog. Brengt toch de eene partij de andere door valsche, niet met de werkelijkheid strookende voorstellingen opzettelijk in dwaling, om hem daardoor te benadeelen; of maakt hij zonder hem beter in te lichten, van de dwaling der andere partij gebruik, om zichzelf te bevoordeelen; valt er alzoo aan misverstand niet te denken; dan is zulk een bedriegelijk contract zedelijk ongeldig.

Eindelijk is er ook geen geldig contract bij een door dwang afgeperste wilsverklaring. In plaats van dwang wordt hier ook wel gesproken van vrees. Er is namelijk tweeërlei dwang, de physieke en de psychische. Men kan iemand dwingen, door zijn hand te besturen, een stuk te onderteekenen.

Hij doet het dan tegen zijn wil.

Maar men kan hem ook dwingen door hem vrees aan te jagen; hij doet het dan wel niet tegen zijn wil, maar toch met een onvrijen wil. Deze vreesverwekkende dwang, is het bekende vi coactus of „door geweld gedwongen". Ook hier ontbreekt dan de voor het bestaan van een contract noodigeiryV toestemming."

De door een geldig contract ontstane verbintenis schept alzoo nieuwe verplichtingen en bevoegdheden, tot wier nakoming en eerbiediging de partijen hetzij eenerzijds hetzij wederzijds gehouden zijn.

Hier doet zich nu de vraag op naar den diepsten grond dier gehoudenheid.

Ook op deze vrang zijn velerlei antwoorden gegeven.

Daar zijn geweest en er zijn nog, die dezen grond zoeken in de gewoonte. Het is, zoo zeggen zij, overal en altijd gewoonte om contracten te houden; „contractbreuk" wordt altijd en overal afgekeurd. Dit nu is volkomen waar, doch een zelfs altijd en overal bestaande gewoonte biedt zonder meer nog geen grond voor een verplichting.

Andere gronden de gehoudenheid aan het contract dan ook niet op de gewoonte, maar op den Staat. Nu heeft de Overheid zeker het recht om bij niet nakoming van contracten tusschenbeide te komen.Maar wanneer men bedenkt, dat het contract eerder is dan de Staat; dat het gezin, hetwelk zeker eerder is dan de Overheid, zooals niet op een contract, dan toch op een verdrag, een wederzijdsche bewilliging van man en vrouw berust; dat er, ook toen slechts alleen maar patriarchaal gezag bestond, in de familie, het geslacht, de stam, contracten werden gesloten; dat er ook verdragen worden gesloten tusschen Staten en Staten; — wanneer men dit alles bedenkt, zal men moeten toegeven, dat het bestaan van den Staat niet de grond voor de gehoudenheid aan het contract kan zijn.

Nog anderen zoeken dezen grond dan ook in het maatschappelijk welzijn. En zeker zou een maatschappij waar men contracten naar willekeur hield of verbrak, er zeer slecht aan toe zijn; haar leven zou jammerlijk krank wezen. Maar hoe waar dit nu ook is, daarmee is de vraag naar den diepsten grond onzer gehoudenheid aan het contract nog niet beantwoord. Imniers men kan dan weer verder vragen naar den grond, waarom de mensch verplicht is voor het welzijn der maatschappij, voor het nut van de gemeenschap te zorgen. Daar zijn toch, die ook al voelen zij die verplichting, het veel aangenamer en nuttiger vinden te zorgen voor hun eigen welzijn en nut, zonder zich te bekommeren om het welzijn der maatschappij. Daar zijn zelfs, die u heel diepzinnig voor-redeneeren, dat hed dit gevoel van verplichting niet anders dan een spook-voorstelling is, waaraan de „krachtmensch" en de „over-mensch", de egoïst, die zijn kracht-wil tegen alles en allen doorzet en met souvereine minachting op allen neerziet, — ontwassen is.

Het eenig bevredigend antwoord op de vraag naar den grond onzer gehoudenheid aan het contract of de gesloten overeenkomst is dan ook, dat deze grond is de zedelijke wereldorde; de van God gestelde ordinantie voor het wiUen zijner zedelijke schepselen, waaraan dat willen moet beantwoorden om voor Hem goed te zijn welke ordinantie zich met meerdere of mindere helderheid afspiegelt in het zedelijk bewustzijn der menschen.

Tot den inhoud van ons zedelijk-bewustzijn, niet te verwarren met ons „geweten", behoort ook het „gij zult! een verbintenis houden; een contract nakomen.”

Wanneer wij dit, tenzij het ons physiek onmogelijk is geworden, nalaten, vernemen wij dan ook de veroordeeling van ons geweten, d. i. van de zelibeoordeeling waartoe wij als zondige menschen innerlijk gedrongen worden.

En zoo blijkt ook hier dat gij met uw nadenken eerst tot bevrediging komt, wanneer gij er mee doordringt tot God.

Ten slotte zij hier nog gewezen op wat de Westminstersche Confessie noemt „de rechtvaardigheid in de contracten en het verkeer der menschen onder elkander."

Met andere woorden de plichten, die wij bij contracten of overeenkomsten vervullen moeten.

En die plichten zijn dan: zorgvuldige overweging vóór; oprechtheid bij; en stipte vervulling na het sluiten er van.

De heilige liefde, opkomend uit het geloof, zal ons ook naar deze plichten in het verkeer met onze medemenschen doen willen en handelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 september 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Van de tien geboden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 september 1906

De Heraut | 4 Pagina's